| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
De schaduwzijde der protestantsche kerk.
Aphorismen en theses.
Wee hunner, die het kwade goed heeten, en het goede kwaad; die de duisternis tot licht maken, en het licht tot duisternis, die het bitter tot zoet, en het zoet tot bitter maken.
Wee hunner, die wijs zijn in hunne eigene oogen, en verstandig in hun eigen waan!
jesaja V: 20 en 21.
(Vertaling van van der palm.
| |
1.
Wij wijden deze regels aan onze tijden landgenooten, die, of als voorstanders, of als bestrijders der Protestantsche kerk, op het wereldtooneel hunne plaats bekleeden, en derhalve geregtigd zijn, om over godsdienstige zaken en belangen te denken, te spreken, te schrijven, te oordeelen, ieder uit zijn standpunt, en begrensd door den meer wijden of naauwen gezigteinder, welke hem omsluit. - Is de onze te wijd of te eng, wij zullen gaarne den tijdgenoot, die op een beter en veiliger punt van beschouwing staat, hooren, mits men ons ook vergunne mede te spreken, - een billijke eisch.
| |
2.
Het opschrift: - ‘de schaduwzijde der Protestantsche kerk’ - luidt niet aangenaam; menigeen zoude liever daarvoor in de plaats lezen: - ‘de licht-, de zonzijde’ - intusschen hebben alle voorwerpen, die niet geheel doorschijnend zijn, alle opake ligchamen, die in het licht, ook het licht der geschiedenis staan, allernoodzakelijkst ook hunne schaduwzijde, - de Protestantsche kerk kan hier, als een geschiedkundig voorwerp, geene uitzondering maken. - Geen duivel van Salamanka heeft haar die schaduw ontnomen, en vriend Chamisso blijft hier buiten het spel.
| |
3.
Men vergunne ons, om een algemeen en vreemd axioma te handhaven: - elke verschijning, elk feit, elke ingrijpende daad in de geschiedenis der menschheid, is aan de wet der rotatie - omwenteling - onderworpen, en toont even als de maan aan de aarde licht en duister. - Zoo kunnen we over de Protestantsche kerk, zekerlijk zeer naar waarheid en ondervinding, spreken over het eerste en laatste kwartier, over de volle en schijnbaar donkere maan, zelfs over de eklipsen. - Wij zijn nog niet
| |
| |
zoo overprotestantsch geworden, om de kerk, na en onder de Hervorming, bij de zon, die zelve lichtbron is, te vergelijken: - men duide ons dat niet ten kwade.
| |
4.
Maar - heeft de Protestantsche kerk dan wel inderdaad zulk eene schaduwzijde? is het wel geoorloofd dat in onze dagen in een Protestantsch Tijdschrift rondborstig te verklaren? Vindt ge dan inderdaad in deze schoone, heerlijke, alom zoo verlichte land- en bergstreek der menschheid sedert de zestiende eeuw, die via mala, die Pontijnsche moerassen, en die crevassen, en die heide- en zandgronden? Is de Protestantsche kerk niet een schoot- en troetelkind der altijd voortstomende cultuur, ja de voorwaarde tot de volledige emancipatie der altijd min of meer geketende menschheid?
| |
5.
Op deze vragen antwoorden wij dadelijk met de twee hier boven afgedrukte verzen uit de geschriften van den Hebreeuwschen en profeet, en verzoeken u deze in hare volle kracht op ons onderwerp te willen toepassen. - Is het niet een Farizeesche streek, een boevenstreek, om het ‘goede kwaad, het kwade goed te noemen,’ om het zuur voor zoet, het zoet voor zuur te verklaren? Dat moge, door den heer De Koningh, hier en alom, electriesch-biologiesch kunnen geschieden; maar ge zult ons vergunnen, dat we u den kelk met azijn hier niet als Bourgogne, en den Bourgogne hier niet als azijn aanbevelen en voorzetten. - De Protestantsche kerk kent een oud, geheiligd regt, dat niemand haar mag ontrooven: zij wil naar waarheid beoordeeld worden.
| |
6.
