De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 120]
| ||||||||||||||||
Personen.
| ||||||||||||||||
Eerste bedrijf.
Modern gemeubileerd vertrek, op eene straat uitziende, eene deur aan weêrskanten. Ter regterzijde naar den voorgrond eene geopende secretaire, waarvoor karver
zit; nevens hem een vierkante haard, waarin vuur brandt. Twee portretten in crayon aan den wand.
| ||||||||||||||||
Tooneel I.
karver, alleen.
Jan Karver! Jan Karver! de boêl loopt in 't riet. Jan Karver! de boêl loopt waarachtig in 't riet. Het fatsoen is eene ongunstige temperatuur voor den groei van het kapitaal, en de neigingen van eene welopgevoede vrouw doen den financiëelen thermometer van een burgerman spoedig dalen tot het vriespunt. Er waren jaren (gij waart toen nog niet getrouwd) dat uw jaarlijksch batig saldo bestond uit vier cijfers - het fatsoen uwer vrouw loste elk saldo op in eene groote ronde O. Jan Karver! Jan Karver! Was het daarbij maar gebleven, er was nog reden van dankbaarheid, maar... het fatsoen klom met de jaren en de kinderen; een klein deficitje nam de plaats in van de ronde O, en eindelijk verdween ook dat op zijne beurt voor een grooter - oen grooter! (na eenig stilzwijgen.)
| ||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||
Al de Karvers waren burgerlieden: tabakskervers en kruideniers, zoowel van zwaard- als spil-zijde; zij trouwden dochters van kruideniers, en - verzamelden allerliefste spaarpotten... Het fatsoen kenden zij slechts van hooren zeggen, zoo veel wisten zij: wie meer koopt dan hij betalen kan, doet onfatsoenlijk. Allen hebben zij geleefd en zijn gestorven zonder eenige de minste - nieuwjaarsvrees - zonder het geringste deficit. De eerste dame in de familie Karver, was - mevrouw Karver (hij buigt zich tegen het vrouwenportret aan den wand) , de eerste Karver die een fatsoenlijk man werd, was mijnheer Karver (hij buigt tegen zijn eigen portret) . Het gevolg van dezen vooruitgang is: - het niet aanwezig zijn van een spaarpot, en het wel aanwezig zijn van een deficit...
Niemand is ter aller ure wijs - zegt het spreekwoord; de duivel hale het uur waarop ik onwijs genoeg was, mijn hof te maken bij mevrouw Karver; - de duivel hale het oogenblik, waarop zij mij verrukte met haar lispelend - ja!... (na een oogenblik stilzwijgen) . Alle vrouwen zijn engelen! wie zal het betwisten? fatsoenlijke vrouwen in superlativo - dat spreekt van zelve; nogtans is hij wijs, die het produkt der natuur verkiest boven dat der kunst, de oorspronkelijke uitgave boven die, welke door de kostschoolhouders is herzien, vermeerderd en verbeterd.
Eene lieve, fatsoenlijke, gevoelige, geleerde kostschool-engel is een zangvogel - dùùr te onderhouden; ik zeg en ik zweer het: een kostbare zangvogel, die om gezond te blijven wekelijks dient te ruijen en niet zingt dan in eene vergulde kooi. Bekoorlijke wezens op zichzelve, maar... niet veel te groote vleugels - om in keuken en kelder rond te fladderen - met veel te verheven zin - om zich te vergenoegen - voor haar huisgezin te leven. In plaats van een oogje over het huishouden te laten gaan, - of eenig opzigt te voeren over het dienend personeel - zit de dame gedichten te fabrieken - of te isochromeren of... (men hoort eene piano in het naaste vertrek) Fransche en Duitsche deuntjes op hare piano te trommelen. In plaats van hare kinderen behoorlijk op te voeden - voert zij eene interessante correspondentie met eene andere kostschool-engel - over de opvoeding - of peinst over de voortreffelijkheid van het stelsel van Kant - of over alles - wat zoo ver mogelijk buiten haren kring ligt.
Had ik het wensch-hoedje van Fortunatus - of was er eene of andere weldoende tooverkoningin die mij vroeg: Wat wensch je het liefste - Jan Karver!... ik zou geen schatten vragen - waarachtig niet! - Ik zou alleen zeggen: - neem het fatsoen weg van mevrouw Karver - lieve, beste tooverkoningin! - en verlos mij daardoor - van het deficit!.... al mijn leven zal ik er u voor danken. (eenige papieren verschikkende)
Het fatsoen is de oorzaak der zenuwachtigheid - van den trots, de weinige onderwerping aan het echtelijk gezag van mevrouw Karver; het fatsoen.... de duivel hale het fatsoen!.... Het fatsoen is als de caoutchouk rekbaar tot in het oneindige - bij het vermeerderen van het vermogen rekt zich het fatsoen uit, tot het juist weêr eenigzins hooger staat dan gij bereiken kunt. Toen ik het erfdeel van mijn' broeder kreeg dacht ik: ah ça! in het vervolg - zal ik geruster slapen! fluiten! zie je! - Den volgenden dag had mevrouw Karver de majesteit van een mandarijn en den moed van een millionnair - het gevolg is - een nieuw de - fi - cit! | ||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||
De boêl loopt in 't riet, Jan Karver! de boêl loopt waarachtig in 't riet!.... (onrustig door het vertrek wandelend.)
En waarom loopt de boêl in 't riet? Door eigen schuld, gij dwaas; ellendige zotskap... die geen moeds genoeg hebt, den strijd met gindsche dame in ernst aantevangen, die in plaats van gindschen vogel de slagpennen geregeld uitterukken naarmate zij aangroeijen, met de handen in de zakken staat toe te kijken, naar zijne steeds hoogere vlugt - die in plaats van het bot in te palmen - dat dagelijks verder laat vieren. (zuchtende.)
De uitgaven staan hier nooit stil - den godganschelijken dag is er bezoek - de een heeft zijne hielen nog niet geligt of een ander is er weêr!.... Die komt om mevrouw, die om de oude jufvrouw, die om de jonge jufvrouwen, die eindelijk om mijnheer.... Mevrouw immers is zoo beschaafd en zoo begaafd - de oude jufvrouw zoo gul en zoo naïef - de jonge jufvrouwen zoo lief, en mijnheer zoo'n... zoo'n uilskuiken!... (met den voet stampend) Duivels, Jan Karver! Er moet een einde aan komen.... (hoofdschuddende) Hoe vaak heb ik dit besluit genomen zonder ander gevolg dan eene kijfpartij - eindigende met een zenuwtoeval, en - eene nieuwe bijdrage tot het deficit!.... De zwakke zenuwen van mevrouw bleken van grooter vermogen te zijn, dan de sterke wil van mijnheer.... zwakke zenuwen.... er is geen vernielender wapen voor het maritaal gezag!.... Gij wilt een enkel - een klein - een bescheiden woordje zeggen... gij wilt slechts even opmerkzaam maken - op het ligte gebrekje van uw beter deel; - gij zijt ter naauwernood begonnen of.... vlan! - een stortvloed van tranen - eene bui - van beschuldigingen - eene betuiging van diepe rampzaligheid - eene pose van miskenning en pof.... daar ligt uw lieve, gevoelige engel voor mirakel....
(Door de beweging van den arm waarmede hij de laatste woorden vergezelt, valt eene rekening van het blad der secretaire.)
Daar vliegt een stuk van het allerjongste deficit!... (het papier oprapende.) Een fraai gesatineerde nieuwjaars-wensch aan mevrouw Karver! (hij gaat zitten.)
Veel heil en zegen in 't nieuwe jaar! Veel heil en zegen, van... (naarmate hij elk artikel opnoemt, schrijft hij het montant op een stuk papier, en vouwt vervolgens eene nieuwe rekening open) de modemaakster.... van den galanterie-koopman..., van den juwelier.... van den goudsmid.... van den muzijkhandelaar.... van den boekverkooper.... van den bloemist.... van den koopman in kunstbehoeften.... van den - haarkunstenaar!.... Veel heil en zegen in 't nieuwe jaar aan mevrouw Karver!
(tellende.)
Twaalf.... twee en twintig - veertig: nul ik hoû er vier. Achttien.... vier en dertig.... acht en veertig.... vier - twee en vijftig - twee en vijftig. Vijf en twee is zeven (met de handen in 't haar woelende). Zeven honderd en twintig gulden geleverd aan kleine behoeften van mevrouw: zeven honderd en twintig gulden, waarvan meer dan twee derde eene verrassing is.... een wel gelukzalig nieuwjaar van mevrouw Karver aan haar welbeminden echtgenoot.... (hij knikt.) Men moet bekennen - zij durft! (Hoofdschuddende) Jan Karver! Jan Karver!...
Tot dusverre mevrouw - laat zien, wat onder mijnheer's vlag voor mevrouw's rekening vaart. Wat hebben we hier? Ah! Nieuwjaarswenschen voor mevrouw's kinderen... hm! hm!... | ||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||
De teekenmeester,... de muzijkmeester,... de dansmeester,... de taalmeester,... de schrijfmeester,... de tandmeester van mejufvrouw Mathilde,... mejufvrouw Margaretha,... en den jongen heer Pierre. De heeren maken hun kompliment, met.... (Kloppen aan de deur regts.)
Wie klopt daar? (Onduidelijke stem van buiten.)
karver.
Ik ken die stem niet en ik heb ook niet hooren schellen. Wie mag mij zoo vroeg al storen? Binnen! | ||||||||||||||||
Tooneel II.
karver. bluffa. (een kistje onder den arm.)
bluffa.
Heb ik de eer met mijnheer Karver te spreken?
karver
(norsch.)
Ik heet Karver.
bluffa.
Dan ben ik teregt, mijnheer ik ben waarschijnlijk beter in naam dan in persoon bij u bekend...
karver
(onverschillig en voortgaande met schrijven.)
