die zich niet buigt voor - die niet eerbiedig opziet tot die krachtige gestalte, zoo in overeenstemming met de natuur die hem omgeeft, zoo harmoniëerend geencadreerd door die woester oorden? Wie is er die niet eerbied ontwaart voor dien zoon van den ernst, die niet in zachte kleederen gaat, den onverschrokken getuige der waarheid, die dreigend den vinger opheft tegen die mannen der hoogheid, die het bederf zijn van hunnen tijd en hun land, en hen het: ‘gij adderengebroedsel!’ laat vernemen en hun de, oordeelen Gods aankondigt. Dan zien wij den Godsgezant in donkere, heerlijke majesteit prijken. - En als hij dan voor Herodes verschijnt, schier al te onafhankelijk, onwillig om den weg des overlegs te bewandelen dien eens Nathan insloeg, den weekeling zijn' wellust verwijtend, hem onder het oog brengend het onregt dat hij beging, maar zijn' moed boetend met het hoofd, dan neemt hij eene eervolle plaats in in de rij der martelaren voor het goede.
Evenwel is hij niet enkel de man der kracht, made from sterner stuff, de John Knox van zijn' tijd en land; hij weet menschen aan zich te verbinden, hij kent zachtheid en ootmoed, hij kan achterstaan en zich verblijden gelijk de vriend des bruidegoms, wanneer Hij komt, wien Johannes zich niet waardig keurt de schoenriemen te ontbinden. - Diens wegbereider te wezen - dat is doel, roem, heil des Doopers, - dat is het punt, waarin de wenschen van den waren Israëliet, den warmen vriend van zijn God en zijn volk, zich vereenigen. - Toen hebben wij dikwerf, ziende op wat de Dooper deed en was, ons afgevraagd, niet, hoe hij de grootste kon heeten onder de van vrouwen geborenen; maar hoe de minste in het koningrijk der hemelen grooter kon wezen dan hij? - totdat wij in Johannes den man erkenden, die aan den Christus reikte, maar Hem niet bereikte, die van Dengene die komen zou nog wat andere gedachten voedde, dan dat Hij zachtmoedig en ootmoedig allen aan zich zou onderdanig maken, en dat Hij, zichzelf ten offer gevende, zich een volk ten eigendom zou reinigen. Zoo werd Johannes als de sluitsteen van het gewelf waarop de hoeksteen van het groote Godsgebouw zou rusten - eene grootsche, eene heerlijke, niet de hoogste roeping. - En hoe hij daartoe werd geleid en gevormd, en hoe hij daaraan voldeed, heeft De Wijs in deze monopraphie aangetoond. Hij behandelt tot dat einde eerst de berigten aangaande Johannes den Dooper vóór zijne openbare werkzaamheid, daarna zijne werkzaamheid voordat Jezus in het openbaar was verschenen, vervolgens Johannes' voortzetting van zijn werk, tijdens Jezus' openlijke optreding, en eindelijk het laatste tijdperk en den dood van den lateren Elias. De volgorde is geleidelijk en de rustpunten door het onderwerp zelf aan de hand gegeven.
Conscientieus, waardig, van veelomvattende studie getuigend, mag de bewerking heeten, zoo ordelijk als mogelijk is in een Leesboek voor beschaafde Christenen. De heer De Wijs noemt zijne behandeling (blz. 23) niet streng stelselmatig; zij mag natuurlijk en geleidelijk heeten, en dit achten wij eene grootere verdienste dan dat houterige systeemachtige. Hier is een excuus gemaakt voor wat verdienste mag heeten. - Rijkdom van inhoud onderscheidt dit werk, de meeste lezers zullen er nog wat anders van kunnen zeggen dan: ‘och, zoo mooi!’ - En daardoor onderscheidt de arbeid van den heer De Wijs zich gunstig van