(vergeve men ons die woorden!), zelfs tusschen wie anders elkanderen nader moesten staan, die inderdaad bedroevend, soms afkeerwekkend mogen heeten; verschijnselen, waarbij wij waarlijk niet met blijde hoop in 't hart het: ‘Wat zal daarvan worden?’ vragen. - Maar dan is ons eene geschiedenis als die van Balthasar Bekker welkom.
Bij werken als dat wij hier aankondigen, leeren wij bij sommige verschijnselen onzer dagen spreken: ‘Het is meer zoo gegaan, en toch is het later kalmer geworden!’ - Wij leeren ons verheugen, dat er toch in menig opzigt vooruitgang merkbaar is, dat men in kennis der waarheid, in humaniteit is gevorderd, dat betere begrippen zelfs in de massaas zijn doorgedrongen, die daarentegen van andere zijden wel iets mogen hebben verloren. Bij menig tooneel van geestelijke heerschzucht in het genoemde werk door den heer Diest Lorgion geschetst, hebben wij het gezegend, dat het toch niet meer de dagen zijn dier pruikige aanmatiging; bij tafereelen vol ijsselijkheid als die van de weduwe Nebelings, de naar lijf en ziel getortureerde, hebben wij het gezegend dat er toch meer menschelijkheid is gekomen, zelfs in ons lijfstraffelijk regt, hier en daar gewraakt, als ruim zeer overhellende tot eene wat weeke philanthropie, waar vermetele slechtheid moet worden in toom gehouden. Bij wenken, die ons onbillijkheid herinnerden jegens dissenters, hebben wij het gezegend, dat men niet meer ook die negatieve onderdrukking kende van andersdenkenden op het punt van religie, welke men toenmaals zelfs in het vergelijkenderwijs waarlijk verdraagzaam Nederland deed voelen. - Wij zouden meerdere punten kunnen aanvoeren, waarbij men leert, dat het in die vaak hooggeroemde dagen waarlijk niet alles couleur de rose was, en men nog grond heeft om het: ‘Zeg niet dat de vorige dagen beter waren dan deze; want gij spreekt dat niet wijsselijk’ van den Prediker op de lippen te nemen. - Wij achten het goed dat de laudatores temporis acti, de loftrompetters van den goeden, ouden tijd, op verschijnselen worden gewezen, als hier op het veld der geschiedenis worden gezameld, om de rococomode althans niet op het gebied van het leven des geestes en der menschheid ingevoerd te wenschen.
Wij zeggen: ‘Op het veld der geschiedenis,’ de heer Diest Lorgion heeft zijn werk een ‘portret’ geheeten. Daar vragen wij in de allereerste plaats gelijkenis = historische trouw. Of aan dit hoofdvereischte voldaan is? Meer dan dit, het beeld mag eene daguerréotype heeten; ofschoon dan opgewerkt met kleuren, zoo veel als noodig was om daaraan den doodschen schijn te ontnemen. Wat daarin van - en omtrent Bekker is aangevoerd, is authentiek, niet te loochenen, gelijk met aanduiding der bronnen wordt bewezen. De lezer mag het boek aanmerken als een geschiedkundig werk. - En deze, waarlijk gewigtige, verdienste in het oog gehouden, willen wij het den heer Diest Lorgion niet hoog aanrekenen, dat hij niet hier en daar het oog meer op de staatkundige en burgerlijke omstandigheden dier dagen heeft geslagen, vooral omdat het beeld van Bekker, die daarmede minder te doen had, zeer goed op zichzelf kon worden beschouwd, en hij door de kerkelijke en geestelijke zaken en personen met genoeg bijwerk is voorzien. - Wij hebben den heer Diest Lorgion bewonderd, dat hij de gave van het dramatische zoo regt ter snede heeft weten aan te wenden, dat de drooge inhoud van dorre acta en notulen