Een commis-voyageur!... Ik heb niets noodig.
bluffa.
Mijnheer vergist zich, ik heb....
karver
(forsch.)
Ik vergis mij niet - ik heb niets noodig!... Weet gij het beter?
bluffa.
Ik ben....
karver.
Niet noodig! niet noodig! niet noodig! - de duivel hale de handelsreizigers en hunne onbeschaamdheid!
bluffa.
Maar ik ben geen handelsreiziger.
karver.
Nu goed, de patroon dan; - niet noodig mijnheer!
bluffa.
Ik ben koopman noch koopmansbediende; professor Bluffa heeft het genoegen, u een goeden morgen te wenschen.
karver.
Phuut!... (opstaande en beleefd.) Een professor.... ik bid u mijnheer! houd mijne onbeleefdheid ten goede, uw kistje dáár bragt mij in eene dwaling. Het land wordt tegenwoordig zoodanig overstroomd door handelsreizigers in alle vakken, dat men wel genoodzaakt is, zich eenigzins brusk van hen te ontslaan, wil men niet blootstaan aan onophoudelijk tijdverlies.... maar ik bid u, neem plaats: ik ben inderdaad verlegen over de wijze....
bluffa.
Ei, geene verontschuldigingen meer, ik ben een man zonder komplimenten. De voordeur aan ziende staan - treê ik eenvoudig binnen, zelfs op 't gevaar af van eene onbescheidenheid te begaan.
karver.
Mijn toon...
bluffa.
Is vergeten en vergeven (Karver de hand drukkende) Hoe vaart u - hoe gaat het mijnheer?
karver.
Ik dank u, ik...
bluffa.
En mevrouw en de overige familie?
karver.
Zeer verpligt, maar... ga toch zitten, ik... Waaraan heb ik de eer van uw bezoek te danken?
bluffa.
Wel, waaraan anders, dan aan de aangename letteren, die ik het genoegen had, eergisteren, uwentwege te ontvangen. In weerwil van mijne overgroote drukte, | ||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||
heb ik geen oogenblik geaarzeld aan die invitatie te voldoen - et - me voici!
karver
(verwonderd).
Letteren van mijnentwege ontvangen?... Mijnheer, er moet hier eene dwaling bestaan, ik ben zeker nimmer een regel aan een' professor te hebben gerigt.
bluffa.
Ook was de brief, dien ik de eer had te ontvangen, van uwe vrouw; mevrouw Karver schreef uit naam van haren echtgenoot.
karver.
Uit mijnen naam?! Mijne vrouw durfde schrijven aan u... een professor... en als ik zoo vrij mag zijn te vragen - waarover?
bluffa.
Wel zij verzocht mij over te komen om hare dochters te onderwijzen in de Homoiopantographie en de Papyroleographie.
karver
(verschrikt).
De..e... Ho-moeopathie!... Mijn God, Mijnheer!
bluffa
(verbeterend).
Ho-moi-o-panto-gra-phie en Pa-py-ro-le-o-graphie, twee woorden, aan het Grieksch ontleend, en beteekenende, de kunst van....
karver
(schielijk).
Maar Mijnheer ik schrik er van!.... Mijne vrouw heeft stellig niet genoegzaam overwogen... de portée van haar verzoek - zij zal zich vergist hebben! Ik heb volstrekt geen plan, mijne dochters eene geleerde opvoeding te doen geven, en wat mijn zoontje aangaat, hij is jong - piepjong, - nog geene tien jaren oud; u zult mij moeten toegeven, dat dit geen leeftijd is, om het onderwijs van een professor te ontvangen.
bluffa.
En waarom niet? Het beste onderwijs is altijd het beste, een stelregel die vooral van toepassing is op de Papyroleographie en de Homoiopantographie - twee vakken die ik mij sterk maak, na mijn onvergetelijken leermeester, den heer Gaillard, 't best te onderwijzen. U spreekt van jong mijnheer! ik zeg: de jeugd is het juiste tijdstip voor het onderwijs in de Papyroleographie en de Homoiopantographie; al was uw zoontje nog een zuigeling, ik zou zeggen: koop hem rinkelbel noch hansop, maar doe hem onderwijs geven in de Papyroleographie en de Homoiopantographie. (Vlug en in zekere sleur).
Onze tijd mijnheer! is een tijd, vruchtbaar in groote uitvindingen - onze tijd is een tijd van resultaten; een wonderbare tijd: de tijd der spoorwegen, der electriesche telegraphen, der papyroleographie, en der homoiopantographie! Gebruik makende van hetgeen er vóór ons is gedacht en gevonden - ontdoet hij dit van alle noodelooze omslagtigheid; hij neemt de kern en verwerpt den bolster. Onze tijd is een tijd van wonderen, en - van regt! Den eersten uitvinder van den stoom - liet men driehonderd jaren geleden in een gekkenhuis versmachten; - had de uitvinder der Homoiopantographie en der Papyroleographie zijne kostbare ontdekking destijds gedaan, men had hem als toovenaar verbrand, of op zijn minst de ooren afgesneden; thans wacht hem een burgerkroon - en mogelijk wel de Leeuwen-orde!
karver.
Ik...
bluffa.
(met de hand wenkende.)
De regte spoorweg vervangt thans allerwege den slingerenden zandweg; in zoovele minuten als vroeger uren is men ter plaatse. Wizz! Wizz! Ruww! Ruww! gij zijt op den top van den berg en | ||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||
Wizz! Wizz! Ruww! Ruww! gij zijt reeds tien uren verder! Zoo ook de Homoiopantographie en de Papyroleographie - de een is de spoorweg der kunst - de andere is er de electriesche telegraaph van. De wetenschap zelve is nog achter, maar het zal geene tien jaren duren, of den Gaillard der letteren zal het gelukt zijn voor zijn vak te doen, wat de eigentlijke Gaillard deed voor de kunst. Geene tien jaren zullen er verloopen, of men zal het middel vinden, om de geheele som der menschelijke ervaring en wetenschap in een duodecimo zamen te persen, dat dus de quintessence van alle weten inhoudende (gelijk een pil van den grooten Holloway de quintessence van alle geneeskrachten inhoudt - en slechts hoeft ingenomen te worden om van elke kwaal genezen te zijn), evenzeer slechts hoeft van buiten geleerd, om den titel: Hooggeleerd voor zijn' naam te mogen schrijven. Accipe hoc!... en de domme jongen is op eens professor!... Den heer Gaillard mijnheer! is het gelukt...
karver.
Maar mijnheer!...
bluffa.
Ik bid u laat mij uitspreken, (meer en meer gezwollen) . Den heer Gaillard gelukte het door onophoudelijke navorschingen, door stalen vlijt en ijzeren volharding, eene methode te ontdekken, volgens welke een volwassene in slechts zes lessen, en zonder dat hij ooit een potlood op het papier behoeft gezet te hebben, de schilderkunst volmaakt kan leeren. De jaren tot uren condenserende, bevindt gij u na verloop eener week door zijne methode...
karver.
Ei mijnheer...
bluffa.
Ik bid u hoor mij aan!... Bevindt gij u na verloop van nog geene week in het bezit van het bewonderingwaardig talent - binnenhuizen, zeeën en landschappen te kunnen schilderen, als weinig meesters voor...
karver.
(ongeduldig.)
Mijnheer! mijn tijd is...
bluffa.
(met de hand wenkende.)
Als weinige oude of moderne meesters zich konden of kunnen beroemen te hebben gedaan. Immer voortbouwende op dit wonderbaarlijk resultaat van menschelijk genie en kennis, gelukte het mij ook het hoog-historiëel - stillevens, bloemen, en wat niet al? bij het opgegevene te voegen en aldus de schilderkunst in al haren omvang in slechts acht lessen te onderwijzen - kinderen een dubbele cursus.
karver.
En de zuigelingen een driedubbele zeker? Wij zullen niet gediend zijn mijnheer de professor! (hij gaat weêr voort met schrijven.)
bluffa.
Geene opvoeding is voortaan kompleet zonder de papyroleographie en homoiopantographie.
karvar.
Wij zullen niet gediend zijn van de papyrolaphie noch van de hontomolie - niet gediend!
bluffa.
Ik heb eene officiëele uitnoodiging ontvangen, om deze schoone kunsten aan uw huis te komen onderwijzen. (de deur ter linkerzijde woordt zachtkens geopend - jufvrouw Swerver ziet door den kier - en tracht door teekenen de opmerkzaamheid van Bluffa te trekken.)
karver.
(schrijvende.)
Niet gediend! Op gemelde schoone kunsten zullen niet in mijn huis onderwezen worden - nu heeft u eene nog offi- | ||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||
ciëeler weigering, mijnheer de professor.
bluffa.
Maar mijnheer, u kan mijne schade niet willen, ik ben....
karver.
Maar mijnheer, noch u de mijne! (zich buigende) . Ik heb de eer mij reverentelijk in uw aandenken te bevelen, en verzoek u deze audientie te beschouwen als te zijn getermineerd!
bluffa.
Ik heb een afstand van zes uren te voet afgelegd....
karver.
Welnu, het is mooi wandelweêr en de weg is uitmuntend; daarenboven hier over in de Gouden Leeuw is rijtuig te krijgen voor civiele prijs - neem er uw gemak van en rij terug mijnheer de professor Bluffa!
bluffa.
Het is eene behandeling.... (hij ziet op naar de deur waar jufvrouw Swerver staat, en wisselt een blik van verstandhouding met haar, die door Karver (wiens rug naar de deur gekeerd is) niet wordt opgemerkt.) .... eene onwaardige behandeling (een papier uit eene brieventasch nemend.) Ziehier mijnheer! het billet van mevrouw; de zin is duidelijk en hoe u ook over de kunst denken moogt - u zal mij geene schadevergoeding kunnen weigeren.
karver.