't Zal moeite kosten, de goede, trouwe moeder hier en daar te beschuldigen; 't zal ons leed doen, hare inconsequentiën, hare traagheid en al te groote toegevendheid, ook haren kijfachtigen gemoedsaard te moeten erkennen, - maar zij is voorwaar evenmin als de oudere Katholieke zuster nog geene heilige geworden; deze negentiende eeuw heeft haar nog niet kunnen en durven kanoniseren, en al heeft deze moeder ook een krachtig en deugdzaam kroost, zij zal, wat hare methode van opvoeding betreft, zeer nadrukkelijk teregt gewezen moeten worden.
| |
7.
Zoo iets is, zegt ge, onvoorzigtig en ongeoorloofd; men moest hier met den ouden, wijden (imperméablen) apostolischen mantel der liefde gereed staan; men moest hier, bij deze zwakheden der Alma Mater, die haar eerste burgerregt in de valleijen van Piemont, later te Wittenberg en Genève heeft gezocht, meer toegevendheid gebruiken, slechts hare deugden en voortreffelijkheden optellen. Weet ge wel, dat ge door het aantoonen van die breede schaduwstrepen, dezen en genen, wien het Protestantsch beginsel, als bladgoud, zeer los aankleeft, nog meer afkeerig zult maken van de oude, goede moeder? Bedenkt ge dat wel?
| |
8.
Juist dat hebben we overdacht, en wenschen zeer hartelijk, om de verregaande vooringenomenheid, de vergoding van, de afgoderij met de Protestantsche kerk - NB. zoo als ze geschiedkundig verschijnt, te matigen, te bedwingen; hier
| |
| |
is geene transactie denkbaar, en als de Protestantsche kerk, zooals zij voorgeeft, inderdaad verstandig en verlicht, wèl opgevoed is, zal zij zeer gaarne hare feilen en onvolmaaktheden hooren optellen, en daarmede, zoolang het nog tijd is, haar nut doen. - Een gestreng en openhartig berisper is beter dan een ontijdig en onhandig lofredenaar.
| |
9.
En wie beschuldigt haar dan? Wij antwoorden: - deze eeuw, hare ontaarding, hare bekrompenheid, hare onvaste beginselen, - en vooral hare eigene kinderen, de Protestanten, in massa, en ook, als individuën. - 't Is eene harde rede, - intusschen alweder - vergelijk den profeet, ter aangehaalde plaatse.
| |
10.
Wij werpen vooraf een' blik op de oudere Katholieke zuster, - zij vergunne ons, zonder dadelijk een banbliksemstraaltje bij de hand te hebben, dat we de verklaring afleggen, hare oudere regten tot zekere mate te respecteren; dat we hare groote, krachtige, ingrijpende werkzaamheid, die troonen deed beven, en kroonen deed wankelen, en schepters verbrak, als rietstaven, niet miskennen; dat we haar, als het depositorium der hoogste en heiligste openbaring, gedurende een reeks van eeuwen, dat regt van schatbewaarster toekennen; dat we haar in den luister harer liefde, in de kracht harer voortreffelijke kerkhelden bewonderen; - maar zij duide het ons niet ten kwade, dat we hare algenoegzaamheid voor den mensch en de menschheid, hare onfeilbaarheid, hare voorgewende eenheid, hare volstrekte noodzakelijkheid, als integrerend deel der menschelijk-Goddelijke opvoeding, niet kunnen aannemen; deels niet op inwendige - Christelijke, - deels niet op uitwendige - geschiedkundige, gronden. - Wij zijn er ten minste voor ons, in gemoede, van overtuigd, dat ook zij, de reeds zoo hoog bejaarde, en alom gevierde zuster, insgelijks hare zon- en schaduwzijde heeft, en inderdaad, - vergelijk den profeet nogmaals - niet eerlijk en niet verstandig handelt, om zich hier bijzondere, uitblinkende voorregten boven hare meer jeugdige zuster aan te matigen.
| |
11.
