| |
Een woord over de openbare gezondheidsregeling in Nederland.
Een gezonde ziel in een gezond ligchaam te bezitten werd ten allen tijde en teregt voor een onschatbaar voorregt gehouden. De gezonde of kranke toestand van het ligchamelijke in den mensch bepaalt voor een groot deel de zielsuitingen, of, met andere woorden, hij die het geluk heeft een gezond ligchaam te bezitten zal zich moreel en intellectueel veel vrijer kunnen ontwikkelen dan hij, die door ziekte aanhoudend gekweld en aan banden gelegd wordt. Is dit voor elk individu in het bijzonder waar, niet minder geldt zulks voor eene verzameling van individus, voor een volk; stellen wij dat het mogelijk ware, dat er een volk bestond waarvan elk individu een gezonde ziel in een gezond ligchaam omdroeg, of, juister uitgedrukt, waarvan de physische en de psychische verrigtingen bij elk individu in volmaakte harmonie waren, hoe groot een materieel en moreel overwigt zoude zulk een volk op andere volkeren verkrijgen, hoe zou het in kracht en aanzien stijgen en bij zijne naburen, ja door de geheele wereld in eere staan. Een gezonde staatshuishoudkunde zal de groote waarde van de gezondheid der burgers op prijs stellen en de kracht beseffen die er voor den staat in gelegen is, zelfs al brengen wij het verlies niet in rekening aan kapitaal in handenarbeid, geestarbeid en geldswaarde, dat door ziekte verloren gaat. Elke regering van deze beginselen
| |
| |
doordrongen zal dus de zorg voor de openbare gezondheidsregeling ter harte nemen, de ziekmakende oorzaken opsporen en zoo mogelijk uit den weg ruimen en alles aanwenden wat in staat is, krachtige, gezonde burgers te verkrijgen. De Spartanen begrepen dat reeds zeer goed, hoezeer hun doel om door strenge opvoeding de burgers tot flinke, krachtige krijgslieden te maken niet prijzenswaardig, althans in onze tijden niet navolgenswaardig mag genoemd worden. In Nederland schijnt de regering en het volk nog niet tot de volle overtuiging van bovengemelde waarheden gekomen te zijn; van eene goed georganiseerde hygiène publique althans wordt bij ons geen spoor gevonden, en bepaalt zich deze bij policie-maatregelen, zonder eenige eenheid of overeenstemming. Bij onze naburen daarentegen is sedert eenige jaren een groote levendigheid op het gebied der gezondheidsregeling te bespeuren. Van het practische Engeland was dit te verwachten, maar dat de wufte Franschen, te midden van politieke beroeringen en aanhoudende spanning aan de zorg voor de gezondheid der burgers denken en dat de Belgische muiters zoo als wij ze in het jaar 1831 en volgende noemden, thans den palm wegdragen op het gebied der hygiène, zie daarover moesten wij ons schamen. Onze landgenooten zijn zoo spoedig gereed om op den Franschman te smalen bij elke revolutie of coup d'état en met niet weinig zelfverheffing op de rustige houding van Nederland te wijzen bij het woelen der democratie in de naburige landen, en zien dan zoo ligt het goede voorbij, dat die andere volken boven ons vooruit hebben; en waarlijk, met betrekking tot ons onderwerp, steken onze naburen ons de loef af.
Het conseil supérieur d'Hygiène te Brussel heeft onlangs met autorisatie van den minister van Binnenlandsche Zaken van België vastgesteld, dat er op den 20sten 21sten en 22sten September 1852 weder een hygiènisch congres te Brussel zal gehouden worden, tot bijwoning waarvan allen die belang stellen in hygiènische hervormingen worden uitgenoodigd, en ‘vestigt bepaaldelijk de aandacht van de deelnemers uit den vreemde op de eerste paragraaf van haar programma, waarin zij verzocht worden, om de organisatie, den toestand en den voortgang van de hygiène in die landen waartoe zij behooren, in een algemeen overzigt uiteen te zetten, ten einde op die wijze te vergelijken en alzoo de resultaten der verkregen ondervinding in verschillende landen tot een geheel te vereenigen.’ Een schoon doel voorwaar, dat heerlijke vruchten kan dragen; of Nederland een rijken overvloed van hare ondervinding in den schoot van dat congres zal kunnen uitstorten, is te betwijfelen, dat het nut trekke uit de mededeelingen die daar gedaan zullen worden, is te hopen. De Nederlander die deelneemt aan genoemd congres zal van zijn land moeten getuigen, dat eene eigenlijke organisatie van de openbare gezondheidsregeling niet bestaat, dat de toestand er van gebrekkig is en de voortgang een slakkengang. Behalve het vraagstuk betreffende de algemeene uiteenzetting van de organisatie, den toestand en gang der openbare zorg voor de gezondheid in de verschillende landen is het programma van het congres verdeeld in drie hoofdafdeelingen. De eerste afdeeling handelt over publieke wegen en gebouwen, de tweede over voeding en ligchamelijke zorg. de derde over gezondheidspolicie. Eene vlugtige
beschouwing van dit programma zal doen zien, welke belangrijke onderwerpen op
| |
| |
het congres behandeld zullen worden, onderwerpen die behartiging verdienen, bij elke regering niet alleen, maar wier onderzoek tevens aan elk beschaafd mensch dringend verdient aanbevolen te worden.