Zóó? niet? (hij neemt den brief en leest.)
Mijnheer! Namens mijn echtgenoot, verzoek ik u mijne dochters te komen onderzvijzen in de papyroleographie en de homoiopantographie. De onkosten van reis en verblijf, boven uw honorarium loopende, zullen wij u gaarne en ruimschoots voldoen. f. de wind, karver.
karver.
(binnensmonds).
Namens mijn echtgenoot!... Reis- en verblijfkosten gaarne en ruimschoots voldoen!.... Ze wordt heelemaal gek! (hij scheurt het billet in kleine stukken en werpt die in 't vuur) Marsch!...
bluffa.
Mijnheer.... dat...
(hij doet vergeefsche moeite om de stukjes papier uit de vlammen te redden.) dat is... dat is...
karver.
Knap, hè?
bluffa.
Een schandelijk misbruik van vertrouwen!
karver.
(lagchende.)
Niet waar? het was handig!... maar doe geen verdere moeite, ik zie dat ik u eenige vergoeding schuldig ben. (ter zijde) Het wordt anders een publiek schandaal. (luid) Ziehier! (hij neemt een coupon uit eene nevens hem liggende brieventasch) een briefje van twaalf gulden vijftig; het zal het uwe zijn, mijnheer de professor, mits...
bluffa.
Mits? (hij ziet naar jufvrouw Swerver, die hem toestemmend wenkt.)
karver.
Mits je aannemen wilt, onmiddellijk de stad te verlaten en beloven - in uwe woning teruggekeerd, aan mij, versta je? aan mij, te willen schrijven dat je afziet om mijne dochters te onderwijzen - in de papirolomie en de hontalogie...
bluffa.
Doe er nog een zoo bij.
karver
Aannemen of niet?
bluffa.
Mijnheer het is hard - bedenk! een hoogleeraar...
karver.
Bah!... Voor 't laatst - aannemen? | ||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||
bluffa.
In 's hemels naam! (Bluffa af).
| ||||||||||||||||
Tooneel III.
karver.
(alleen.)
Ziedaar een van de afzetterijen waaraan mijner vrouws mode- en spilzucht mij onophoudelijk blootstelt! Geen nieuwigheid, hoe bespottelijk, hoe onmogelijk ook, wordt er aangekondigd, of zij wenscht er in te doen. Vóór eenige jaren was het de methode Richter, later het dessin indélébile - die mij het geld uit den zak klopten - daar hebben we nu de papiro... papirolo... papirolomanie - of hoe is het ook? die komt - om morgen of overmorgen weêr voor eene nog nieuwere manie plaats te maken. Het had mij honderd guldens gekost zoo goed als een duit, zoo... | ||||||||||||||||
Tooneel IV.
karver. gerrits.
karver.
(knorrig.)
Ei wat duivel is er nu weêr?
gerrits.
Een heer om u te spreken.
karver.
Dat loopt den godganschelijken dag! Wat voor een heer?
gerrits.
Een jong heer.
karver.
Ja wel, maar wat wil hij?
gerrits.
U spreken.
karver.
Dat heb je nog eens gezegd, ik vraag je: of je niet weet wààròm?
gerrits.
Neen.
karver.
Geen kievitGa naar voetnoot1) hoop ik?
gerrits.
Wel mogelijk.
karver.
Wat? en je weet wat ik gezegd heb - waarom heb je niet gevraagd?
gerrits.
Ik vroeg.
karver.
Welnu?
gerrits.
Neen.
karver.
En je zeî: - ‘wel mogelijk!’
gerrits.
Kan hij niet liegen zoo goed als die van eergisteren?
karver.
(lagchende)
Onovertroffen lakonismus!... Welnu, ik zal komen. (Gerrits keert zich om) Wacht eens even! - Hoe kwam het, dat de voordeur niet gesloten was, zoo dat een vreemde snuiter hier aan de kamerdeur kon kloppen, zonder te zijn aangediend?
gerrits.
Omdat Griet de deur opengelaten had.
karver.
Zeg aan Griet, dat - wanneer ze mij dat nog eens bakt - ik voor goed aan die onvoorzigtigheid een eind zal maken met er haar uit te zetten.
gerrits.
Goed.
karver.
De deur is nu, hoop ik, gesloten, nadat de man er uitging?
gerrits.
De man is er niet uitgegaan.
karver.
Niet?... niet uitgegaan? | ||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||
gerrits.
Neen.
karver.
En waar duivel is hij dan heengegaan?
gerrits.
Naar mevrouw's kamer.
karver
Naar mevrouw's kamer!... En wie heeft hem die aangewezen?
gerrits.
Wel, wie anders dan mevrouw's nieuwe meid - die wij jufvrouw moeten noemen!
karver.
Jufvrouw Swerver?
gerrits.
Ja.
karver.
Jufvrouw Swerver bragt den vreemdeling naar mijne vrouw's kamer?... Vervloekt vrouwspersoon, - hoe kreeg zij het in hare hersens!... (schielijk) of vroeg de man soms naar mijne vrouw?
gerrits.
Wel neen ik!
karver.
Was zij dan soms in den gang of bij de voordeur, zoodat zij dààr met hem in aanraking kwam?
gerrits.
Wie, de kamerkat?
karver.
De jufvrouw - ja.
gerrits.
Wel neen ik!
karver
(ongeduldig)
Ei wat hagel, kerel! 't is of elk woord je een dukaat kost, zoo spaarzaam ga je er meê om, pak dan toch uit! - Hoe duivel kwam het vrouwspersoon bij den vent?
gerrits.
Griet zegt: dat zij haar oor tegen de kamerdeur geplakt had, en ik denk dat dit wel waar kan wezen.
karver.
Wat, de jufvrouw zou aan deze kamerdeur geluisterd hebben?
gerrits.
Ja.
karver.
Spionnen in mijn eigen huis - het wordt hand over hand fraaijer! (zacht en van Gerrits gekeerd.) Niet zonder reden hield ik dit schepsel verdacht, hare onbeschaamde tronie teekent de volleerde intriguante, zoo niet wat ergers. Zij zal de deur uit, al moet er ook een zenuwtoeval op volgen, een zomerschen dag lang. Sedert deze vogel in huis is, fluit de andere al hooger wijzen, en... en... (tegen Gerrits.) De jufvrouw luistert mogelijk wel meer aan mijne deur?
gerrits
(knikt.)
karver.
Hm! hm! En aan mijne vrouw's deur welligt ook - hé?
gerrits
(knikt.)
karver.
En waarom heb je mij dat nooit gezegd?
gerrits
(haalt de schouders op.)
karver.
Jij, mijn vertrouwde bediende - die vijftien jaren mijn brood hebt gegeten.... ik dacht dat ik eenige aanspraak op uwe genegenheid kon maken.
gerrits.
Mijn vader heeft mij geleerd: (declamerend.)
Die onder vreemde menschen wil verkeeren, Moet - zien, hooren en zwijgen leeren.
karver.
Eene mooije leer? voorondersteld, de jufvrouw besteelt de kas; zou je zien, hooren en zwijgen?
gerrits.
Ze moest ereis komen! | ||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||
karver.
Het een te beletten is zoowel in mijn belang als het ander.
gerrits.
Waar ik voor aangesteld ben, dat bezorg ik; op 't vrouwvolk te passen behoort niet tot mijn departement.
karver.
En wanneer ik je nu eens verzocht een oog in 't zeil te houden?
gerrits.
Dan is 't wel.
karver.
Wanneer ik zeide: let mij op de sluipwegen van de jufvrouw - en zoo er iets gebeurt dat je verdacht voorkomt, breng het mij aan Gerrits!
gerrits.
Dan is 't mij zeer wel.
karver.
Wel nu man! denk er om, ik reken er op!... Nog iets: mijnheer Fatering was hier gisteren avond?
gerrits.
Ja.
karver.
Om mij te spreken?
gerrits.
Hij vroeg naar mevrouw.
karver.
Bij mijne vrouw en de jufvrouw gebleven?
gerrits.
De jufvrouw was uitgegaan.
karver.
Hm! hm! de jufvrouw uitgegaan! (ter zijde) Verdoemde windbuil, wees voorzigtig! (luid) Zij zullen muzijk gemaakt en verzen gelezen hebben; mijnheer Fatering is verzen-fabrikant en mijne vrouw consument. (na eenig stilzwijgen) Kom! - laten we eens gaan zien, wie ons wil spreken. (hij staat in gedachten op zonder de secretaire te sluiten)
gerrits.
(hem terughoudende en daarop wijzend)
Openblijven?
karver.
Waarachtig niet! Leg die papieren met de brieventasch in het vak links, sluit de secretaire en breng mij den sleutel op het kantoor.
gerrits.
Bestig. (Karver af.)
| ||||||||||||||||
Tooneel V.
gerrits alleen.
(Hij staat eenige oogenblikken droomend en stokstijf naar de deur te staren, waardoor zijn heer zich verwijderde; daarop gaat hij met groote schreden naar de secretaire, waar hij met de papieren en brieventasch in de hand op nieuw blijft staan.)