Als een voortreffelijk opvoedingsmiddel voor de Protestantsche kerk, als een uitstekend middel tot herstel en genezing, zouden we haar, on voorwaardelijk, de studie der geschiedenis dezer oudere Christelijke kerk durven aanbevelen. - ‘Wie zich aan het leed van een ander - bij tijds - spiegelt, spiegelt zich zacht.’ - Daar leere zij de klippen te vermijden, waarop het Petrus-scheepje is gestrand; daar zie zij, hoedanig de behoudende krachten tot verdelgende krachten zijn geworden; daar onderzoeke zij, met omzigtige hand, de leemten, de gebreken, de verborgene bouwvallen, welke een nieuwmodiesch schilderwerk bedekken wil; - daar ga zij, de Protestantsche zuster, eerst ter schole, en zie dan eens, waar zij zelve dikwerf onwetend en onwillig meer en meer Roomschgezind is geworden en nog dreigt te worden. - Onze goede, trouwe, driehonderdjarige moeder zal zich verwonderen, en verbaasd staan, als zij gewaar wordt, hoe vele verkeerde en verwerpelijke beginselen haar eigen zijn, die zij zelve, op al te hoogen en meesterachti- | |
| |
gen toon bij de Katholieke zuster luide afkeurt, dat is gewisselijk waar.
| |
12.
Door onderzoek en vergelijking leert men de waarheid kennen, - de beginselen der ‘vergelijkende ontleedkunde’ zijn zeer toepasselijk voor de beoordeeling der Protestantsche kerk. - Zij heeft het dikwerf in den loop harer levensjaren, niet beter, nog erger gemaakt dan de Katholieke kerk, en daarom moet ze zeer voorzigtig zijn met hare beschuldigingen en aantijgingen, opdat hier het woord van Horatius: ‘Fabula de te narratur’ - niet gehoord worde. - Zoodra de Protestantsche kerk inderdaad beter aan haren aard en hare strekking leert te beantwoorden, zal ze met meer regt de andere partij mogen berispen; nu heeft ze vooreerst nog genoeg te doen, om hare eigene, tamelijk verwarde huishouding weder op orde, en daar alles op de juiste plaats te brengen.
| |
13.
Ziedaar onze eerste grieve - wat hare innerlijke huishouding betreft - de oekonomie, als ge dat woord wilt; - de Protestantsche kerk is, - altijd in deze eeuw, dikwerf - 't woord moet er uit - eene onregtvaardige rentmeesteresse - (vergelijk de welbekende gelijkenis Lukas XVI). Zij behartigt de belangen van haar patroon zeer zonderling, - zij heeft ook meer dan eens de schuldbrieven van vroeger verwisseld, maar deed dat niet altijd, om de schuldenaars eene plaats ‘in de eeuwige hutten’ te bezorgen, - of met andere woorden, zij is aan haar beginsel, aan haar levensbeginsel, ontrouw geworden, zij heeft in jeugdigen overmoed, - want drie eeuwen is betrekkelijk nog een jeugdige leeftijd, - te veel op eigene krachten gebouwd, zij is welligt wat al te warm van bloed, te dartel, te losbandig, te vlugtig geworden.
| |
14.
Hier moeten we bovenal over de beginselen spreken; want de Protestantsche kerk is, bij uitnemendheid, eene kerk van beginselen, van gronden. - Tegenover haar oudere zuster, wier opperheerschappij zij ontweek, en zichzelve krachtig en moedig emancipeerde, moet ze dat beginsel, waardoor ze is wat zij is, en verder blijven moet, wat zij eens kan worden, - kunnen handhaven en allerwege aantoonen. - Het grootste nadeel, dat deze kerk zich steeds zelve aandoet, is hare - inconsequentie - ze moest hier Kants Kritik der reinen Vernunft in den aanvang beter bestudeerd hebben, - men weet waarlijk nog niet, hoe allergeweldigst inconsequent de Christelijke kerk, waar zij als de groote Hervormde optreedt, zich heeft vertoond, - dat is jammerlijk! maar 't is niet te loochenen.
| |
15.