Onder de eerste afdeeling wordt in § 1 de vraag voorgesteld: ‘welke zijn de maatregelen die genomen moeten worden om de buurten van de arbeidende en behoeftige klassen gezonder te maken en hunne woningen te verbeteren, zoowel in de steden als op het land? Welke regels moeten gevolgd worden bij het bouwen van die woningen?’ - Een punt van gewigt voorwaar, en dat eerst regt begrepen zal worden door hem, die van nabij bekend is met de woningen der behoeftigen in Amsterdam, waar geheele gezinnen eenige voeten onder den grond in vochtige kelders wonen waar bij nat weder het water tot aan de enkels komt en het vocht door de naakte wanden sijpelt; de gevolgen van het leven in zulke woningen liggen voor de hand. In Engeland en Frankrijk bouwt men gemeenschappelijke woningen voor de arbeidende klassen; tegen een matigen huurprijs ontvangen zij ruime, luchtige, naar de eischen der hygiène ingerigte kamers; onzindelijkheid wordt niet geduld en die zich daaraan schuldig maakt, moet vertrekken. Voor honderden zijn deze inrigtingen reeds een zegen geweest en tevens hebben de daaraan besteede kapitalen aanzienlijke interessen opgeleverd. Waarom zouden dergelijke inrigtingen bij ons onuitvoerbaar zijn, daar de invloed dien men er van kan verwachten op de ligchamelijke en zedelijke welvaart van den behoeftigen stand, onberekenbaar is?
§ 2 luidt aldus: ‘Welke zijn de wezenlijke punten, die in acht genomen moeten worden bij den bouw en de inwendige inrigting der ziekenhuizen en gestichten?’ Op dit allezins belangrijk punt der openbare gezondheidsregeling is ons land begonnen zich gunstig te onderscheiden en gaarne zal ieder instemmen in den lof die aan de cellulaire gevangenis te Amsterdam, aan het krankzinnigengesticht Meer-en-Berg en het nieuwe ziekenhuis te Rotterdam teregt wordt toegezwaaid. Prijzenswaardig voorzeker is de philanthropie waarmede voor de ligchamelijke belangen van zieken, gevangenen en krankzinnigen wordt zorg gedragen, maar niemand zal ontkennen dat deze gestichten veel minder bevolkt zouden zijn, als de woningen der gezonden meer aan de behoeften beantwoordden; ziekten te genezen is goed, ze te voorkomen is beter.
§ 3. ‘Welk systeem moet men volgen bij den aanleg van publieke en private riolen en van de verzamelplaatsen van drekstoffen uit het drieledig oogpunt van de gezondheid, de veiligheid en van het behoud der excrementen, die voor den landbouw van nut kunnen zijn?’ Van veel belang is de behoorlijke inrigting der riolen, daar verpestende uitwasemingen een nadeeligen invloed uitoefenen, vooral in groote steden bij opeenhooping der bevolking waarvan de geschiedenis der epidemische ziekten bewijzen zoude kunnen leveren. Wat het ten nutte maken van de excrementen voor den landbouw betreft, herinneren wij dat daartoe eerst sedert een paar jaren te Amsterdam eene maatschappij is opgerigt die aanvankelijk gunstige resultaten oplevert.