Neen, de wagen loopt scheef... ze dragen hem weg - zóó kan het onmogelijk lang duren! Het wijf heeft de broek aan! Ik denk, dat - als - ik - zoo'n wijf had - ze aan mij een kwaje zou vinden... - ik zette haar, geloof mij, onder kuratele... ja! ja! ik denk zoo waar - dat ik het deed! 't Is jammer van den man, en van zen kapitaal er bij... Ik denk, dat de kamerkat den vreemden vent kent. Griet zegt: dat zij gezien heeft dat zij hem oogjes gaf, en dat zij hem in de hand kneep voor zij hem binnen bragt; ik denk: - vogeltjes van eender veeren! (knikkende) Oppassen en... knijpen!... o ongenadig - ik moet haar eens trapperen! - Griet zegt: Fatering is een schuine met een hoek er uit, die wel weet waarom hij hier komt, als mijnheer niet t' huis is; - ik denk, dat hij om niemand anders komt dan - om mevrouw... (juffrouw Swerver opent weder de deur en ziet in 't vertrek) en dat de kamerkat de hand in 't spel heeft. Ik denk niet dat de
| ||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||
duivel beter dienaresse ter wereld heeft dan die kamerkat.. Griet meent ook, dat zij heksen kan - maar ik denk het niet; - want, wat hoefde zij dan altijd te luisteren en loeren voor deuren en ramen? Griet zegt: Fatering betaalt de kamerkat dat zij hem helpen zal bij mevrouw; - ik denk dat hij haar ook voor nog wat anders betaalt - want ik weet wat ik weet! (Jufvrouw Swerver maakt een vuistje en verwijdert zich daarop schielijk, nadat zij haar wijsvinger als om zich te bedenken aan haar voorhoofd heeft gebragt.)
Mijne zorg! (hij legt de papieren in de secretaire, en neemt een net bewerkt kistje in de hand, om plaats te maken voor de brieventasch; op dit oogenblik stoot jufvrouw Swerver, gevolgd van jufvrouw de Wind, de deur voorzigtig open; zij wijst haar met levendige gebaren Gerrits aan, die, met den rug naar de deur gekeerd, niets van dit alles merkt.) Mijne zorg! (het kistje op de hand wegende.) Ligter geworden! (hoofdschuddende) 't Is het eigendom van de oude jufvrouw Stapel... ‘die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle!’ (hij sluit de secretaire) Mijne zorg; ik denk: een mensch kan zijn noodlot niet ontvlugten, en waar het kalf verdrinken zal vindt het zijn sloot gegraven!
(Op het oogenblik dat hij zich omkeert, verwijderen zich de beide vrouwen.)
| ||||||||||||||||
Tooneel VI.
van neck. bramer.
(de deur ter linkerzijde binnentredende.)
gerrits.
(heengaande.)
bramer.
(tegen Gerrits.)
Zeg aan uw heer dat mijnheer van Neck en Bramer hem wachten.
gerrits.
't Is wel! (af.)
van neck.
Het huis is niet te herkennen, zoo min als de stad zelve. Het deftige oud burgerlijke is er genoegzaam uit verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor eene soort van karakterlooze praal; eene verandering die alles behalve de eer heeft mij te behagen.
bramer.
Je zult nog wel grooter veranderingen zien, neef!
van neck.
(een sigaar uit zijn koker nemende.) Inwendig en moreel, ja (het vertrek rond ziende). Inderdaad deze kamer... (tegen Bramer die hem lagchend op zijn sigaar wijst)! Wat meen je? (den sigaar beschouwende) . Echte Havannah, zonder smet of blaam!
bramer.
Je zult toch wel wijzer wezen, hoop ik.
van neck.
Wel wijzer?...
bramer.
Die sigaar...
van neck.
Welnu, die sigaar is uitmuntend.
bramer.
Maar niet om in een fatsoenlijk vertrek te rooken. Weet je dan niet, mijnheer van Neck, dat het geen stijl meer is, bij aanzienlijke lieden te rooken? Hoe jammer dat je mij den tijd niet gegund hebt om u een weinig te prepareren op het fatsoen van dit huis; uwe begeerte om mijnheer Karver te zien was zoo groot, dat je mij naauwelijks tijd liet om behoorlijk te ontbijten, laat staan u eenige inlichtingen te geven. Ziedaar nu de gevolgen!... Onfatsoenlijk mensch... Een sigaar op te willen steken in den salon van mevrouw Karver!
van neck.
Hoe! in dit afgelegen nest van een stadje, begin jelui ook al met deze fratsen van de groote wereld na te apen? Niet rooken, hìer in mijne geboorteplaats, hìer | ||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||
waar men vroeger leefde volkomen op zijn gemak! Niet rooken ten huize van een ontvanger! - een aanzienlijk man, zoo als jij zegt... Wel, dat is bespottelijk!
bramer.
Hola wat neef! hola wat! je bent hier niet meer in Indië, en zoo je er prijs op stelt met onze fatsoenlijke klasse om te gaan, zal het noodig zijn uwe tong een weinig te bedwingen. Wij beminnen hier de kritiek niet - zelfs niet eens die van schatrijke oud-gasten. Wat deze stad was, een groote veertig jaar geleden - wil ik daarlaten; - dit is zeker: thans is het eene zeer fatsoenlijke stad, en onze aristokratie duldt er zoo min eene inbreuk op den goeden smaak als die van de residentie mag denken; mevrouw Karver...
van neck.
En is Jan Karver zoo'n Branie geworden, om dus met minachting op zijner brave ouders gewoonten en zeden neêr te zien? Hij plagt oudtijds een stijve, doodgoede jongen te wezen, van wien men zoo iets moeijelijk kon verwachten, (op nieuw rondziende en het hoofd schuddende) Van binnen nog meer veranderd dan van buiten... (met gevoel) Dit vertrek waar ik zoo menigmaal als kind speelde... is mij geheel vreemd geworden. De zolder met zijne kleine dwarsbalkjes verdween onder een plafond, de ouderwetsche stoelen met hunne gemakkelijke zittingen en hooge ruggen van groen fluweel maakten plaats voor deze nieuwerwetsche nesten, die kraken wanneer men er meê overleunt (hij voegt de daad bij het woord) . De deftige geslepen spiegel met zijne ebbenhouten lijst - werd weggedaan - voor dat smakelooze ding daar, met zijne lijst van vergulde kalk! Ginds waar het cilindertafeltje stond, staat - eene sofa...
bramer.
Chaise longue, neef!
van neck.
En dáár op de plaats van het lessenaartje met den grooten Bijbel van Keur, een tafeltje met Chinesche afgodsbeelden!
bramer.
Chinoiseries, beste neef!
van neck.
En waar het kabinet van mijne onvergetelijke moe... tante stond, staat nu een nieuw soort van glazenkast - vol lorren!
bramer.
Etagère, bid ik u, neef van Neck.
van neck.
Zoo als je wilt. In den gang, op de plaats van de ernstige, eerwaardige kastklok - met hare zilveren maan - en zeilende scheepjes, hangt nu een kleine koekoek maar niet eens met een vogel! Weet je wat, neef Bramer! - dat alles bevalt mij niemendal, zoo min als het lange wachten, 't is of Jan Karver een Pangerang of Resident is, en wij zijne pandelingen! (hoofdschuddend) Malle kerel, zooveel topzeil te voeren... nooit had ik het van hem gedacht; waar heeft hij het toch geleerd?
bramer.
Waarde neef - mevrouw Karver is zoo'n fatsoenlijke vrouw!
van neck.
Een fatsoenlijke aap! Storm en weêrlicht! Wie onder de burgerluî deed hier van te voren aan het fatsoen? Slecht en regt was het nog in mijne jeugd het land in, al was het zeden-verval ook toegenomen in de groote steden door de aanraking met de Franschen. Toen ik naar de Oost vertrok, nu vijfenveertig jaar geleden, zag je hier nog geene burgerdochters gekleed als de eersten van 't land. Een oud man kon met een poeijerjas aan, en een lang stroo in 't hoofd over straat loopen - zonder dat iemand er den neus tegen | ||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||
optrok, en wat de jonge luî betreft, zij dachten er niet aan zich 's daags op te schikken; een lap achter den elleboog was geene schande, ja die was mooi die een gaaf buis en broek aan had. 's Zondags alleen was ieder in de noppen en droeg men zijn kistentuig.Ga naar voetnoot1) Zie nu eens uit! Elke kwâjongen, die voorbijkomt, is gekleed als een Resident, en draagt zijne handschoenen tegen den besten Hagenaar - met broek en vest zoo bont, dat mijn oude sneeuwbal Peter ze niet mooijer zou wenschen. Fatsoen!... en wie is deze jufvrouw Karver met haar fatsoen!
bramer.
Mevrouw Karver, als je blieft!
van neck.
In mijn tijd was de vrouw van een ontvanger jufvrouw - zoo wel als de vrouw van ieder ander ongestudeerd persoon - en 't was al heel mooi zoo iedereen 't zeggen woû. De boêl lijkt wel omgekeerd! Wat hamer! er is geen goochelaar, geen bureaulist, geen kostschoolhouder, geen kruidenier, die voor meer dan een half pond te gelijk verkoopt, die zijn wijf niet - mevrouw laat noemen, en wat meer is - mevrouw laat spelen. Men klaagt over het toenemen der armoede, maar het is waarachtig geen wonder! Ieder doet zijn best, verder te springen, dan zijn stok lang is; de kleinste boot tracht op te zeilen tegen de grootste sloep; de minste kof pareert zich met het tuig van een driedekker! Toen ik in den Haag kwam - nu een groote drie weken verleden - dacht ik: 't is het Hof, al van ouds was het daar: - groote parade en klein garnizoen - het zal het land in wel beter worden; maar ik redeneerde als een gek - zie ik! Jan Karver zijne vrouw laten mevrouwen!... maar wacht eens, ze is mogelijk wel van groote kom-af?
bramer.
Mevrouw Karver is de dochter van Pieter de Wind op het hoekje van...
van neck.
(schielijk.)
