De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
Derde bedrijf.Tooneel I.
Vertrek van het eerste bedrijf. Een kraamschut is zoodanig geplaatst dat het vertrek er genoegzaam in twee deelen door wordt verdeeld.
Mevrouw karver. Jufvrouw swerver. Jufvrouw de wind (aan eene tafel ter regterzijde van den haard.)
Jufvr. de wind.
Bedaar, Fij-lief... kind! hou op met huilen! bedenk, alle mannen zijn zoo!... je kunt uit een vat niet anders tappen dan er in is. Kom, drink de boellion, beste! en denk er niet meer om. Mevr. karver.
Eene verkwistende vrouw!... en dat om eene onmisbaere emplette van nog geen achttienhonderd guldens. Jufvr. de wind.
Kom! kom! praatjes om zunst! 't Is een stroovuurtje, dat manluî-volk: de beste vliegt op als buskruid - bij zoo'n geval. 't Heugt mij nog als gisteren, dat mijn zalige man - je vader, kind! - een leven maakte, waar geen end aan vast was, en dat over eene simpele rol of wat matten, die ik zonder zijn weten besteld had voor 't opkamertje. Ze zijn niet anders, en Karver is anders ook nog al volgzaam. Mevr. karver.
De kaerel is gek geworden!... Jufvr. de wind.
't Zal wel weêr bedaren, kind! 't Zal wel weêr bedaren. De schrik is 't ergste. Hou jij je meubeltjes een dag of wat kasjé, en plaats ze van tijd tot tijd waar je ze hebben wilt; - hier een stukje, daar een brokje; - langzamerhand komt Harmen in 't wambuis, en je man merkt het niet eens. O, er is geen onattenter volk als dat manluî-volk, en zooals ik zeî: jouwes is nog al volgzaam ook, wat mijn zalige Pieter niet was. Kom, drink jij de boellion, alsof er niets gebeurd was. De heele kaskenade loopt af met een sisser en een pof. Jufvr. swerver.
Als ik mevrouw was, zou ik heel eenvoudig doen wat ik verkoos, en laten brommen wat niet goed vond stil te zwijgen. Is dat manier van doen, zoo'n leven te maken om een voddige handvol of wat geld - terwijl men zich zelvers niet schaamt, vrouw en kinderen te kort te doen ten behoeve van Jan Rap en zijn maat! De mijne, zoo ik het ongeluk had er een te hebben, moest het eens proberen!... Goede, lieve!... ik zou hem | |
[pagina 278]
| |
brommen, ik zou hem tateren! - Niet kikken moest hij, zoo hij zijne oogen lief had... of 't zou mij vergeten zijn! Jufvr. de wind.
Wel vast! wees jij de wijste, kind! laat hem uitbrommen... en doe je zinnetje; betalen moet hij toch. Mevr. karver.
Hij zou perk en pael aen mijne verkwistingen weten te stellen... hij zou... Jufvr. de wind.
Kom! kom! dat zijn echte manluîpraatjes, aartjes voor de vaak; - ze zijn er altijd klaar meê, wanneer ze zelven schuld hebben! Drink jij de boellion, en laat hem zeuren: of hij hoog springt, of laag springt, hij moet betalen, zie je! Mevr. karver.
Mijne verkwistingen!... Fraei, op mijne eer... verkwistingen... mijne pogingen... om fatsoenlijk te leven!... Ik zeg pogingen... want alles immers (schreijende) is hier factice! Van al de daemes, waermede ik op 't kostschool was, ben ik de minste... de oogen moet ik van schaemte neêrslaen - wanneer mevrouw Begoudt, mevrouw de Hooghe of Marie van Berckel - zich verwaerdigen mij te komen bezoeken. - Nog laetst immers was dat fière ding, Kato Verstolk, hier... 't was of ik door den grond zonk toen zij alles met haere vinnige oogen naeging, en ik wist niet wat te antwoorden - op haer snibbig: ‘Gut lieve, duldt jij zulk nagemaekt goed in je huis?...’ Haere mannen hebben alles over voor het fatsoen - de mijne daarentegen zou niets liever zien - dan dat ik een keukenschort voordeed - en zelve de aerdappelen schilde en de potten en pannen schuurde. Helaes! waerom trouwde hij geen keukenmeid? Jufvr. swerver.
Hij moest mij getrouwd hebben! Ik zou hem keukenmeiden, hem met zijn mummie-grammie van een Gerrits, met zijn landziekig: ik denk... Ik denk, dat ik hem denken zou leeren... Gosjemijne! wat zou hij gaauw buiten staan, en met hem alle zwarte jongens en kwasineven! Mevrouw moest beter doortasten. Jufvr. de wind.
Ja kijk, dat zwarte kind! dat daarbij nog niet eens echt is... Mevr. karver.
(zich afkeerende.)
Ik bid u, maemae, zwijg toch... hoe is het mogelijk eene dergelijke onzedelijkheid te noemen!... Leer toch u fatsoenlijk te exprimeren... Jufvr. swerver.
Ja, en was er aan dit alles nog maar een sikkepitje waarheid, zoo als 't geval niet is, dan was 't nog wat, maar 't lijkt eene pure afzetterij! Die kostelijke meheer van Neck, met al zijn pretensies, is zoo min meheer van Neck als ik ke izerin van Egypte, of koningin van den grooten Turk. Mevr. karver
(met belangstelling.)
Wat zeg je daer, jufvrouw - heb je... Jufvr. de wind
(met nieuwsgierigheid.)
Wat je zeît! Ziedaar, als ik het niet gedocht heb, ben ik een boontje! Ik zeî nog straks bij me zelve: wonderbaar! dat dit de wilde van Neck kan zijn; die had een kromsteven van een neus die wat mans was, en deuze heeft er een die niet meer dan gewoon is. Nou mogt et zijn, dat hij ingedroogd was door de felle zon, bij manier van spreken, dat wezen kon omdat et gebeurlijk is... Zoo! en wat heb jij er eigenlijk van gehoord - jufvrouw? Mevr. karver.
Als het maer waer is - wat men je verteld heeft. Jufvr. swerver.
Wat ik mevrouw vertellen zal, daar kan mevrouw op aan, daarenboven... | |
[pagina 279]
| |
Jufvr. de wind.
Je zoudt zeggen, hoe kom jij achter de dingen, wel mensch... Mevr. karver
(bits.)
Ei moeder! laet de jufvrouw dan toch vertellen, altijd ben jij ook vooraen! Jufvr. de wind
(verstoord.)
Nu, goed dan, kind! Ik mag toch ook nog wel praten, denk ik? Mevr. karver.
Wel nu, jufvrouw? Jufvr. swerver.
Mevrouw moet dan weten, dat ik straks even naar mijne tante Stapel ben geweest, om eens te zien hoe 't haar ging. Al heeft ze mij dan ook alles ontmaakt, ik wil van mijn kant geene aanleiding geven tot gebabbel - en bezoek haar dus van tijd tot tijd, als ware er niets gebeurd. Nu - in de Bakkersstraat al - hoorde ik dat het niet beter met haar was; ik haast mij wat, en zie! bij haar deur komende vind ik schelen Piet Abel (die kwasie dan nu haar erfgenaam zal worden, of wat 't zelfde is, zijn broedsel dan) en die sluit mij de deur voor den neus - flap!... Jufvr. de wind
(met de tong klappende.)
Wel mensch nog toe!... en wat zeî je? Jufvr. swerver.