En waarin, vraagt ge, bestaat dan hare ongelijkheid met haarzelve, of om weder een hard woord te bezigen - hare beginselloosheid? - Ook daarin, dat zij nu en dan terugkeert van haar eerste levensbeginsel, en dat verloochent, namelijk: het vrije Evangelische onderzoek en de daarmede verbondene inwendige overtuiging der geopenbaarde waarheid in het woord Gods - de Protestantsche kerk heeft gedaan wat vele menschen doen, veel beloofd, maar niet alles, dikwerf zeer weinig, gegeven. Hare eerste levens- | |
| |
kiem was rein, heerlijk, schier goddelijk: de herstelling en handhaving der menschelijke regten en der vrijheid, - de ontkerkering van geweten en geloof, - de adel der menschheid gered, - de teruggave van het kleinood Gods - de aangeborene vrijheid, - wat Christus als eenige gevolmagtigde des Vaders verrigtte, - de boeijen geslaakt van menschelijk geweld en overheersching - de vrijheid der kinderen Gods, - dat was haar eerst en zuiver waarachtig levensbeginsel, hare conceptio immaculata, - en daardoor staat ze, volstrekt ongelijkbaar, in meer dan menschelijken luister in de geschiedenis - maar aan dat beginsel is zij volstrekt niet getrouw gebleven. - Welligt (zoo heeft men gezegd en vermoed) welligt is het menschelijk geslacht nog niet rijp genoeg, om door zulk een beginsel geleid, ontwikkeld en voor de groote heerlijke toekomst, in het rijk Gods, oorbaar gemaakt te kunnen worden. - Hier beslisse, wie waagt te beslissen!
| |
16.
Men zoude kunnen vermoeden, aan de hand der geschiedenis, dat de jeugdige Protestantsche kerk met hare eigene emancipatie, met hare herkregene regten van vrijheid en onderzoek - verlegen is geweest - dat zij al te veel op eens ontvangen had, en niet wist, hoedanig waar en voor wie zij dezen schat zoude gebruiken, - daaruit hebben hare bestrijders, reeds ten tijde der eerste hervormers, afgeleid, dat deze vrijheid gevaarlijk was; dat de banden, dikwerf de ijzeren banden der kerk, dat zijn dus de ketenen, noodzakelijk waren, om de geëmancipeerde geesten te bedwingen, - als we eene burgermansspreekwijze mogen bezigen, dan heet het hier: toen de kerk zich vrijmaakte, liep het water op eens uit al de spiegaten, de ton dreigde te barsten.
| |
17.
Zeer zeker heeft de Protestantsche kerk - of hier hare waardige tolken en hare edele vertegenwoordigers, en hare meer geleerde handhavers, dat gevaar erkend. Luther bovenal, die in zijn tijd wel begreep, dat men het nu bevrijde, voorthollende ros, dat zich op eens in volle, onverhinderde, magtige spierkracht durfde te bewegen, den teugel moest aanleggen, en zelf met donderende kracht tegen de kerkelijke opstandelingen in zijne dagen lostrok. - Zeer zeker heeft men spoedig naar band en middel gezocht om de vrijheid van geloof niet te doen ontaarden, en men vond dan ook wat ten laatste gevonden moest worden, en eigenlijk per saldo der rekening alleenlijk overbleef: het woord Gods.
| |
18.