Op het hoekje van den naauwen sluisweg en de achtelingen-steeg Hij moest grootvader zeggen tegen den ouden Willem, die bode was op Munnikenhuissloot; de man staat mij zoo klaar voor als ik jou zie. Nooit zag je zijns gelijken in 't loopen en daarom noemden we hem wind-Wullem, ook wel haas-oor, maar daar werd hij kwaad om. Er waren er die beweerden, dat alles niet regt toe met hem ging - en dat hij van wat anders, dan van zijne lange beenen gebruik maakte - 's nachts over de heide; babbelen deden ze hier altijd. 't Zij hoe 't zij, Willem was zoo grootsch op zijn bijnaam, aan te nemen - in plaats van zich als van ouds simpelweg naar den vader te noemen - hij naar het stadhuis toog - en zich als Willem de Wind liet inschrijven. - Zijn zoon was kruidenier op 't hoekje van den naauwen sluisweg; - 't was een schreeuwertje en een eerste prinsman, die in 87 wel alle patriotten woû zien ophangen, al was 't aan touw van zijn eigen leverantie; - wat hem bitter opbrak bij de komst van de Franschen, want een zekere de Lange, een schoenmakersgezel, die meê naar St. Omer was geweest, trappeerde hem op een goeden avond bij het uitgaan van de kroeg, en sneed hem met een stuivertje eene W op 't voorhoofd met eene netheid en zorg alsof hij een sluitappel van zijn knikker woû maken. Maar ik zou wel dagwerk hebben met je al die oude histories te vertellen; om op Piet te komen - 'k heb honderde malen met hem ge- | ||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||
knikkerd, honderde malen! hij was een goede jongen, schoon wat vuil in 't aanzien, want zijne moeder had even als de katten een schrik voor 't water. Wel! wel! heeft onze Jan eene dochter van Piet Wind: - dat heeft hij mij nooit geschreven... maar hoe duivel is hij zoo'n hoogvlieger geworden?
bramer.
Wel, Piet Wind - die, zooals je weten zult, kruidenier was als zijn vader, liep het meê in den handel, zoodat hij een aardig kapitaaltje bij elkaâr scharrelde; ook kreeg hij nog een erfenisje van een' zekeren dominé Schaap, een neef van zijne vrouw.
van neck.
Wel bekend; wel bekend! Dominé, zijn Matje, en zijn appelhof! - Matje leeft nog?
bramer.
Zeker, en je zult haar straks wel zien. Zij dan erfde van den ouden dominé, zoodat Piet het door 't een en 't ander vrij wel kon stellen, en de borst in den wind begon te dragen als een kropperduif. Hij had maar twee kinderen; een zoon, die later den boêl in 't riet stuurde, maar gelukkig jong stierf, en eene dochter - Trijntje - (zachter) onze tegenwoordige mevrouw Karver, eene wilde meid in hare jeugd, wat je haar nu niet meer aan zoudt zien. Wat wil het geval? hier komt wonen een kwidam uit Amsterdam, wien eenige ongelukkige speculatien en handels-reversien, benevens een paar te ver gedrevene fatsoenlijke liefhebberijen, noodzaakten, een kleiner tooneel voor zijn' werkzamen geest op te zoeken. Deze partikulier was een neef van dominé Schaap, en bij gevolg ook een neef van de De Winds, en niet lang duurde het, of hij had stem en zitting in hun huisgezin. Hij bragt het fatsoen in Piet's huis en eene ebbe in Piet's kas; want, behalve den inslag van fatsoen dien hij hem liet doen, haalde hij hem over om deel te nemen in zijne ondernemingen in Spanjaarden....
van neck.
Ai! die klip heeft er wijzer doen verzeilen, maar, ga voort.
bramer.
Wel, van dien tijd dateert de hervorming der familie De Wind, en van menige familien in onze stad; want, de vreemdeling bepaalde zijne operatien niet tot één huis. Piet's zoon zou advokaat worden en werd naar de Latijnsche school gezonden; de kwidam was een man van vooruitgang, en Piet - een gek. Wat de juffer betreft, zij ging naar een voornaam kostschool, en nooit zag men grooter verandering, dan bij haar eersten terugkeer in het ouderlijk huis. Als Trijntje was zij heengegaan, als jufvrouw Trinette keerde zij weder; eene dame van top tot teen, die zich eerst na lang nadenken, de namen en aangezigten van hare voormalige kornuitjes kon herinneren en dezer platte taal zoodanig was ontwend, dat het: ‘Wat belieft u?’ - van jufvrouw Trinette nog tot op den huidigen dag als aardigheid bij het jonge goedje koers heeft. Maar dat alles haalde nog niet bij hetgeen zij was, toen zij na drie jaren leertijd, door madame Hogguer als een volmaakt afgewerkt meubel werd afgeleverd. Een pronkstuk van fijne opvoeding, dat beloof ik je: - geheel bezet met talenten. Zij kon borduren, kantwerken, knoopen, millioneren, isochromeren, orientaliseren en daarenboven in was boetseren, en op fluweel en zijde schilderen; zij speelde de nieuwste airtjes op de piano en guitarre, zij danste als een Fee, zong als een Engel, en kleedde zich als eene hertogin, en of dit alles nog niet genoeg was - | ||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||
zij sprak Fransch, Engelsch en Duitsch als eene kievit.
van neck.
En kon, honderd tegen één, hare eigene kous niet breijen, - haar eigen jurk niet naaijen en welligt niet eens behoorlijk een stuk vleesch braden en een aardappel koken!
bramer.
Hoe zou zij dit kunnen, daar zij het niet geleerd had; ook zendt men, om het huishouden te leeren, geene meisjes naar instituten. Ha! eene hedendaagsche fijngevoelige jonge dame aan den pot - quelle absurdité! Dat was goed voor onze moeders en grootmoeders, eerwaardige vrouwen zeker, maar zonder eenige idée van vrouwenwaarde; - arme sloofsters, die zich aftobden - in allerlei huiselijke beuzelingen - doch met dikwijls weinig meer lektuur dan haar' Bijbel en keukenboek. Maar onze kostschoolengelen!... Ik zeg u, dat er onder haar zijn, die met hetzelfde gemak een dichtstuk of roman disloqueren als jij of ik een patrijs, ja ik ken er die het beslag van eene novelle of historisch-romantisch tafereel - voor een of ander onzer pracht-almanakken of tijdschriften, in een omzien en volgens de regels weten te roeren, doen rijzen en bakken - schoon haar man's tafel u de overtuiging geeft - dat zij verlegen gestaan hebben, hoe dit aan te vangen met een eenvoudigen meelpodding. Beste neef, hoe kan je ook zoo vragen?
van neck.
Zoo als ik zeî - de boêl lijkt omgekeerd. In plaats van burgers - vindt men heeren, in plaats van burgervrouwen - dames, in plaats van welvaart en tevredenheid - bankroeten en malaise! Nederland zinkt met het ontaarden zijner burgerij; er steekt niets wonderlijks in... Één ding verwondert mij echter in dit alles, en dat is: hoe mijn goede Jan zin kon krijgen in eene zoo verwenschte modepop.
bramer.
Mijn waarde neef, wat zal ik u zeggen? De liefde is een wonder ding - en verliefd zijn is minder een gevolg van het verstand dan van het bloed - ja bij sommigen is het niets dan het gevolg eener simpele verstands-eclips. ‘Les amoureux, il faut tout leur pardonner, ainsi qu'aux gens des petites maisons’ zeide eene beroemde vrouwGa naar voetnoot1). Ik zie geene kans mij sterker uit te drukken.
van neck.
(lagchende)
Dat geloof ik gaarne, er is kracht in die expressie - en menig gehuwd man zal er de oplossing in vinden van zijne bevindingen den dag na het eindigen der wittebroodsweken. Arme Jan! hij was dus onder den invloed van eene verstands-eclips?
bramer.
Zeker! maar er was meer - er waren oude wijven in het spel bij zijn huwelijk. De familie Karver, en de familie De Wind, zijn in 't bezit van eenige eerwaardige oude tantes en nichten - brave vrouwen, die hoewel een verder huwelijk zelve hebbende opgegeven, verre zijn van alle belangstelling te hebben laten varen in dat van anderen - en boven alles in dat der familieleden. Jan Karver bleef in weerwil zijner voordeelige zaken ongehuwd; dat was niet in den regel; nicht Trinette zag haar achtentwintigste jaar ten einde spoeden, zonder dat het iemand gewaagd had deze trotsche vesting op te eischen - dat deugde in 't geheel niet. Het is waar, het was ook eene gewaagde onderneming; want, behalve dat de dame aan elk die het maar hooren wilde, als haar gevoelen opgaf: | ||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||
dat er in het huwelijk iets was dat tegen haar gevoel van zedelijkheid en kieschheid aandruischte, liet zij er nog doorgaans eenige volzinnen op volgen ‘over een morelen band, zoowel door aanschouwing van elkanders inwendige voortreffelijke eigenschappen geboren, als door de bewondering der zielshoedanigheden - gegoten in den vorm van uitwendige talenten - een gevoel waarmede ligchaamshoedanigheden en driften, als eigenschappen van het dier, niets gemeens hadden.’
van neck.
Bah!
bramer.
Dat zeiden onze jongeluî ook. Zij waren eenvoudig genoeg, meisjes te zoeken, die het huwelijk van eene minder ongewone zijde beschouwden, en mejufvrouw Trinette bleef met al hare talenten, en hare inderdaad uitstekende schoonheid bij maatje De Wind t'huis, fraai op den weg om als eene ame méconnue te grijzen.
van neck.
Niet meer dan billijk.
bramer.