Wat ik zeî? - wel wat anders zou ik zeggen, als wat bij de omstandigheden paste. ‘Wel hoe zal 't hier wezen man, zeî ik! zal de eigen zusters dochter buiten gehouden worden? zeî ik, en zal jij, zeî ik, die net zooveel in de sibbe bent, als de torenka was van de papegaai van Jezopus, zeî ik, zal jij hier de baas spelen? Weg! zeî ik, ik wil mijne moeders zuster zien.’ - Hij, veel vijven en zessen, ‘'t mensch kon geen praten velen, 't mensch was van der positive’ ad setera, ad libiton!... Ik zeî: ‘'k Wil er visch of vleesch van hebben’ en zoo drong ik er in, maar 'k had niet veel gewonnen; 't mensch dat niet bij er positive zou zijn, 't mensch dat geen praten kon velen, was nog mans genoeg om mij voort bij 't binnenkomen toe te snaauwen:
(eene oude vrouwenstem nabaauwende)
Ga, Mietje Swerver! ga, juffertje! ik heb met jou niets gemeens!
Jufvr. de wind.
Kijk eens aan! dat is nou evel alles behalve Kristelijk, en ik moet bekennen, dat al had ze nog zoo veul redenen om te onvreê met je te zijn, als ze had, dan... Jufvr. swerver
(vinnig).
Redenen om te onvreê met mij te zijn, en welke redenen mogen dat wel zijn, als ik dat weten mag, jufvrouw? Jufvr. de wind.
Ja, zie je, die zal je zelvers wel 't beste weten, mensch! 't spreekwoord zeît niet vergeefs... Mevr. karver.
Moeder! moeder! is het niet om dol te worden!... Zwijg dan toch, en laet de jufvrouw nu vertellen; 't is raer met jou! Jufvr. de wind.
Nu, goed dan, kind; 't is mij wel dan, kind!... Ik zal dan toch, denk ik, wel niet behoeven te zwijgen, als men mij wil arguweren!... Jufvr. swerver.
Arguweren!... wie arguweert hier? ik zeg... Mevr. karver.
Ik zeg, dat ik er niet meer van hooren wil!... Vertel dan nu toch van Van Neck, jufvrouw! 't andere hooren we wel laeter eens. Jufvr. swerver.
Ik was er juist aan toe. In 't weêrom komen van tantes huis - zag ik vrouw Stolz, de kasteleines uit de Gouden Leeuw, in er deur staan, druk aan 't labben met een van haar gasten... die haar, nota | |
[pagina 280]
| |
bene, jufvrouw noemde... jufvrouw! denk eens aan - een potte-moffin, die voor vier jaren blij was, zoo ze, met permissie gesproken... Mevr. karver.
Laet dat, laet dat!... nu, ze riep je waerschijnlijk in? Jufvr. swerver.
Wel ja! deê ze niet? Ik moest immers zien dat een meneer haar in hare roode armen kneep!... ( zemelend iemand nasprekende.) Ooooo!... o! Ze was so gantz on gar betrübt, hertzselig betrübt... über meine Muhme, die so gantz on gar onredlick meinenthalbe war! ja gar onredlick... Ooooo!... Valsche tang!... jongens, dacht ik, mogt ik jou eens judassen... mocht ik jou eens ‘betrüben...’ dit en datsche kreng!
Mevr. karver.
(afkeerig)
Leer toch dergelijke afschuwelijke woorden en expressies vermijden... foei!... Jufvr. swerver.
Ja, mevrouw moet niet kwalijk nemen - maar als men getraiterd wordt - neemt men het niet altijd zoo naauw met et fatsoen - dan vliegt er wel eens een woord - dat niet op zijn zondagsch is,... maar dat tot daar aan toe; ik moest dan een kopje koffij bij haar drinken, ze was net klaar, en beste ook, met een heerlijk trommeltje er bij... kostelijk amandelbanket... denk eens potte-Trien amandel-banket!... Nou dat 's anders, dacht ik, als graauwe geertGa naar voetnoot1) omgeroerd met een houtspaan, of een boekweite-pannekoek beslagen in bier! Maar, wat ik zeggen wou, ze vertelde mij dan van haar lozement, ‘oe 't gunk jao gar so trefliek! oe 't gunk jao gar so gantz schön!’ afin, taal om misselijk te worden. Na twee langen twee breeden alles aangehoord te hebben, woû ik weggaan, maar ziet! net wil 't geval dat de man - ik meen hem, die zich hier voor van Neck uitgaf, met nog een ander hindividu en zijn zeehond van een knecht langs 't raam spanseerde: Kijk! mogt ik zoo zeggen, - daar gaat meheer van Neck ook heen met zen dommestiek. - Gar nicht, - zeî 't wijf. - Gar nicht? - zeî ik? - Gar wel!... Zou ik 't niet weten? - 't is nog geen twee uur geleden dat hij bij ons aan huis was! De madam schudde haar dikken kop, en verdraaide daarbij de oogen - alsof zij dat van den reus uit het doolhof te Amsterdam had afgekeken. Ik zag eens uit het raam, of ik mij ook vergist had; de man stond juist met een knecht te praten, zoodat ik hem klaar opnemen kon, en wel degelijk was hij het - die hier geweest was: - Hij is 't wel vast, - zeî ik. - O nein! - de madam. Daar steekt wat achter, dacht ik, en dààr dien ik meer van te weten. De dikkert liet een annisetje komen, en daar ik mij nu toch eenmaal zoover met haar had ingelaten - begreep ik niet te moeten weigeren. Ik dronk dan een glaasje en noemde haar jufvrouw.... Een spreeuw op 't dak maakt nog de lente niet - op een anderen dag zeg ik weêr Trien - om alles te redisseren. Mevr. karver.
Redresseren - meen je. Jufvr. swerver.
Nu ja! maar men zegt ook redisseren; 't komt op 't zelfde neêr, de zaak is maar dat ik, na veel vijven en zessen, en na een hoope - ‘on ich’ en ‘schol ich’ achter 't fijne van de mis kwam... Jufvr. de wind.
Nou, en... | |
[pagina 281]
| |
Mevr. karver.
Stil toch, moeder! wel?... Jufvr. swerver.
Wel; de pottemoffin, jufvrouw Stolz dan, had hare lange ooren aan de kamerdeur gehouden, op een oogenblik dat er min of meer rusie was tusschen den heer en den knecht over een verloren briefje... Jufvr. de wind.
Wis en zeker 't zelfde, dat hij hier schreef, en... Mevr. karver.
Moeder! moeder! stil toch... nu? Jufvr. swerver.
Ze had niet alles kunnen verstaan, maar toch zooveel, dat uit dit briefje kon blijken: dat de heer een valschen naam aangenomen had, en dat, zoo dit bekend werd, hij niet slagen kon in zijne plannen bij den ontvanger. Mevr. karver.
Hemel, bij ons!... een afzetterij dus! Jufvr. de wind.
Wis en zeker eene afzetterij - van 't begin af aan stond ik zijn neus niet, en... Mevr. karver.
Verder! verder! Jufvr. swerver.
Toen hij dit gezegd had, was de heer binnengekomen, aan wien hij het briefje geadresseerd had - en die nu met hem liep; - zij hadden zich vervolgens met elkaâr opgesloten en heel zoetjes gepraat, zoodat de moffin er niet meer van kon verstaan, maar vast en zeker wist zij nog dat de vreemde heer eens tegen hem, die zich hier Van Neck noemde, gezegd had: ‘nou Karper!...’ waarop de ander den vinger op den mond gelegd had en gezegd: ‘Wees toch in 's duivels naam voorzigtig en bedenk dat ik Van Neck heet, en jij Verkerk! - één woord door een verkeerd oor opgevangen, en alles is bekaaid!’ Mevr. karver.
Een komplot! een komplot!- Laeten wij oogenblikkelijk iemand naer jufvrouw Stolz sturen, met verzoek om, zoo zij het briefje mogt vinden - dit hier te zenden - of zoo zij dit niet wil - aan den kommissaeris... ik... Jufvr. swerver.
(lagchende)
Het briefje... Mevr. karver.
Zeker, dat is van belang. Jufvr. swerver.
Dat dacht mij ook, en daarom heb ik het meêgebragt. Mevr. karver. }
(te gelijk)
Meêgebragt? Jufvr. de wind. }
(te gelijk)
Meêgebragt? Jufvr. swerver.