De 4de of laatste § der eerste afdeeling vraagt: ‘naar de wezenlijke vereischten voor de ventilatie der publieke gebouwen en private woningen, en welk systeem hiertoe bijzonder aanbevelenswaardig schijnt.’ Goede ventilatie in publieke en particuliere woningen is bij ons te lande zeldzaam; er zijn er zelfs die naauwelijks
| |
| |
het onderscheid kennen tusschen togt en ventilatie. Het zijn hier weder voornamelijk de woningen der mingegoeden waar eene goede ventilatie ontbreekt. Luchtverversching, die in kleine, overbevolkte woningen dubbel noodzakelijk is, kan daar alleen verkregen worden door het maken van togt, die de oorzaak wordt van allerlei door verkouding ontstane ziekten, die menigeen het leven kosten. Bij gemeenschappelijke woningen waarvan wij hierboven spraken, kan gemakkelijk voor doelmatige luchtverversching worden zorg gedragen.
In de tweede afdeeling § 1 wordt gevraagd: ‘Welke zijn de middelen om de vervalschingen der voornaamste voedingsmiddelen te herkennen, die voor de gezondheid schadelijk zijn en het meest in den handel worden aangetroffen? Welke maatregelen moeten genomen worden om ze te voorkomen en te onderdrukken?’ Het zal onnoodig zijn het gewigt aan te toonen van eene behoorlijke zorg van staatswege, dat de voedingsmiddelen, die het volk worden aangeboden, zuiver en onvervalscht zijn; dat er dikwijls vervalschingen plaats hebben is genoeg bekend; als voorbeelden zij het genoeg, den wijn, de suiker en het meel te noemen, waarmede meermalen het schandelijkst bedrog wordt gepleegd. Geregelde winkelvisitaties door bevoegde personen zijn daarom onontbeerlijk, wil men het volk niet aan het gevaar van vergiftiging blootstellen.
§ 2. ‘Volgens welke beginselen en regels moet de voeding, bijzonder der kinderen worden ingerigt, met het doel om hunne constitutie te versterken en de menigvuldigst bij hen voorkomende gebreken en ziekten te voorkomen?’ Hoewel dit onderwerp meer tot de bijzondere gezondheidsleer behoort, kan de staat echter een gunstigen invloed uitoefenen door vermindering der belasting op de noodigste voedingsmiddelen, door verspreiding van populaire geschriften over diaetetica en door het oprigten van kinderklinieken die bij ons ten eenenmale ontbreken. Wanneer de behoeftige in de gelegenheid gesteld werd eene voldoende hoeveelheid dierlijk voedsel te gebruiken en niet, zoo als meestal het geval is, bijna uitsluitend met aardappelen en andere meelspijzen zich moet voeden, zou hij zich ongetwijfeld krachtiger ontwikkelen en gezonder bloed verkrijgen, dan wij nu in den regel bij de behoeftige klasse waarnemen. Eene nadere uiteenzetting is overbodig voor ieder die de brochure van den hoogleeraar G.J. Mulder heeft gelezen: ‘Over de voeding in Nederland in verband met den volksgeest.’
§ 3. ‘Welke zijn de kenteekenende eigenschappen van drinkbaar water? Volgens welke regels moet de distributie plaats hebben, om deze met de behoeften in overeenstemming te brengen?’
Wat het zegt, geen zuiver drinkwater te bezitten, wordt het best beseft door den vreemdeling die onze hoofdstad bezoekt, waar niet alleen zuiver water gemist wordt, maar ziekte en dood met het regenwater worden ingedronken, als geen kostbare filtreertoestellen de giftdeelen vooraf hebben afgescheiden. De aanstaande duinwaterleiding (eene particuliere onderneming) belooft daaromtrent eene heilzame verbetering. Het gebrek aan zuiver drinkwater drukt voornamelijk op de min gegoeden; niet in staat om in de kosten van filtreertoestellen te voorzien, of zich steeds het zoogenaamde schuitwater aan te schaffen lijden zij niet zelden aan de gevolgen van de vergiftigende uitwerking van de looddeelen, die meestal in het Amsterdamsche regenwater bevat zijn.
| |
| |
§ 4. ‘Volgens welke regels moet de inrigting der bad- en waschhuizen in de groote en kleine steden plaats hebben?’ - Voor het groote publiek toegankelijke bad- en waschhuizen ontberen wij ten eenenmale; de om zijne zindelijkheid beroemde Hollander bezit in zijne hoofdstad geen inrigting waardoor de behoeftige, die van de kostbare Haarlemmer bleekerijen geen gebruik kan maken, zijn ligchaam en zijne kleederen behoorlijk kan reinigen. Dit baart te meer verwondering, daar dergelijke inrigtingen in andere landen vrij aanzienlijke voordeelen voor den ondernemer afwerpen. In België worden hier en daar belooningen uitgereikt aan die huisgezinnen, die gedurende een zeker tijdsverloop boven anderen hebben uitgemunt door zindelijkheid. Teregt is men daar tot de overtuiging gekomen, dat reinheid welvaart in haar gevolg heeft, hetgeen vooral in tijden waarop epidemische ziekten heerschen, in het oog valt, wanneer men zien kan hoe onzindelijkheid de offers van de ziekte op eene ontzettende wijs vermeerdert. Hoe wenschelijk de oprigting van bad- en waschhuizen, althans in onze grootere steden zijn, zal niet nader behoeven betoogd te worden.