Het woord Gods, aangenomen, geloofd, en als eerste en laatste alles beslissende regel erkend - dat moest het vertegenwoordigend ligchaam, het voertuig worden voor de levenskiem voor de ziel: de vrijheid - de stof moest hier, zoo als in de schepping, in een bepaalden vorm verschijnen - de Protestantsche kerk moet niet als een nevelbeeld tusschen hemel en aarde zweven - zigtbaar en tastbaar moet zij verschijnen, - en zij vertoonde zich werkelijk eerst in dien vorm - als het levend woord Gods - de Bijbel was het eerste en oorspronkelijke kleed, het morgenkleed, waarin zich de jeugdige geëmancipeerde kerk aan de bewonderende blikken van honderdduizenden vertoonde; - zij kon ook geen ander en beter kleed hier beneden vinden.
| |
| |
| |
19.
Hier ontwikkelt zich de eerste strijd, de Protestantsche kerk miste een steun, een grond, een fondament, en werd daardoor dadelijk een weinig duizelend, en greep links en regts heen, om zich vast te houden en niet te vallen - zij miste den steun - van het gezag, van het kerkelijk gezag, - zij voelde dadelijk den grond onder hare voeten wankelen, beven, wijken, - de autoriteit lag en bleef aan de andere zijde der bergen: - te Rome bij den Paus, in het vatikaan,- de Protestantsche kerk kwam op eenmaal, zonder dat gezag, in een toestand van overspanning, en hypersthenie, - zij wist eigenlijk niet wat met haar gebeurd was, en nog veel minder, wat met haar gebeuren moest en kon. - Men neme het ons toch niet kwalijk: zij was bij die eerste schokken - niet geheel compos mentis.
| |
20.
Daarom was het voor haar een zegen, een zegen Gods, dat zij zich reeds spoedig met verhoogde geestdrift - der Heilige Schrift in de armen wierp, - dat de kloeke, en boven alle beschrijving werkzame Augustijner ci-devant monnik de Schrift aangreep, vertaalde, zoo goed hij daartoe in staat was, en daardoor en daardoor alleen aan de fatale positie der zoo even geëmancipeerde een einde maakte. Er moest hier, wat geloof en leer en waarheid betrof, een laatste scheidsman gevonden worden, die het pleit beslechtte, het pleit dat noch te Nicea, noch in het Lateraan, noch te Rome zelfs, beslist had kunnen worden, - de Protestantsche kerk verscheen, zoo als weleer onze thans weggesmoltene Hollandsche maagd op de zilveren munt, steunende op den Bijbel, - dáár lag de waarborg voor haar bestaan, voor hare toekomst, dáár moet ze leven of sterven, - de Schrift was voor haar de conditio sine quâ non, - dáár werd hare duurverworvene vrijheid erkend, gewaarborgd, en ook beperkt, en binnen de bepaalde grenzen gewezen en teruggehouden.
| |
21.
Binnen deze grenzen? Helaas neen! op die hoogte stonden de menschen vóór drie eeuwen niet, en zij staan er thans nog niet: om de vrijheid en de noodzakelijke vrijheid te vinden in de afhankelijkheid van het woord Gods en van het woord Gods alleenlijk - want, zoo scheen het, een gezag van parkementen bladeren, van geschreven of gedrukte schriften, stond altijd verre, zeer verre beneden het gezag van kerkvoogden, conciliën, van kerktucht - dáár was de autoriteit niet slechts leesbaar, maar des noods gevoelbaar, zeer gevoelbaar, - hier ging het geschrevene of het gedrukte blad van hand tot hand. Het geduldige en zwijgende, weerlooze parkement, heeft, drie eeuwen geleden, geene tuchtroeden laten geeselen, en geen ketters ten vure gedoemd, en geen ongeloovigen verbannen. Er moest buiten en boven de Heilige Schrift gezag gevonden en gevoerd worden, - wederom een der hoogst kritische en gevaarlijke tijdperken en beproevingen, waarin de hand der hoogere wijsheid de Protestantsche kerk heeft geplaatst.
Wij hopen later aan te toonen, op welke wijze zij zich, in dezen toestand gebragt, gedragen, en waar zij zich hier misdragen heeft.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|