Wel zeker!... te zeggen dan een afschrift. Ik merkte al heel gaauw dat potte-Trien, zoo zij het al niet had verdonkeremaand - het briefje althans gevonden had, en niet lang duurde het of zij bekende, dat de knecht in de keuken was geweest om eene pijp op te steken, en dat hij waarschijnlijk bij 't uithalen van zijn tabaksdoos het had laten vallen; ten minste zij had het bij zijn stoel gevonden, en daar het lak gebroken was (zoo als Trien met stijve kaken volhield), - had zij het niet gelezen (want dat kan ze niet); - maar door haar adjudant - de keukenmeid - laten lezen, en toen zij dit gedaan had - durfde zij het niet weêrom geven, omdat, het lak stuk zijnde, men haar toch niet zou gelooven, of zij al zeide dat zij er geen oog in geslagen had. Afin, kortom! 't kostte mij in 't eerst nog al wat moeite om het briefje te mogen lezen, en toen om het te mogen afschrijven, 't was ‘nein! nein!’ voor, en ‘nein! o nein!’ na - veel mofsche | |
[pagina 282]
| |
knepen - om het in eens te zeggen. Ten laatste knikte zij toch van ja... en zoo heb ik het dan hier.
(Zij geeft mevrouw Karver een briefje.)
Mevr. karver
(lezende.)
Zend Jan P. terstond om mij te halen na inzage dezes. Alles zvat men ons ten aanzien van J.K. verhaalde heb ik bevestigd gevonden en nog veel meer, zoodat mijn plan thans vaststaat, om een geduchten aanval op zijne kas te ondernemen en daardoor... maar - de bijzonderheden mondeling. Ik heb mij onder den naam ‘van Neck’ bij hem en B. gepresenteerd, denk er om dat gij ‘Verkerk’ heet, en kapitein zijt van de Lucia Wilhelmina. Adieu. W.K.
Mevr. karver.
Er is geen ander bewijs noodig! Het staet er met ronde woorden in; de schandelijke kaerels hebben het gemunt op ons vermogen!... Jufvr. de wind.
Kind! kind! ik ontstel er van, ijsselijke dingen!... moordenaars en dieven zijn het... ik ga Karver roepen... Mevr. karver
(vast.)
Blijf! Wat zou hij hier doen, hij, die met de schaepachtigste domheid ten eerste in den gelegden strik liep - en het eenigste bewijs van zijn eigendoms-regt, na het aenhooren van eene domme leugen - in handen stelde van een escroc... En een zoodaenige... durft het waegen mij verkwistster te noemen!... een zoodaenige zal perk en pael aen mijne verkwistingen weten te stellen... Jufvr. swerver.
Ik zou denken - dat mevrouw hier zelve moest handelen; - als ik in mevrouws plaats was - ik liet den kommissaris komen. Mevr. karver
(met majesteit.)
Ik zal handelen! het blijkt hoognoodig dat ik de initiative op mij neme. Intusschen moet ik voorzigtig te werk gaan, en daerom dien ik eerst met iemand te raedplegen. Ik zal mijnheer Faetering verzoeken om hier te komen - om mij met zijnen raed bij te staen. Ik gae hem een billet schrijven (tegen jufv. Swerver) , dat je hem eigenhandig zult overreiken; (heengaande) ik zal bellen wanneer ik gereed ben. (af.)
| |
Tooneel II.De vorigen, zonder Mevr. karver.
Jufvr. swerver.
(maakt op eene zeer kokette wijze haar toilet)
Jufvr. de wind.
Je lijkt wel zeer te vreê, mensch, dat je zoo tegen je zelve lacht in den spiegel! Jufvr. swerver.
(zoetsappig)
Doe ik? 't is mogelijk! ik ben nog jong, en zoo de mannen zeggen - niet leelijk. Jufvr. de wind.
Zoo, niet, mensch? Jufvr. swerver.
Neen, vindt u zelve wel, mijne goede jufvrouw? - Een goed figuur, eene frissche kleur, een levendig oog, zijn toch regt aangename dingen; als men oud is en dat zoo allemaal gehàd heeft, moet men dat wel dubbel gevoelen... niet waar? Jufvr. de wind.
Wel hoor me zoo'n verwaand schepsel eens aan! Jufvr. swerver.
Ouderdom is wèl naar en beklagelijk -hé, alles zoo vervallen! Jufvr. de wind.
(hevig verstoord)
Schepsel! je moogt wenschen, je moogt wenschen... | |
[pagina 283]
| |
Jufvr. swerver.
(den spiegel naar de zijde van Jufvr. De Wind keerende.)
Zie ons beiden eens in den spiegel... groote goedheid! zie eens!... Jufvr. de wind.
(loopt driftig heen)
De deerne is stapelgek, dolhuisgek! Nou! als jij niet te pas komt... zal 't mij verwonderen... geen oogenblik wil ik mij langer bij je betrouwen!...
(af.)
| |
Tooneel III.Jufvr. swerver.
(alleen)
Juist zoo als ik dacht en begeerde - oude malloot!... Het oogenblik was te gunstig om het nutteloos voorbij te laten gaan. - De fortuin begunstigt niet alleen mijne plannen, maar wat meer is... dezen sinjeur Van Neck voert zij mij toe... om mij voor de gevolgen te vrijwaren. (Zij gaat schielijk naar de secretaire - ontsluit die - neemt het bewuste kistje, verbergt het onder haar voorschoot en sluit hem weder) ... Gerrits zou eerst de zondebok geweest zijn, en duizendmaal had hij het aan mij verdiend... maar... wraak moet zwijgen voor belang... (eene bel klinkt) Ja wel! (roepend) Ik kom!... Hoe het nu aan te leggen... om... (zij houdt den vinger aan haar voorhoofd als om zich te bedenken.) Dat kon dienen... neen!... (herhaald gebel) Is dat wijf gek?... (roepend) Ik kom! Ik kom! je zult je Fatering hebben; wees maar gerust!... Wacht! mijn vriendin uit de Gouden Leeuw wil ik bezoeken... wanneer ik (op het kistje tikkende) dit heb geborgen... en van Fatering terug kom... ik zal dan gelegenheid vinden... om in haar huis het een en ander te verstoppen... dat mijnheer Van Neck zwaar genoeg zal vallen om te verduwen, ha! ha! ha! (hevig gebel) Zag men ooit zoo'n malle verliefdheid - ze kan zelfs geen oogenblik langer wachten. - (roepend) Ik kom! ik kom! ik kom! (Zij gaat schielijk heen) .
| |
Tooneel IV.
gerrits
treedt te voorschijn uit eene kas in den achtergrond. Hij huppelt op eene stijve wijze naar voren... en maakt allerlei zonderlinge bewegingen om zijne voldoening te kennen te geven.
Hoe! hoe! hoe!..... hi! hi! hi!..... Nou heeft Gerrits jelui allemaal!..... (hij wrijft in zijn handen) Zaterdagsche kamerkat... zou ik op mijn kop gehad hebben... dat jij stal?... Ik ben een mummie-grammie, denk ik... Ik denk dat ik jou een kooltje zal stoven, als er nooit een te Brusssl gestoofd is... Van Neck! dat is ook al een schavuit, denk ik... niet beter als jij... die kan dus wel wachten... dat hij eerst eens zit... en dan zei jij er aan gelooven... hartedief!... Maar voor alle dingen is het noodig dat ik weet waar jij den aap stopt... en weet ik dat... dan ben jij in mijn handen, denk ik... (hij gaat lagchende en met groote schreden heen.)
| |
Tooneel V.
Mevr. karver
komt uit de deur ter linkerzijde - terwijl gerrits zich door de tegenovergestelde verwijdert. Zij heeft een papier in de hand - dat zij met belangstelling schijnt te lezen.