Zóó dachten er de matronen, waarover ik zoo aanstonds sprak, niet over. Bij het ingaan van het negenentwintigste levensjaar van nicht Fij, werd er door opgemelde deftige dames een familieraad gehouden, ten huize van de tachtigjarige tante Davelaar, waarin, na hevige woordenwisselingen, het huwelijk van Jan Karver met jufvrouw De Wind werd gearresteerd, en wel op grond: - dat de laatste nagenoeg dertig jaren oud zijnde het tijd werd dat zij aan kant kwam, en dat de eerste, reeds vijfenveertig jaren tellende, en daarenboven dubbel en dwars in staat om eene vrouw te onderhouden, eene zedelijke verpligting op zich had rustende, om eene vrouw te nemen, weshalve: enz., enz., enz. De tegenwerping omtrent de huwelijksaversie der dame - door eene der aanwezenden geopperd - werd door de oude vrouwen deels als illusoir, deels als niet ter zake dienende, verworpen.
van neck.
Een fraai besluit waarachtig, en Jan Karver onderwierp zich?
bramer.
Onmogelijk om het niet te doen, waardste neef! De rollen werden nog dienzelfden avond door de dames verdeeld, nadat de intrigue was aangelegd; er zou stof te over in zijn voor een blijspel. - Genoeg, de geallieerden werkten met dusdanigen ijver en eenheid, dat Jan Karver zich schielijk zoo vond ingesponnen, dat hij geen stap kon doen of hij zag jufvr. Trinette, hij hoorde jufvr. Trinette, of hij hoorde van jufvr. Trinette; geen half jaar verliep, of hij was doodelijk verliefd op jufvr. Trinette! Wat de dame aanbelangt; zij was niet verliefd op den persoon, maar... de positie was niet verwerpelijk; - na lang worstelen, na veel haspelens, gelukte het onzen waardigen vriend eindelijk, de huwelijks-aversie zijner schoone in zoo verre te overwinnen, dat zij hoop gaf op eene eindelijke transactie met hare kieschheid - fin final, een jaar na de aanlage der intrigue door de oude vrouwen was Jan Karver getrouwd.
van neck.
En zijne vrouw de baas?
bramer.
Eene oude historie - Adam...
van neck.
Adam heeft ons wat op den hals gehaald, met niet behoorlijk tucht te houden. (levendig) En waar zal dit alles op uitloopen?
bramer.
Moreel of materieel?
van neck.
(klopt op zijn zak.)
| ||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||
bramer.
Neef - het fatsoen kost geld!
van neck.
Neen, ik bid u... ik stel er groot belang in, het te weten...
bramer.
Hm! je hebt den broeder van Karver gekend?
van neck.
Als mijzelven.
bramer.
Je weet dus mogelijk, dat hij nog vóór zijn dood zijn ouderlijk erfdeel hier aan zijn' broeder schonk?
van neck.
Zeker.
bramer.
Welnu, men zegt dat zonder deze welkome bijdrage....
van neck.
(levendig)
Dat zonder deze welkome bijdrage?...
bramer.
Mevrouw Karver het zoo ver gebragt had....
van neck.
(haastig)
Zoo ver gebragt had..., voort, voort... zeg ik!
bramer.
Dat haar echtgenoot een groot deel van zijn vast goed moest verbinden, en een gedeelte verkoopen; iets wat zijn krediet geen geringen knak toebragt, en....
van neck.
Verdoemd! en....
bramer.
En dat, wordt er geen orde gesteld, mevrouw Karver middel zal vinden, niet ter halver wege op dezen schoonen weg te blijven staan, maar... wat scheelt u?
van neck.
(aangedaan.)
Het is dan maar al te waar, en het gerucht heeft deze keer niet gelogen... Het ouderlijk goed... een heiligdom voor elk kind... verkoopen... en dit ter wille van de pronkzucht en dwaasheid eener vrouw!...
bramer
(met verwondering)
Neef... ik begrijp niet, eene dergelijke belangstelling...
van neck.
(zich herstellende.)
Komt u vreemd voor... ik wil het gaarne gelooven. Belang te stellen in het lot van iemand, dien men in vijfenveertig jaren niet zag - moet wel vreemd voorkomen aan een' man - die bij ondervinding weet - hoe verre de belangstelling der wereld gemeenlijk gaat... Ook ligt bij mij een diepere grond voor dit gevoel... Mijnheer Bramer, ik ben, niet wie ik schijn...
bramer.
Wat!
van neck.
Ik heb mij bij u voorgesteld onder den naam van uwen neef...
bramer.
En met welk doel mijnheer?
van neck.
Ik ben Willem Karver, de broeder van...
bramer.
Mijn God is het mogelijk!... De tijding van uwen dood was zoo stellig, dat niemand er aan twijfelde. Gij zijt dus op eene wonderbare wijze aan den dood ontkomen? Kapitein karver.
De goede Voorzienigheid verwaardigde zich den armen zondaar redding toe te zenden, op het oogenblik, toen hij meende dat alle hoop verloren was.
bramer.
(zijne hand drukkende.)
Mijnheer Karver, hartelijk deel ik in deze gelukkige uitkomst, en... Kapitein karver.
Ik dank u! ik dank u! - Maar noem mij als te voren van Neck en niet Karver... ik wil voor als nog niet bij mijn broeder bekend zijn. | ||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||
bramer.
Incognito de zaken eens opnemen? Kapitein karver.
Zoo is het. Hoor, ik ben schatrijk, weduwenaar zonder kinderen, en heb geen plan te hertrouwen. Al wat ik bezit zou dus na mijn dood in handen van mijn broeder of zijne kinderen komen. Eer ik echter een penning zou geven om een trant van leven aan te moedigen als hier heerscht, wierp ik liever mijne schatten in zee! Geene nuttelooze hommels zullen den honig verteren, dien een onafgebroken vlijt van eene kleine halve eeuw vergaderde. Ik haat daarenboven alles wat naar overdrijving, wat naar gemaaktheid zweemt, en de zotte pretensies van deze dochter eens kruideniers, vrouw van een onaanzienlijk stadsambtenaar, zouden mij tegenstaan, ook zonder mijne overtuiging dat hare dwaasheid het ongeluk van haar man, hare kinderen en van haarzelve na zich moet slepen. Ik wil eene poging aanwenden om haar door eene zeer gestrenge les, zoo niet te genezen, althans onschadelijk te maken - ik wil haar vernederen - krenken! en eerst dan, wanneer de natuurlijke orde van zaken in dit huis hersteld is, wanneer de kinderen aan haren dwazen invloed zijn onttrokken, wil ik mij bekend maken, want dan eerst zal mijn geld dat nut kunnen doen, waartoe... (De deur ter linkerzijde van het tooneel vliegt met geweld open - jufvrouw Swerver wordt in het vertrek geworpen - en houdt zich met moeite staande - nevens den stoel van Kapitein Karver. Gerrits staat stijf en regt in de deur - van tijd tot tijd goedkeurend knikkend en zich in den arm knijpende. Bramer en Kapitein Karver zijn verwonderd opgestaan en zien elkander lagchend aan.)
| ||||||||||||||||
Tooneel VII.
gerrits.
Dit en datsche kamerkat!... dat zal je leeren het dikoram beter te bewaren op een anderen tijd - denk ik! Jufvr. swerver.
Hemelsche goedheid, wat ben ik geschrikt... (Zij valt op een stoel neder) O!... Oho!... O!... O!...
Kapit. karver.
(haar ondersteunende.)
Wat voor een satans huishouden is dit hier!... Duivelsche kerel, wat vang jij aan voor kwinten?... Neef! hou haar eens vast, ik moet hem dààr eens even laten zien, hoe ik in vroeger tijd op mijn schip insubordinatie plagt te straffen... houd haar eens vast, zeg ik; want zij wil flaauw vallen, en ik dien hem ginds eens even door de vingers te laten loopen! (hij treedt op Gerrits toe)
gerrits.
Blijf van mij af... ik heb gedaan wat mij is bevolen! (terug wijkende) Blijf van mij af - zeg ik; wou jij een oud soldaat slaan?
Kapitein karver.
Jij, een oud soldaat! - Jij, die zoo weinig gevoel van eer hebt, dat je vrouwen dus mishandelt!... Wacht! (hij vat Gerrits bij den kraag en heft zijn rotting op om toe te slaan.
bramer.
Laat af, neef! hij is de vertrouwde bediende van mijnheer Karver, en inderdaad een waardig man, en dat wel op zijn eigen manier daarbij. Kapitein karver.
(Gerrits loslatende.)
Waardig of niet waardig, hij zal een warme broek hebben! Mijn eigen handen wil ik er niet aan schenden, maar Jan Pik, mijn oude bootsman, zal hem gerijven, naar echte zeemanswijze, en dat wel - instanter - zooals de oude Handjebak plagt te zeggen, als... | ||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||
bramer.
Stil eens, hij heeft mogelijk wel alle schuld niet! Hoe is het, Gerrits, waarom wierp jij de jufvrouw hier zoo woest tegen de deur, had jelui rusie?
gerrits.
Wel neen ik.
bramer.
(tegen Kapitein Karver.)
Onze vriend is Trappist, zonderde gelofte, een woorden-oeconoom, waaraan menigeen een voorbeeld mogt nemen: antwoorden en daarmeê uit. (tegen Gerrits) Was het dan bij ongeluk?
Jufvr. swerver.
Bij ongeluk - hij, die vrouwenbeul, die babok... oude drasbroek! (Kapitein karver.
(Goedkeurend knikkend.)
Andere thee als flaauw vallen... andere thee! Ga voort jufvrouw! het moet donderen voor het mooi weêr kan worden. Jufvr. swerver.
Die uil in doodsnood - die Jan die niet kan... moet mij eens weêr aanraken! Kapit. karver.
(als voren)
Krachtige taal op mijn woord, en met vuur geuit; vervolg jufvrouw!
gerrits.
(met geweldige beivegingen der armen)
Zòò zal ik je doen, en zòò zal ik je doen - vind ik je weêr luisteren!... en zòò... Jufvr. swerver.
En zòò zal ik je doen... (zij loopt driftig op hem toe.)
gerrits.