De derde afdeeling van het programma, over gezondheids-policie handelende, bevat even als de beide vorige 4 vraagstukken.
§ 1. ‘Volgens welke regels moet de administrative organisatie van de openbare zorg voor de gezondheid plaats hebben?’ Dat van de goede administrative organisatie der hygiène publique alles afhangt, zal naauwelijks behoeven gezegd te worden; wij zagen boven dat die bij ons ontbreekt.
§ 2. ‘Welke maatregelen moeten er genomen worden om de prostitutie tegen te gaan en de nadeelen en gevaren er van te verminderen?’ Dit capitale onderwerp, dat ingrijpt in de ligchamelijke zoowel als de zedelijke belangen van een volk is in den jongsten tijd in vele landen vooral in Pruissen veelvuldig besproken en onderzocht, en ofschoon de meeningen grootelijks verschillen, onderzoekt men de zaak grondig en neemt proeven op groote schaal, getuige de sluiting der bordeelen in Berlijn en de latere toelating er van onder bepaalde voorwaarden, onder gestreng toezigt der policie. Dat bij ons gewigtige hervorming dienaangaande noodig is blijkt reeds bij eene oppervlakkige beschouwing van het toenemend zedebederf in de hoofdstad. Bij dit dubbel belangrijk punt roepen wij de regering toe: Videant consules ne quid respublica detrimenti capiat!
§ 3. ‘Welke bepalingen moeten worden toegepast op industriele inrigtingen in het algemeen zoowel in het belang van de gezondheid der aldaar werkende arbeiders, als in dat der gezondheid van het algemeen?’ Ook dit punt zal men niet van belang ontbloot achten als men weet hoe eene enkele fabriek door voor de gezondheid nadeelige dampen te verspreiden een geheele buurt bijna onbewoonbaar kan maken.
§ 4. ‘Welke regels moeten worden in acht genomen bij het begraven en tot het gezonder maken der kerkhoven? Welk nut hebben lijkhuizen en, zoo dit nut erkend wordt, op welke wijze moeten ze worden ingerigt?’ - Het begraven binnen kerkgebouwen zou hier ter sprake gebragt kunnen worden en zal zekerlijk op het congres een punt van beschouwing uitmaken; dat er een afkeurend oordeel over zal uitgesproken worden, betwijfelen wij naauwelijks.
Wij hebben de zorg voer de openbare
| |
| |
gezondheidsregeling in België en bij ons te lande, al was het dan ook maar in vlugtigen omtrek voor den Tijdspiegel gehouden, omdat uit die vergelijking voor ons veel te leeren valt. Het geldt hier onze dierbaarste belangen, die zoo dikwijls miskend of verkeerd begrepen worden. Het is te wenschen dat beide, regering en volk meer en meer doordrongen worden van de noodzakelijkheid van krachtige en spoedige hervorming dienaangaande, want stilstaan is achteruit gaan, en elke dag dat bestaande misbruiken langer bestaan of heilzame inrigtingen of bepalingen uitblijven, is als verlies voor den staat te beschouwen. Wij zagen hoe het vooral de arbeidende en behoeftige klasse is, tot verbetering van wier lot nog veel, zeer veel zou kunnen gedaan worden; is het niet billijk, ja pligtmatig dat zij, die in het zweet huns aanschijns hun dagelijksch brood verdienen, die een groot deel van de kracht der natie uitmaken, in staat worden gesteld zich gezonde woningen, gezond voedsel, gezonde lucht en reiniging voor hun ligchaam aan te schaffen. En al gebood de menschelijkheid het niet, het welbegrepen belang van den staat eischt luide hervormingen in de openbare gezondheidsregeling. Wij zeiden het hierboven, gezondheid naar ligchaam en geest doen een volk in magt en aanzien rijzen; wee het volk dat hiervan niet doordrongen is, wee de regering die de gezondheid der burgers gering schat. Maar genoeg, reeds te veel vergden wij welligt van het geduld van den lezer, ofschoon wij in het gewigt van ons onderwerp onze verontschuldiging meenen te vinden.
C.
|
|