Pas is jufvrouw Swerver met mijn briefje de deur uit - of ik ontvang dit billet van Faetering, het berigt inhoudende dat zijne gedachte hem noopt deze oorden vooreerst te ontvlieden... en dat diezelfde gedachte... hem belet... persoonlijk afscheid van mij te nemen! Helaes! met hem ontvalt mij mijn eenigste steun... en mijne hoop is... dat Jufvr. Swerver hem nog te huis zal vin- | |
[pagina 284]
| |
den. Hoe treurig is zijn toon! (lezende.) Mijn verblijf hier wordt mij onverdragelijk; alles herinnert mij een wensch, die nimmer zal vervuld worden, alles voedt hier eene gedachte -die elke seconde eene nieuwe rotszwaarte voegt bij mijn reeds ondragelijken last. Het is mij onmogelijk persoonlijk afscheid van u te nemen - geene andere vrouiv dan u... zoude ik echter durven vergen - deze onbeleefdheid alleen toe te schrijven aan eene source... die haar verborgen moet blijven... Ingesloten... de verlangde regels, geschreven in het album van Mejufvr. Greve... ik... De brief is hier afgebroken... zijn gevoel belette hem de voltooijing... Arme Faetering! zoude ik eene vrouw wezen - en de bron uwer supplice aen mij onbekend gebleven zijn?... Helaes, hoe scherp steekt bij deze vereering het lompe gedrag af van zeker iemand!... En ik zelve?... ach... wie kan koel blijven bij zoo veel beminnelijks, bij zulke nobele eigenschappen en principes.
(een papier valt op den grond.) Het gedicht aan Mej. Greve... geheel geimpregneerd van deze roerende melancolie: (declamerende.)
Aan eene bruid, welke mij om een paar regels in haren album had verzocht - en mij noodde op hare bruiloft.
Vraag aan mijn harp geen liefelijke akkoorden,
Geen zoeten toon, geen lied der min;
Mijn zangster is te droef, te somber zijn haar woorden
Om intestemmen met uw levenszin.
Neen, laat mij droomen, eenzaam en verlaten,
Ver van uw vreugd in 't pijnboomwoud;
Mijn alsemdrank........
| |
Tooneel VI.
karver komt in door de deur ter linkerzijde; naarmate hij naar voren treedt, wijkt Mevrouw achter het kraamschut naar den achtergrond, niet zoo ver echter, of hare bewegingen kunnen door de aanschouwers duidelijk waargenomen worden.
Karver.
Doorgetast, Jan Karver! doorgetast, man! pompen en ligten. Al het onnoodige afgesneden, het overtollige vermeden, en er is hoop deze klip te boven te zeilen. Eerlijk duurt het langst; mijn broeders zoon zal niet klagen, dat zijn oom, misbruik makende van een beschreven blad papier, en de vooroordeelen der wereld te hulp roepende, beide deed dienen om zijn vaders erfdeel in te slikken. Welkom zal hij mij zijn, al voegt zijn verblijf hier ook een pak nieuwe zorgen bij den reeds zoo zwaren last. En Mevrouw Karver?... Doorgetast, Jan Karver! - eindelijk eens met vaste hand het roer gegrepen, en gindsche dame getoond, dat ook de grootste lijdzaamheid een eind heeft. Niet dan na ongeloofelijke moeite en inspanning is het mij gelukt, het noodzakelijkste op te nemen - om in het te kort te voorzien - dat het fatsoenlijk instinct van Mevrouw Karver in mijn eigen en ook reeds in mijns broeders kapitaal had gemaakt; deze interessen beloopen eene vrij aanzienlijke som, en het zal volstrekt noodig zijn om de strengste spaarzaamheid in acht te nemen - willen wij den mast ophouden... Eene levenswijze geheel strijdig met het fatsoen!... En Mevrouw Karver?... Hoe noode ook, zij zal zich moeten onderwerpen - haar trots zal buigen of breken! (Driftige gebaren van Mevrouw.)
Buigen of breken! het is volstrekt noodig dat wij den geheelen ballast van het fatsoen over boord werpen. Met Julij | |
[pagina 285]
| |
betrekken wij een kleiner huis; - dit zal ik verhuren - met en benevens het kostbaar, en toch zoo onnoodig ameublement. Mijner goede ouders kostelijke meubelen, thans naar den zolder verbannen - worden weder in dienst gesteld... Jufvrouw Swerver wordt gecasseerd!... het heirleger muzijk-, teeken-, tand- en dansmeesters - gecasseerd!... de keukenmeid en stalknecht - gecasseerd!... paard en tilburij - gecasseerd! en na al deze cassaties...
Mevr. karver.
(plotseling te voorschijn komende).
Vrouw en kinderen... niet waer?
karver.
(verschrikt.)
Fa..a..a! Zat jij daar achter... Trinette?...
Mevr. karver.
Ik zat daer achter.
karver.
En hoorde mij spreken?
Mevr. karver.
Ik draeg geen kaetoen in de ooren.
karver.
En waarom zeide je niet, dat je daar waart?... dan was ik bij je gekomen.
Mevr. karver.
Wel, het zou zonde geweest zijn een zoo fraeije monoloog te storen.
karver.
Je kondt mij toch immers niet verstaan?
Mevr. karver.
Ik ving zoo hier en daer een woord op.
karver.
Ik sprak over koetjes en kalfjes.
Mevr. karver.
Een sujet, mijnheer Karver waerdig.
karver.
Ja! ja! en over bezuiniging.
Mevr. karver.
En vereenvoudiging - de kreten van den dag!
karver.
Zeker, niets is noodiger ook in een huishouden.
Mevr. karver.
Ook meen ik iets gehoord te hebben over de moeijelijkheid om gelden op te nemen...
karver.
Ik sprak daar met een woord van.
Mevr. karver.
Iets wat noodig geworden was, door de dwaeze handelwijze van zeker iemand...
karver.
Het is waar.
Mevr. karvfr.
Welker trots moest buigen of breken!
karver.
(aarzelend.)
Dat herinner ik mij niet zoo bepaald meer. Mevr. karver.
Ik wel! Dan volgde... het verhuren van een groot huis, het betrekken van een kleiner - en eindelijk... de cassaties.
karver.
(ter zijde.)
De duivel haal mij, zij heeft alles gehoord... en niet op het aangenaamste voorgedragen... We moeten nu zien haar op een zachte wijze over te halen, (luid) Zoo iets zeide ik ten naastenbij... te zeggen, ik sprak min of meer in beelden!...
Mevr. karver.
Ei zoo waerlijk? In beelden... min of meer in beelden... je hadt je dichterlijk talent tot nog toe zorgvuldig voor mij verborgen gehouden.
karver.
Ja, heel dichterlijk ben ik mogelijk ook wel nooit geweest... nogtans een goed vers... Mevr. karver.
Mits positive poëzij - werd door u bewonderd; ik herinner mij uw lijfstukje: dat klinkt als een builmolen: | |
[pagina 286]
| |
Hij is een man,
Die builen kan,
Om 't ligte kaf
Te scheiden af
Van 't voedzaam meel,
Dat, blank en eêl,
Getreed, gekneed,
In d'oven heet,
Gebakken wordt......
robbob-bob-bof! robbob-bob-bof! rob-bob-bob-bof! robbob-bob-bof!... Een fraei stukje, j'en conviens! maer er zijn geene beelden in - zoo als in uwe expectoraetie! Laet zien - wat beteekent het beeld: - een groot huis verhuren en een kleiner betrekken?
karver.
Wat dat beteekent?... Wat?... ja, dat is eigenlijk niet zoo zeer een beeld...
Mevr. karver.
Zoo! dus de zaek zelve! - En wie van onze kennissen zal een kleiner huis betrekken?...
karver.
(aarzelend)
Wie? Mevr. karver.
Jae, wie is genoodzaekt zich op eene zoo onaengenaeme wijze te bekrimpen?
karver.
(vleijend.)
Lieve vrouw! om u de waarheid te zeggen, was het wel heel goed dat wij dit deden... Mevr. karver.
Zoo?
karver.