(haar ontwijkende)
Kiss! kiss! kiss! Asa!... (Jufvrouw Swerver vervolgt Gerrits, die haar bedaard met groote schreden ontwijkt - of van tijd tot tijd een stoel tusschen zich en haar plaatst. Kapitein karver.
Ik geef geen oortje voor zijn gezigt... de kerel speelt met zijne oogen!... Kletsss!... mis!... pang!... alweêr mis! Goed gewend!... Help hem de duivel!... Roer over!... Flink!... Als hij daar uitkomt,... patsch!... weêr ontweken! Ik krijg achting voor zoo veel koelbloedigheid!... Ai! - eene netelige positie!... Tik! tak!... averij aan den boeg... Hij is 't zoo waar weêr ontkomen... Hij blaast den aftogt!... (Terwijl Gerrits in de deur staat, ontwijkt hij behendig jufvrouw Swerver, die met groote drift hem voorbijloopt, waardoor hij gelegenheid vindt, haar buiten te sluiten.)
Kapitein karver.
Eene uitmuntende manoeuvre!... de kerel kent zijn vaarwater en zijn vijand.
gerrits.
(De deur vasthoudende, tegen jufvrouw Swerver buiten). Leg nou je oor maar aan het sleutelgat, deze keer mag je!
Jufvr. swerver.
(buiten.)
Ik ga mij bij mevrouw beklagen, - deze dag zal je heugen!
gerrits.
En ik bij mijnheer - we zullen eens zien wie er baas is! Jufvr. swerver.
(buiten.)
We zullen zien of zij zal toelaten, dat een lompe knecht den baas over haar en ieder zal spelen!
gerrits.
We zullen hooren of hij langer luistervinken onder zijn dak zal dulden en opmakers! Jufvr. swerver.
(buiten.)
Zij zal zeggen, of zij het goed vindt dat een neutenkraker gaat over hare brieven en haar geld in de sekretaire!
gerrits.
Hij zal beslissen, of het zaak is dat een floddermadam de provisiekamer uitsleept en den wijn vertient! Jufvr. swerver
(buiten.)
Een floddermadam! | ||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||
gerrits.
Een dik stuk floddermadam! Jufvr. swerver.
(buiten.)
Ik?
gerrits.
Jij! Jufvr. swerver.
(buiten.)
Ellendige kerel!
gerrits.
Kiss! kiss! kiss! Jufvr. swerver.
(buiten.)
Dat zal ik je betaald zetten, dat woord zal je heugen!
gerrits.
Ga mijn schatje! Jufvr. swerver.
(buiten.)
Schatje... traanbok!
gerrits.
(op een huilenden toon zingend.)
Mijn Kloris,
Mijn Roosje!
Mijn liefje! mijn schat!
En och! och! dat ik jou maar eens had!
(Jufvrouw Swerver verwijdert zich, na tweemaal hard op de deur gebonsd te hebben.)
| ||||||||||||||||
Tooneel VIII.Kapitein karver, bramer, gerrits.
Kap. karver.
Een fraai huishouden, waarachtig, dit fatsoenlijk huishouden - neefje! (tegen Gerrits die met zijn zakdoek het bloed van zijn neus veegt.) Niets dan een paar schrammen in de boegbekleeding, mijn dappere. Het is boven denken en wenschen afgeloopen... Dit vrouwspersoon stond dus te luisteren aan de deur?
gerrits.
Ja. Kap. karver.
Sints lang.
gerrits.
Zij kwam juist.
bramer.
Dan heeft zij niet veel kunnen verstaan van ons gesprek?... niet of zij mogt wel.
gerrits.
Ik zou de heeren verzoeken in de zaal te komen - zij ging net voor mij uit en meteen zag ik dat zij luisterde. Kap. karver.
Geen zwarigheid dus (tegen Bramer) . Willen wij gaan?
(Alle drie af.)
| ||||||||||||||||
Tooneel IX.(Jufvrouw Swerver treedt door de tegenovergestelde deur binnen, en ziet schichtig om zich heen.)
Allen weg?... des te beter... Schielijk dan nu! (zij sluipt op hare teenen naar de secretaire - iets in de hand houdende, dat zij op het slot drukt en daarop met welgevallen beschouwt)
Netjes!... een afdruksel in was, waarlijk een vernuftige uitvinding - zonder monsieur Sue was ik niet op het idée gekomen; - zeg nu dat er uit zulke boeken niets te leeren valt... maar we dienen ons te haasten (de deur ter regterzijde een weinig openende) Sijmen, ben je haast klaar?
bluffa
(van buiten.)
Ik kom. Jufvr. swerver
Schielijk dan, het oogenblik is gunstig, er is niemand. | ||||||||||||||||
Tooneel X.Jufvr. swerver, bluffa, eerst in de deur, later binnenkomende.
bluffa.
Ik ben zoo gereed, ik moet eerst dit landschapje voor haar afmaken. Jufvr. swerver.
Gekheid, 't is al mooi genoeg, zij kan | ||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||
toch niet zien of het goed is of niet. Was mijnheer nog bij haar binnen, naar je hooren kondt?
bluffa.
Ja, en het scheen mij toe, dat zij woorden hadden. Jufvr. swerver.
Dan duurt het ook niet lang, of mevrouw ligt in katzwijm, en ik word geroepen, om haar kwasie weêr bij te brengen; we zullen dus maar een oogenblikje tijd hebben, (zijne hand vattende.) Lieve Sijmen...
bluffa
(terugtredende.)
Stil wat!... Lieve Sijmen!... een kostelijke afloop van je fraaije speculatie:- twaalf gulden van hem - achttien van haar, - dat is alles wat ik met mijn marsch naar hier gewonnen heb!... Jufvr. swerver.
En reken je het dan voor niets, dat we elkander eens gezien en gesproken hebben? O beste...
bluffa.
Honderd gulden zoo goed als een duit zou ik hier kunnen verdienen... je kondt met derlui doen wat je woudt!... en nu ik kom, word ik brutaal ontvangen en krijg met moeite dertig gulden. 't Is mooi! Jufvr. swerver.
Kan ik het helpen, dat je in plaats van eerst bij mij te komen, bij hem in de kamer loopt? - dàt heeft de zaak bekaaid! Mevrouw wil zich nooit met geweld tegen hem verzetten; zij doet wat ze wil, maar haar fatsoen brengt meê, om geen schandaal te maken, nu krijgt ze er rusie over, en dat kost haar eene flaauwte: heb je dus niet verkregen, wat ik je beloofd had, dat is je eigen schuld.
bluffa.
Je kunt er op rekenen, dat ik later jou praatjes zal gelooven; fluit zoo mooi als je wilt vogel! je vangt mij niet weêr. Jufvr. swerver
(huilende.)
En is dit de belooning voor al mijne opofferingen, heb ik daarom...
bluffa.
Hoor, Mie! eens vooral, zullen we goede vrienden blijven - niet janken: je weet (lagchende) tranen verteederen mij te veel, ik heb zenuwen als een juffers-hondje, en zou je uit loutere aandoening moeten mijden!
Jufvr. swerver.
Schaam je...
bluffa.
Goed! goed! de rest is je geschonken - we kennen het einde van 't lied zoo goed als het begin, meid! Doe dus maar net of we 't gehad hebben - droog je traantjes - geef mij nog wat geld en laat mij uit; want ik wil den oudste daar binnen maar liever niet weêr zien, het zou mijne aandoeningen maar noodeloos in beweging brengen. Jufvr. swerver
(driftig.)
Geld geven na zulk eene behandeling - nooit!
bluffa.
Nu, dan wil ik je groeten en alles is afgedaan. (hij gaat heen.)
Jufvr. swerver.
Sijmen! Sijmen! zoo mijne liefde te beloonen... zoo... (zij snikt.)
bluffa
(terugkeerende.)
Weêr aan!... Laat hooren, wat wil je dan toch in 's duivels naam? Spreek, wat wil je? Jufvr. swerver.
(verwijtend.)
Honger en koude heb ik geleden om je goed te doen; nacht en dag heb ik wakende en werkende doorgebragt om je eene verkwikking te bezorgen toen je gevangen zat om dien wissel!... Toen was ik goed, toen waren er geene woorden lief en mooi genoeg voor mij!... je zoudt | ||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||
mij trouwen, zoodra je maar weêr op vrije voeten waart, niemand anders dan ik... (zij snikt.)
bluffa.
Ik zou je trouwen, goed! maar je weet wel, wanneer ik je trouwen zou; je weet dat ik gezegd heb, toen je uit Amsterdam gingt: - dat we een paar zouden worden, wanneer het mij of jou gelukt zou zijn, zooveel bij elkander te krijgen - om 't een of 't ander te beginnen. Ik weet niet hoe jij er meê staat, wat mij betreft - 't lijkt er niet veel na! De oude kunstjes leveren weinig op - en oom antwoordt niet eens meer op mijne brieven; - de grap die ik eenmaal speelde, om mijn fatsoen te houden vis à vis mijn beeren - is mij te bitter opgebroken, om haar te herhalen; een strop is een al te ruwe halsdoek voor een fatsoenlijk mans kind, om niet voorzigtig te zijn! Onlangs had Toon Dubbel en de mof Poefpaf een ander schuifje bij 't end, een soort van gevaarlijk smokkelwerkje, waaraan ik deel zou gehad hebben; ongelukkiger wijze, komt er een liefhebberijstukje van de beide heeren ter kennisse van den kommissaris - die onbarmhartig genoeg was, om Toon in de giebis te plakken, en ook Poefpaf juist op dezelfde wijze wilde trakteren, toen die het in 't neusje kreeg, en het daarom raadzaam oordeelde, zijne renten maar weêr in zijn eigen land en op zijne eigene domeinen te gaan verteren, wat hij deed. Ik was ten einde raad; - van jou kreeg ik geene tijding, zoo min als een cent, en de andere waren allen ook op zwart zaad. In dezen nood sprak ik iemand, die van een Franschman het kunstje had geleerd, om schilderijtjes te fabriceren, naar een nieuw recept:- schielijk en lekker. Voor de laatste boeken van mijn studententijd werd ik bezitter van 't geheim, en reisde nu, na een splinternieuwen naam aangenomen te hebben - van Gad naar Askalon, en van Askalon naar Gad - als professor in de Papyroleographie en de Homoiopantographie... Professor - een mooije titel maar een verdoemd slecht beroep: hongerlijden, met eene niet noemenswaardige uitzondering; - monsieur Gaillard had de meezen weggevangen, er was niets meer te snaaijen! Een Hollander laat zich gaarne in de luren leggen van een vreemdeling; - vat een landgenoot eene dergelijke industrie ter hand, hij klopt aan een dooven mans deur. Hier te lande is geen ding geldig - geene gedachte zelfs gangbaar die niet uit den vreemde komt; wil je hier opgang maken, je moet voor 't minst een mof wezen. Eergisteren kreeg ik je mevrouw's brief, een dag later die van jou; op de vleugelen der liefde en der hoop vlieg ik hierheen - wat vind ik? een ellendige dertig gulden, en eene vrouw, die mij verwijtingen doet, in plaats van mij te beklagen, (hij neemt eene theatrale houding aan en slaat de oogen naar het plafond.)