(met meerdere vastheid)
Dat wij onzen staat wat verminderden, eenigen van onze booijen afschaften, en onze konversatie voor een groot deel inkrompen. Mevr. karver.
Zoo?
karver.
Je zult mogelijk nog verdrietig zijn, om de woorden - die ik van morgen in drift uitte - en die, ik beken het gaarne, veel te sterk waren, veel te sterk! maar toch, het is waar, eene levenswijze als wij thans leiden, kunnen wij onmogelijk langer volhouden. Mevr. karver.
Zoo, zoo!
karver.
(met overtuiging)
En wat hebben wij eigenlijk aan al dezen omslag? - niets dan verdriet en onkosten! Wat hebben wij aan deze konversatie?... weinig meer dan verveling! Geen oogenblik is men zeker van zijn tijd: - de fatsoenlijke bezoeker ontziet uwe uren zoo min als uwe beurs. Hij komt u storen iri uwe drukste bezigheid - en betaalt uw tijdverlies met de valsche munt zijner komplimenten. Zit men eens stil en gerust in den schoot zijner familie - tien, twintigmaal gaat somtijds de bel over, die een bezoek aankondigt, - en in een oogenblik is uw vertrek vol met menschen - die men het aan kan zien, dat, òf uit verveling, òf om aan de begrippen van hun fatsoen te voldoen, u last komen veroorzaken - en zichzelve verdriet. Tienmaal hoort gij achter elkander hetzelfde: Mevrouw hoe vaart u? Mijnheer hoe vaart u? En de overige familie? En de jonge jufvrouwen - en de oude jufvrouw?... Het is koud weêr van daag - het is bijster guur. Het is eene onderneming de deur uit te gaan! waarop gij even zoo vaak hebt te antwoorden: Ik dank u! Ik dank u! Hoe vaart mijnheer? Hoe vaart mevrouw? Zie dat vind ik nu eens regt lief! Het is waarlijk eene verrassing! Ja, het is ongemeen koud; het is inderdaad ongemeen guur! Wij vreesden waarlijk dat niemand den moed zou hebben zich door dit weêr te wagen! Hoe lief! Hoe aardig! hoe amusant, en hoe kostbaar - want... Mevr. karver.
Zeker, dat doet de deur toe! | |
[pagina 287]
| |
karver.
Waarachtig! Zelfs nog de kosten niet in aanmerking genomen, - kan jij, mijne lieve! in deze dagelijks wederkeerende nietigheden - in het aanhooren van altijd hetzelfde thema iets aangenaams vinden? of zelfs maar de minste hartelijkheid of belangstelling? Geloof je - dat, toen wij vóór drie jaren in bitteren rouw gedompeld waren door het verlies van ons kindje - dat de schaar, die ons van den vroegen morgen tot den laten avond geen rust liet, kwam uit waarachtig medegevoel? - dat al de buigingen van deze condolerende mijnheeren en mevrouwen - iets anders waren dan de knip, die op het touwtrekje volgt van de tirannes, het fatsoen? - dat hun handdruk - of de trek van rouw op hun gelaat iets minder hartelijk of sterk zou geweest zijn - bij een hun volmaakt onbekende? - denkt gij - dat zij niet verrukt waren - toen zij die lastige fatsoens-gelaatsplegtigheid achter den rug hadden; - geloof je, dat zij er eene halve minuut later iets minder vrolijk om zullen geschertst, - iets minder luchtig om zullen gedanst hebben? Mevr. karver.
En voorondersteld ik stemde al deze dingen toe - voorondersteld - ik vond veel, even als gij, lastig... blijft het daarom niet minder waar - dat zekere stand zekere verpligtingen mede brengt; - dat men niet ongestraft zich der aangenomen wet onttrekt; - dat, in één woord: wil men geacht zijn - men zijn fatsoen behoort te houden.
karver.
Ha! ziedaar eene phrase, die welligt even zooveel slagtoffers gemaakt heeft, als het ‘Erger dan de cholera’ van mijnheer Heldring! Men moet zijn fatsoen houden! dat is: men moet, of men er genoegen in vindt of niet, - of het vermogen het toelaat of niet, zich dwingen in het corset der mode; - elke gril volgen van het fatsoen! Men moet atheïst zijn met Diderot en Voltaire, wanneer de mode het meebrengt;-men moet zijne naasten verdoemen en den God der Christenen tot een kleingeestig, Joodsch dwingeland vernederen, wanneer het fatsoen eischt Gomarus boven Arminius te verheffen - of een walgelijk poespas van bluf en straattaal ambrozijn te noemen. Men moet zijn fatsoen houden; dat is: de koopman, die even rondschiet, moet zijn rijken buurman volgen; - moet, wanneer hij zich paarden en rijtuig aanschaft, dat ook doen, moet gaan reizen, als hij gaat reizen, moet zijne vrouw en dochters kleeden, als hij de zijne; moet, in één woord, volgen! volgen! volgen! tot de krediteuren hun: tot hier toe en niet verder! uitroepen. De rijke koopman, op zijne beurt, heeft weêr een rijker boven zich, waartegen hij zich uitput; deze weêr een rijker; deze weêr een magtiger, een hooger; de koning eindelijk....... Helaas! het fatsoen spaart niemand! Mevr. karver.
Genoeg! ik behoef deze lange redevoering niet om te weten - dat al, wat fatsoenlijk is, de eer heeft door mijnheer Karver te worden mingeacht.
karver.
(gevoelig)
U vergist zich, mevrouw! mijnheer Karver haat een bankroet! Mevr. karver
(verachtelijk).
Een bankroet! een bankroet!...
karver.
Zeker - of is de klank van het woord minder fatsoenlijk, dan de levenswijze, die tot de daad leidt? Mevr. karver.
En wie is bespottelijk genoeg te durven beweren - dat eene, aen een gezond | |
[pagina 288]
| |
begrip van fatsoen zoo weinig beantwoordende levenswijze, als de onze, tot eene zaek zou leiden, als dit - afschuwelijk woord uitdrukt.
karver
(vast).
Ik! Mevr. karver.
Ah, en geen wonder! Het is naetuurlijk, dat men gaerne op eene onschuldige zaek eene smet werpt, wanneer men zichzelve daermede denkt te verschoonen. Zonder mijnheer Karver's afstand...
karver
(schielijk).
Hoe! mijne vrouw, die zich spitst een fijn gevoel van eer, en zin voor regtschapenheid te bezitten, zal toch wel niet de uitkeering van het wettig erfdeel van een wees afkeuren, en dat alleen, omdat dit haar zal noodzaken tot eenige bekrimpingen?... Mevr. karver.
Tot elke bekrimping, die het gevolg is van een door de eer gevorderden afstand, zoû ik mij bereid vinden - maer op die, welke het gevolg is eener sottise, zeg ik: neen!
karver
(gevoelig).
Eene sottise, mevrouw? Mevr. karver.
Eene sottise... ce n'est pas le mot... eene bêtise - mijnheer Karver!
karver.
Uwe verblinding gaat verre! Mevr. karver.
En de uwe overschrijdt - pael en perk... Zijn wettig eigendom over te draegen aen een bende bedriegers - na het hooren van een bespottelijken roman!
karver.
Bedriegers! bedenku wel, vrouw! mijnheer van Neck een bedrieger!... Mevr. karver.
Een onbeschaemde bedrieger... een chevalier d'industrie, die met den naem Van Neck - niets gemeens heeft.
karver.
Ei wat! - de vrees voor uw kostelijk fatsoen benevelt uw verstand. Mevr. karver.
Ik wenschte, dat ik de vrees voor wat dan ook, tot prétext kon doen dienen voor uwe bêtise.
karver
(driftig).
De duivel haal mij! maar dit gaat te ver! Mevr. karver.
In plaets van de onwaerschijnlijkheid van het ellendig zaemengeflanst romannetje ook maer in het minst te bevroeden, in plaets van althans een paer daegen zijn oordeel op te schorten - ik zeg niet in het belang van eene verkwistende vrouw - maer in dat van onschuldige kinderen ten minste... bijt men als een stomme visch in het voorgehouden lokaes... en blijft hangen!
karver
(eenigzins verlegen).