Jufvr. swerver.
Sijmen! Sijmen! zoo ik je vertrouwen kon... zoo...
bluffa.
(pathetisch.)
Verwijtingen!... Jufvr. swerver.
(nadenkend.)
Maar wie waarborgt mij de vervulling van zijne beloften, zoo ik dwaas genoeg was, wat ik bezit, in zijne handen te stellen?
bluffa.
(met sterke bewegingen.)
Verwijtingen!... niets dan verwijtingen heeft zij voor mij! Jufvr. swerver.
We kennen elkaâr zoo'n beetje.
bluffa.
(met een diepen zucht en theatraal.)
Ellendige, er blijft u niets anders over | ||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||
dan heen te gaan; waar geen vertrouwen is, bestaat geene liefde!... Jufvr. swerver.
Laat dien toon varen - je fopt er mij niet meê, ik weet heel goed dat je twee jaar lang komediant waart! Neen, ik vertrouw je niet, wat ik heb zou je mij afhandig maken, en mij zou je vergeten. Ik wil een waarborg.
bluffa,
(vleijend en haar middel omvattend.)
Lieve Mimi, welken waarborg... Jufvr. swerver.
Neen, dat is nu op eens weêr veel te mooi... hoor Sijmen, ik heb geen geld.
bluffa.
(ter zijde.)
Ja, kind, zoo dom zijn we nu niet, (luid en met een voorkomen van opregtheid.) Helaas! Mietje, ik kan je geen ongelijk geven dat je mij wantrouwt. Ik ben ligtzinnig... was ik het niet - zou ik wezen, wat ik thans ben - een arme zwerver die... tot allerlei laagheden... ja tot de misdaad zijne toevlugt heeft moeten nemen om zijn ellendig leven te rekken... ik, een kind van foetsoenlijken huize, in weelde groot gebragt!... Wil je mij wantrouwen, je hebt er maar al te veel regt toe;.. want zonder eene behoorlijke leiding, is mijn te prikkelbaar gemoed maar al te ontvankelijk voor de verleiding... Het is niet anders!... één ding intusschen is waar: mijn hart is goed gebleven en niet minder waar is het - (haar omhelzende) dat hart is u opregt genegen!... Scheen ik daar aanstonds koel, het was uit teleurstelling; o je weet niet half, jij, die hier eene goede tafel, en een warm bed hebt, wat het is beide te missen. Helaas! ik ging van hier, in de hoop van mijne wenschen een stap naderbij te zijn gekomen, en zie, het was weder eene teleurstelling... en dat maakte mij korzelig. Geloof mij echter dat ik nimmer vergeten heb, en nimmer vergeten zal wat ik aan je verpligt ben, zoo min als wat je voor mij geleden hebt, en dat ik slechts wacht op een middel van bestaan, om je te trouwen. Ziedaar nu mijne waarachtige meening.
Jufvr. swerver.
Mooije woorden!... Voorondersteld, ik bezorgde je dat middel van bestaan?
bluffa.
Zoo moog je zelve onzen trouwdag bepalen. Jufvr. swerver.
(den vinger opstekende.)
Sijmen!
bluffa.
Hoe, en bij wat wil je dat ik zweer? Jufvr. swerver.
Bij niets! want er valt mij iets in dat een betere waarborg zal zijn dan duizend van uwe eeden.
bluffa.
Maria!... Jufvr. swerver.
Bah! ik ben geen kind!... hoor Sijmen, mijne oude tante Stapel wordt dagelijks minder.
bluffa.
Wat, die oude brave vrouw, die eenige duizende poppen en geeltjes in eene oude kous bewaart, en haar genoegen haast niet durft te eten, puur uit vrees dat zij hare erfgenamen ontrijven zal? Brave ziel, ik voel mijne tranen wellen! zij heeft je tot universele erfgenaam gemaakt? (hij drukt hare beide handen in de zijne.)
Jufvr. swerver.
Ze heeft mij tot den laatsten cent ontmaakt!
bluffa.
(hare handen loslatende.)
Verdoemd oud wijf!... en wie krijgt nu de kous met de duiten? Jufvr. swerver.
(op de secretaire wijzende.)
Wie de kous krijgt weet ik niet, maar haar meeste geld, hare juweelen en goud, | ||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||
is in een kistje in gindsche secretaire - straks heb ik het nog gezien.
bluffa.
't Was beter dat je het gepakt had!... Maar hoe voor den Satan komt zij er toch bij, om den mammon aan je heer te geven, die immers genoeg voorzien is? Jufvr. swerver.
Mijnheer is er niets anders dan de bewaarder van; zie hier hoe de vork aan den steel zit: je weet, dat ik nooit erg in de gratie van tante Kee stond, de goede brave vrouw zat vol vooroordeelen: ik was haar te wereldsch en te opschikachtig en te mal, en meer zulke vijven en zessen, te lang om te vertellen.
bluffa.
Ja wel, en ook te bekend! mijn oude oom had dito opmerkingen op mijn gedrag. Grillen van oude luî! Perge! dat is: ga voort. Jufvr. swerver.
Hoofdzakelijk om in de gelegenheid te zijn, haar dagelijks te zien, en door allerlei attenties en franje haar te winnen, besteedde ik mij hier als jufvrouw van gezelschap; - in 't eerst scheen het dat ik wat won, maar gaauw zag ik dat het larie was; - niet lang geleden kwam ik er achter, dat zij een testament gemaakt had, waarbij zij alles onder een hoop nichtjes en neefjes van haar mans zij verdeelde...
bluffa.
Zag men ooit zoo'n koppigheid en onregtvaardigheid in eene oude heks? Kende zij dan de oude spreuk niet: (declamerend)
‘Die wel wil sterven,
Moet zijn goed de regten doen erven?’
't mensch zal niet kunnen rusten in 't graf... Nu, het testament deugt waarschijnlijk dus niet - anders zie ik bij mijn ziel niet in, in welk opzigt deze historie bevorderlijk kan zijn tot ons huwelijk. Jufvr. swerver.
Toen ik zag dat ik alzoo van mijn erfdeel zou beroofd worden, deed ik eene poging, om... om... om...
bluffa.
Om haar de kous te ontfutselen... pouah! dat was gek - namelijk dat het je mislukte. Ze merkte je? Jufvr. swerver.
Zij merkte er zooveel van, dat zij van dat oogenblik af het geld niet meer aan haar huis wilde hebben.. Zij liet onzen mijnheer, die met mijnheer Bramer haar executeur is, komen, en dien gaf zij het in bewaring. - 't Oude wijf, haar mammon niet meer bij zich hebbende, werd van stonden aan ziek - maar hare koppigheid won het van hare gierigheid; - zij liet het kistje hier.
bluffa.
Ik blijf er bij, Mie! dat de heele historie, zoo als ze daar ligt, zeer weinig bevorderlijk kan zijn tot ons huwelijk. Jufvr. swerver.
De historie niet, maar wel dit stuk was! (zij vertoont het afdruksel van het slot.)
bluffa.
Ik mag stom staan - de eerste keer de beste - waarbij een paar onervaren kuikens te plukken vallen, zoo ik je begrijp! Jufvr. swerver.
Domoor! ik behoef een sleutel van gindsch slot - dit is het afdruksel...
bluffa.
(zeer wijd gapende.)
Auuu... au! niet gek gepraktiseerd... (het stuk was aannemende) Wanneer moet je den sleutel hebben - je weet ik ben zelf een halve smid?
Jufvr. swerver.
Uiterlijk morgen.
bluffa.
Vertrouw op mijn ijver, ik zal oogenblikkelijk aan 't werk gaan. | ||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||
Jufvr. swerver.
Zie dat is geen stelen - ik neem het niet vóór tante dood is - en dan is het eerlijk mijn eigendom, en niet...
bluffa.
Van een troep hongerige welpen, mijn kroonjuweel!... Er is nooit eerlijker diefstal bedreven, en het moet een verdoemde epicier van een regter wezen, die er je voor naar de galg wijst! - Gut Mie! wat zullen we een paar jaar lang een deftig paar wezen, wat zullen we leven en laten leven! Ik stel mij voor al dien tijd niets dan Champagne te drinken, en dat uit de grootste fluiten die ik vinden kan, en jij, mijn hartje, zult gelukkig wezen in de beschouwing van uw gemaals geluk! (Op een geraas achter de schermen gaan beide schielijk af.)
einde van het eerste bedrijf. |
|