Mijnheer van Neck, die zelf schatrijk is... Mevr. karver.
Is welligt te Amsterdam, te Londen, of te Parijs... hier is hij niet.
karver.
En door welke tooverij zou jij dat weten? Mevr. karver
(hem het briefje van jufvr. Swerver overreikende).
Lees dit.
karver
(na eene vlugtige inzage).
Het is het schrift van uwe vertrouwelinge. Mevr. karver.
Het origineel is te vinden bij jufvr. Stolz in de Gouden Leeuw.
karver
(verbleekende - na het briefje te hebben gelezen)
Ik... Mevr. karver
(met bitteren spot).
En nu breek mijn trots, noem mij eene verkwistster... weêrstreef mijne neigingen... deze verstandige handelwijze geeft u volle regt. | |
[pagina 289]
| |
karver
(als in een droom).
Het is niets!... het is niets!... Mevr. karver.
O neen, het is de moeite niet waerd er van te spreken; vrouw en kinderen ongelukkig gemaekt te hebben, en dat ten behoeve van een bende escrocs!
karver.
Ik loop onmiddellijk naar den kommissaris!
(Hij verlaat in geweldige ontroering het tooneel.)
| |
Tooneel VII.Mevrouw karver
(alleen.)
Helaes! hoe heb ik mij dus kunnen mésallieren! Hoe is het mogelijk dat ik er toe gekomen ben mij dusdaenig weg te werpen!... Lomperd! hoe kwam de ruwheid van zijn gemoed boven, toen hij zich daer alleen waende! - Deze man moest eene werkster, eene deerne van de straet getrouwd hebben; - om bij haer te zitten, onder de druipende schouw eener keuken - en zich gelukkig te voelen onder het pruttelen van den brijpot - of zich te verkneukelen bij het braeden van aerdappelen in de asch...... Maer, waer kan jufvrouw Swerver zoo lang blijven? Hij... zal toch nog niet vertrokken zijn?... Ach, deze gedachte!... deze gedachte!...
(Zij vouwt op nieuw het papier open, dat zij bij het plotseling binnenkomen van Karver in haren boezem verborg.)
Laet mij nog eens het parfum genieten van dezen dichterlijken geest.
(declamerend:)
Vraag aan mijn harp geen liefelijke akkoorden,
Geen zoeten toon, geen lied der min;
Mijn zangster is te droef, te somber zijn haar woorden
Om in te stemmen met uw levenszin.
Neen, laat mij droomen, eenzaam en verlaten,
Ver van uw vreugd in 't pijnboomwoud;
Mijn alsemdrank past niet bij uwe honigraten,
Mijn rouwfloers-wâ niet bij uw bruiloftsgoud!
Laat daar mijn lied in stillen weemoed klinken
Wegsterven met het windgesuis!
Mijn bloesemrijke lent zag mijn gelukszon zinken;
Verbleekte bloem! pas ik bij 't feestgedruisch?
Neen! laat mij droomen - eenzaam en vergeten,
Bij gindschen stroom in 't oeverriet;
't Verdorde loover voegt niet in uw bloemenketen,
De lijkcipres past in uw bruidskrans niet.
Treffend!... dat gevoel roert mij tot traenen... Het denkbeeld van een vroegtijdigen dood, het kwijnen van een dichterlijken geest, die als eene verbleekte bloem over een stroom hangt, naedat de zon van zijn geluk is ondergegaen, kon niet fraeijer uitgedrukt worden. Er ruischt een als uit de verte klinkend klokgebom uit deze heerlijke verzen u tegen: Mijn bloesemrijke lent zag mijn gelukszon zinken.
Helaes! arme dichter... waerom vermag zij, die deze zon deed ondergaen... die ook niet op nieuw te doen verrijzen!..
(Zij gaat in gedachten heen.)
| |
Tooneel VIII.Jufvr. swerver, vervolgens bluffa
met veranderde haren en baard, en in een eenigzins militair gewaad.
Jufvr. swerver.
Blijf daar! blijf daar, kerel! ben je een fatsoenlijk man, en vervolgt de lieden dus tot in hunne huizen?... Schaam je!
bluffa. (zijne pruik afnemende.)
Ha! ha! ha!...
(zingende)
Ik was een braaf studentjen,
En nam bij Bacchus les;
Dat kostte menig centjen
En duurde een jaar of zes,
Toen joeg Piepa 't presentjen
Balstorig op de flesch,
Balstorig op de flesch faldera,
Balstorig op de flesch.Ga naar voetnoot1)
Jufvr. swerver.
| |
[pagina 290]
| |
Wat! Sijmen... jij hier... en in zoo'n pak... de drommel haal mij zoo ik je herkende.
bluffa.
Dat was mijn plan ook niet... mijne engelin!... dat was ook mijne bedoeling niet-mijn vorstinnetje!... met mijne vermomming... Herkend woû ik niet wezen... waarachtig niet... Werd Sijmen Zwendel herkend - ze plakten hem zoo waar als hij zijn derde flesch Bourgogne op heeft... inter nos... zie je! Jufvr. swerver.
Je bent dronken vent!... en wat heb je nou weêr uitgevoerd - dat je je weêr moet verstoppen en vermommen - op zoo'n manier?
bluffa.
Uitgevoerd? Niets, mijn kroonjuweel: ten minste niets - dat noemenswaard is. Bij de geldzakken van mijn oom - onschuldiger dan ik kwam nimmer iemand in onaangenaamheden met de justitie... Ik had het je gisteren maar niet verteld... Wat hoef ik haar beminnend hart in - ongerustheid te storten - mijnentwege - dacht ik - te meer daar er aan het heele geval geen gevolg zal gegeven worden. Heb een épicier tot kommissaris - en je zult zien dat de zaken épicier behandeld worden, - ik zeg: reken er op - dat alle bagatellen vervolgd worden - tot doodonschuldige bagatellen toe. Weêr en wind! zijn dat menschen! Jufvr. swerver.
Nu ja, goed - maar hoe zit de zaak eigenlijk... en hoe kom je juist weêr hier, en daarenboven - in gezelschap van mijnheer Fatering en zijn dronken kornuiten?
bluffa.
Dat zal ik je alles in orde vertellen - in volkomen orde en wel met in acht neming van alles wat tot een behoorlijk verhaal vereischt wordt, de knoop, de... intrigue... Jufvr. swerver.
Is je geschonken. - Vooreerst, waarom heb je de stad verlaten?
bluffa.
Waarom? wel, zoo als ik zeî, om eene vergissing, eene kleinigheid, die alleen een épicier van een kommissaris als iets ernstigs kon opnemen. Ik was ter naauwernood weêr in stad - en had je sleuteltje in orde gemaakt en afgezonden: - je hebt het immers ontvangen? Jufvr. swerver.
Ja.
bluffa.
En ook al geprobeerd? hè, lieve! eens gepast? Jufvr. swerver.
Nog niet. - Nu, verder!
bluffa.
Goed, dan! Pas had ik het mij een weinig gemakkelijk gemaakt - of ik krijg een briefje van een goede kennis - waarin mij werd aangeraden, - om wat uit logeren te gaan - en wel onder een anderen naam - en dat alleen, om van het gemaal en de verdrietelijkheden ontslagen te worden - die de kommissaris mij wilde aandoen om mijn vergissing... Jufvr. swerver.
En waarin bestond die vergissing?
bluffa.
Wel, verbeeldje, ik had twee horlogies van een kennis gekregen om die te verhanselen, 't een was van verguld pinsbek, 't ander van goud, overigens zoo gelijk mogelijk, en zoo gelijk alsof ze gemaakt waren tot bedrog. Nu verkoop ik het echte - maar door een fatale haast - en in schemeravond - geef ik het koperen meê; en dàt vat mij nu de vent op als bedrog - en klaagt mij aan. | |
[pagina 291]
| |
't Is immers te simpel om van te praten. Jufvr. swerver.
En waarom verruilde je ze dan niet, toen je wist dat je je vergist had?
bluffa.
Daar zit hem juist de knoop - daar heb je het eigenlijke gekke van de historie! Net toen de vent weêrom kwam - was ik het gouden ook kwijt; - verkocht, naar je begrijpt, voor koper!... Als een gek mensch naar den kerel toe geloopen - gevloekt, gebeden, gesacredieud... Vergeefsche moeite;-de gannef lagchte mij in mijn gezigt uit... Nu zou ik de schaê moeten lijden. En daar pas ik voor! Dat 's nou alles, en denk je dat die duivelskinderen van de justitie dat nu willen gelooven?... dat ze hier een abuis willen aannemen?... Waarachtig niet-altijd alles van den ernstigsten kant opnemen... altijd het ergste van iemand denken... Vermaledijde kommissaris! Jufvr. swerver.
(hoofdschuddende)
Sijmen! Sijmen! En denk je nu hier veilig te zijn?
bluffa.
Wel neen ik - maar mijn weg naar het gelukkig Westfalen leidde hier door - en dan woû ik met een eens hooren, hoe het met de onderneming staat: - je weet wel, schatje! - Zoo je de huig geligt had - kon ik hem zachts meênemen - om jou voor de verdenking te vrijwaren, weet je! Het sleuteltje... Jufvr. swerver.
En hoe raakte je zoo bij Fatering verzeild?
bluffa.
Wel, net toen ik hier de poort binnenstapte - wie komt mij tegen? Niemand anders dan Wim Pimpel, een oude akademiekennis. - Ik was nog niet in de gelegenheid geweest, mijn kostuum genoegzaam te veranderen - en al had ik dat ook gedaan - ik geloof dat ik mij voor Wim niet zou kunnen vermommen - hij herkende mij oogenblikkelijk.’Daar is bij mijn ziel - den dollen’ - riep hij, toen hij mij zag. ‘Wel beest! hoe maak je het? Waar hang je uit? en wat voer je uit, sedert je ooms hoogste sjees je uit onze liefdearmen ontvoerde?’ ... Ik vertelde hem een gedeelte van mijne treurige historie - en lapte een weinig - waar een hiatus was - waar Wim zich aan zou kunnen ergeren. Summa summarum, ik verzweeg hem mijne bisbilles met de heilige Hermandad ook niet, schoon ik, om der langwijligheids wille, de aanleiding veranderde in een duel à mort! Staande ons gesprek kwamen er nog een paar heeren bij ons, waar Wim Pimpel mij aan voorstelde - en toen werd er met algemeene stemmen besloten, - dat ik meê zou gaan naar mijnheer Fatering - waar zij feest zouden vieren - en waar zij zorgen wilden, dat ik niet alleen een geschikt kostuum kreeg - om mij in te versteken - maar daarenboven reisgeld - een kostelijk maal en een fijn glas wijn - als in de goede dagen van ouds!... En dat alles is gelukt - zon mijner ziel!- en ik heb moed gekregen als een koning! (hij wil haar omhelzen.)
Jufvr. swerver.
(hem afwerende)
Ik ben op dat soort van moed niet gesteld - en waar is het, schoon je je tong weêr vrij wel onder je bedwang hebt, - je bent alles behalve nuchter!
bluffa.
En al was dat ook zoo - mijn hartediefje! - gesteld ook al - ik was ook min of meer ebriolus, zoo al niet meer ebrius, - wat zou je er op aanmerken?... want, in een fatsoenlijk gezelschap heb ik het gekregen - en met fatsoenlijken drank... Bij Bacchus! zelfs geen afschaffings-man zou er een vuistje | |
[pagina 292]
| |
om mogen maken... Het was niets anders dan Bourgogne en Madera en Port en Champagne... wat er bruischte - en dat: ‘haal aan en breng meer!’ - Die Fatering is een klantje - en Wim vertelde mij dat we te Leiden geen aflegger gehad hadden - die 't op den duur tegen hem had kunnen volhouden. Ook hadden hij en ik de satisfactie - de overige drie onder de tafel te pokuleren. Net toen jij binnenkwaamt, was Wim - het laatste lijk - bijgezet - en mijnheer Fatering en ik namen een glas sodawater - sakkerloot, Mie!... wat een uitmuntend specifiek!... Jufvr. swerver.
Bah! zwijg toch met je dronkenmanspraatjes. Eene mooije boodschap voor mijne mevrouw! Die verbeeldt zich, dat dàt heer wegkwijnt uit puur verdriet-omdat zij mevrouw Karver is en niet mevrouw Fatering, of wat mogelijk op 't zelfde neêrkomt: omdat zij wat veel zwarigheden maakt - om over zekere zaken heen te stappen. Ik ken dat mensch zoo wat! Daar moet ik nu heen in vliegende haast - opdat het mannetje toch niet uit klinkklare wanhoop - op reis mogt gaan - als de ridders uit de romanneboeken - naar 't Heilige land of zoo - en hem te vragen - om toch as je blieft eerst van haar afscheid te komen nemen. Hoe vind ik hem?... In plaats van in zak en assche te zitten, ligt hij op twee stoelen aan tafel - genoegzaam smoordronken, en wel in een gezelschap dat langer van toeten noch blazen weet! Dat noemt mevrouw: - wegkwijnen, door het knagen eener gedachte!... ha! ha! ha! Vertrouw de praatjes der mannen, zeg ik!
bluffa.
Vertrouw de woorden van uw Sijmen, licht mijner oogen!... de woorden van uw Sijmen, die hetzij als professor Bluffa gisteren, of als kapitein Sanders heden, of als Simon Zwendel morgen - altijd uw Sijmen is, was, en wezen zal. Vertrouw hem geheel en onverdeeld; getrouwer hart klopte nooit onder een geleenden frak! Ik zeg: de oude tante is welligt dezen nacht niet beter geworden? Jufvr. swerver.
Vertrouw de woorden van uw Sijmen! - Hoelang?
bluffa.
Hoelang? (theatraal.) Wreede! twijfelt gij aan zijne trouw? Zie hem aan - uw Sijmen!... een man, zwaar beproefd door de fortuin, en mogelijk niet in alles onberispelijk, maar met een hart... een hart... een hart...
Jufvr. swerver.
Een dorstig hart!
bluffa.
Een getrouw hart... een verliefd hart... een hart - waar het beeld van Mietje Swerver in geprent staat. Ondankbare! En nu zeg, de tante is?... Jufvr. swerver.
Beter of niet beter; van de onderneming komt niet. (ter zijde.) Ik kom met de andere verder.
bluffa.
Komt niet? Komt niet? Komt niet? Jufvr. swerver.
Neen.
bluffa.
De kous met den mammon wou jij overlaten aan den schraapzuchtigen schoenmaker en zijn schoenmakers-welpen? Jufvr. swerver
(haalt de schouders op.)
bluffa.
Hoe, en daardoor ons huwelijk onmogelijk maken?... je begrijpt toch... Jufvr. swerver.
Ik begrijp alles, maar ik kan niet anders.
bluffa.
Satans, Mie! - de papen hebben je | |
[pagina 293]
| |
toch niet onder handen gehad, en je muizenesten in het hoofd gebragt? Jufvr. swerver.
Toen ik kwam, was het kistje...
bluffa.
Zeg niet - dat het geflambeerd was, zeg het niet, Mie - spaar je Sijmen!... Jufvr. swerver.
Mijnheer had het aan Bramer gegeven, of een ander was mij voorgekomen; het kistje althans - was weg.
bluffa.
Adieu - Champagne - feesten en plegtigheden - vette dagen in futuro! - Adieu gevulde beurzen en bedwongen beeren - vriendelijke waardinnengezigten en gekalmeerde waarden! - Adieu aanzien, en... Verdoemd, Mie! waarom heb je mij ook niet eerder geschreven? - dan waren we nu binnen Marken... Jufvr. swerver.
Ik hoop niet, dat onze liefde door dit ongeluk...
bluffa.
Zal lijden? (heengaande.) In 't minst niet, en zoo je ooit den mammon weêr mogt vinden, of een nieuwen ontdekken; reken op je getrouwen Sijmen, in wiens hart, de naam: Mietje Swerver met metalen letters gegrift staat!... (af.)
| |
Tooneel IX.Jufvr. swerver
(alleen).
Dacht ik het niet?... Het is een kerel die geen scheut pulver waard is - neen, dan liever de brave Jan Pik! en blijft die bij zijn voornemen, dan... maar daar komt mevrouw! | |
Tooneel X.Jufvr. swerver. Mevr. karver.
Mevr. karver.
Eindelijk terug?... Welnu?... Jufvr. swerver.
Mevrouw, ik ben zoolang opgehouden -doordien ik den knecht van dien kwasimijnheer van Neck ontmoette - en ik nog iets van hem trachtte gewaar te worden. Mevr. karver.
En ben je nog iets van hem gewaer geworden? Jufvr. swerver.
Denk eens - ik had nog geen vijf minuten met hem staan praten of hij deed mij eene propositie. Mevr. karver.
Eene propositie? En welke? Jufvr. swerver.
Wel om mij te trouwen! Mevr. karver.
Bah! is het anders niet... en mijnheer Faetering?... Jufvr. swerver.
Ja - mijnheer Fatering! Mevr. karver.
Helaes! hij was dan reeds vertrokken! Jufvr. swerver.
Neen, zijn vertrek zal nog wel een paar dagen duren. Mevr. karver.
Gelukkig... en zijn antwoord? Jufvr. swerver.
Ik heb geen antwoord. Mevr. karver.
Hij zal dus onmiddellijk zelf hier zijn? Jufvr. swerver.
Dat denk ik niet, want... Mevr. karver.
Want? Jufvr. swerver.
Mijnheer was zeer ongesteld. Mevr. karver.
Zeer ongesteld! Arme, arme man! ach, zijne gedachte heeft hem op het ziekbed geworpen! Jufvr. swerver.
Zijne gedachte? Het is mogelijk, maar | |
[pagina 294]
| |
één ding is zeker - geheelenal door eene gedachte was het niet - dat mijnheer ziek was! Mevr. karver.
Zoo, jufvrouw, zoo! je bent zeker volkomen op de hoogte om dat te kunnen beoordeelen! Jufvr. swerver.
Als zien, hooren en ruiken iemand op de hoogte kunnen brengen, zeker ja. Één woord zoo goed als tien - mijnheer was stom-dronken, toen ik hem mevrouw's briefje overgaf!... Mevr. karver.
Dronken? stomdronken? onmogelijk! Jufvr. swerver.
Hij was zoo dronken als een kartouw, zoo waar ik een zondig mensch ben... Mevr. karver.
Is het mogelijk? Maer hoe kan ik ook zoo spreken?... hij zal, om zijne gedachte te ontvlugten, een glas wijn gedronken hebben, en dat heeft hem een weinig beneveld. Een druppel drank kan in zulk eene zielsgesteldheid van eene verschrikkelijke uitwerking zijn!... Neen, ik zeg u, zijne gedachte is de ware oorzaak van zijn roes - zijne gedachte, en niet de wijn. Jufvr. swerver.
Er stonden anders leêge flesschen genoeg, om met reden te kunnen vooronderstellen dat de wijn er voor geen klein beetje aan toegebragt had. Ze waren met derlui vijven geweest, en ik telde twintig leêge flesschen, behalve die bij stukken en brokken op het kleed lagen; het knechtje zeî, dat er een kleine dertig gevlogen waren. Mevr. karver.
O, dus was er gezelschap? Jufvr. swerver.
Of er! Mevrouw! Mevrouw! wat dat manluî-volk een beestenboêl kan maken! - Twee van de meneeren lagen onder de tafel te snurken, de derde lag dwars op een ledekant, 't eene been in de laars, 't andere in de... Mevr. karver.
Ei, meid! zwijg toch! En Faetering? Jufvr. swerver.
Hij zat of lag op twee stoelen met nog een ander sojawater te drinken, en uit den treuren te zingen. - Allerlei beestachtige liedjes... mevrouw moest erluî eens gehoord hebben!... Mevr. karver.
Arme Faetering! Om zijne gedachte te ontwijken, zal hij een paer kennissen geïnviteerd hebben, en dezen, misbruik maekende van zijn overprikkeld gevoel, hebben hem zoo verre gebragt. Ik zeg u, meid! alles heeft geene andere oorzaek dan deze folterende gedachte! Jufvr. swerver.
Nu ja, mevrouw zal het zeker het beste weten, intusschen was ik al blij - toen ik buiten het bereik hunner handen - laat staan hunner gedachten was; denk eens - zij stonden te gelijk op om mij te vangen en de kleine groemi (groom) zoo als ze hem noemden - moest mij vasthouden... Mevr. karver
(met eene flaauwe stem).
Faetering ook? Jufvr. swerver.
Wel hij was de ergste; gelukkig, dat hij viel, toen hij mij op eene onbeschaamde wijze wou aanvatten. Mevr. karver.
(hoofdschuddende).
Zijne gedachte - zijne gedachte heeft hem in deze ordures gestort; hoe bitter zal hij zich morgen die onfatsoenlijkheden beklaegen! Jufvr. swerver.
Het zal zijn, zoo als mevrouw zegt - want hij moet een schrikkelijke hoofdpijn hebben na zoo'n beestenboel, en... Mevr. karver.
Maar mijn billet?... dat heeft hij dan toch gekregen, hoop ik? | |
[pagina 295]
| |
Jufvr. swerver.
Hij had nog zoo veel besef, dat hij het, na het kwasi te hebben gelezen, in zijn zak werkte, maar hij zeî er niets van. Mevr. karver
(pathetisch).
‘Ach dass die Menschen so unglücklich sind!’ Jufvr. swerver.
Dat zal er langs gaan, met die vier gasten op reis! allemaal geld - en geen schrooml-Eerst, zeî 't knechtje, gingen ze naar Hamburg, en daar wouën ze een maand vertoeven; 't was er zoo jolig, zeî 't kind!... Zoo'n aap!... hij is al kant en al bedorven door zijn heer en diens kornuiten. Van daar... Mevr. karver.
Hoe, Faetering ging niet alleen op reis?... Jufvr. swerver.
Ja 't mogt wat! Met erluî vieren gaan ze. - De groote steden van Duitschland willen ze in den winter eens gaan zien - zeî 't jonkje - om beter in de gelegenheid te wezen... Mevr. karver.
Het is verkeerd - op deze wijze zijn verdriet te willen smoren. - Ik dien volstrekt Faetering te spreken vóór zijn vertrek; - als vriendin ben ik verpligt hem te waerschuwen... mogelijk ook gelukt het mij hem een weinig te vertroosten.
een dienstmeisje.
Mevrouw! mijnheer Fatering is in de tuinkamer. Mevr. karver.
Zeer wel, breng het theewaeter daer, ik zal oogenblikkelijk volgen.
(het dienstmeisje af.)
Jufvr. swerver.
Hij is wonder gaauw weêr bijgekomen! Mevr. karver.
Wij zullen zien, hoe hij zijn gedrag zal regtvaerdigen, en hoewel ik ook verpligt ben, mijne gevoeligheid over dezen mispas tegen het fatsoen niet te verbergen; ben ik echter te wel overtuigd, dat de redenen, die hij daervoor bijbrengen zal, mij weldrae zullen ontwaepenen. Zijne gedachte, ik herhael het, zijne gedachte is het alleen - die hem heeft doen struikelen. Jufvr. swerver
(tegen het publiek).
En ik zeg, en herhaal, dat de wijn hem heeft doen vallen!
einde van het derde bedrijf.
|
|