De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Letterkunde.Willem de Tweede.Het leven van Willem den Tweede, Koning der Nederlanden en Groot-Hertog van Luxemburg, beschreven door Johannes Bosscha, Hoogleeraar te Amsterdam, (met negen plans en kaarten.) Te Amsterdam, bij C.M. van Gogh, 1852.Weinig vorsten hebben een zoo afwisselenden levensloop gehad, zijn zoo verschillend beoordeeld geworden in de onderscheidene tijdperken van hun leven als Willem de Tweede, koning der Nederlanden. - Geboren erfstadhouder der Vereenigde Nederlanden, werd hij op tweejarigen leeftijd met zijn gansche geslacht van den vaderlandschen grond verdreven door den storm der omwenteling, welke geheel Europa schudden deed. In zijne jongelingsjaren op vreemden grond als balling zwervende, verduisterde zich het uitzigt hoe langer zoo meer om immer het vaderland weder te aanschouwen, of daar ooit zijne erfelijke waardigheden te bekleeden. Dat vaderland werd hem geheel vreemd, of liever hij had het nooit gekend, zoodat zelfs zijn taal hem eene vreemde was; - een onheil dat Fransche of andere verdreven vorsten niet overkomen kan, voor wie de taal nog altijd een band blijft, die hen verbindt aan het volk, waartoe zij behooren; - en hij, die ballingschap kent, weet hoe hecht deze band is, wat gevoelens en gewaarwordingen het suizen dier vaderlandsche toonen verwekt in het hart van den balling. - Helaas, alzoo niet bij het gezin onzer stadhouders, waar doorgaans eene vreemde taal gesproken werd. - Ter helft door eene Duitsche opvoeding gevormd, werd de jongeling, op zestienjarigen leeftijd, naar Engeland overgebragt, en werd daar met hart en ziel Engelschman. Engelands nationaliteit, Engelands roem en grootheid werden de zijne, en hoe hij zich die eigende, wat hij daarvoor leed en streed, dat getuigen de vestingwerken van Ciudad-Rodrigo, en van Badajoz, - dat de velden van El-Bodon, van Salamanca, van Vittoria; - dat de eenparige getuigenissen zijner wapenbroeders, - dat de lofspraken van den beroemden opperbevelhebber en 's prinsen voorbeeld, den hertog van Wellington. Te laat mogt men het inzien en betreuren, welk een uitstekend krijgsman, maar ook welk een beminnelijk vorst en mensch aan het vaderland door den storm der revolutie ontrukt en den vreemde in de armen geworpen was. Maar nu nam het lot der wereld een keer, waardoor het levenslot van den jeugdigen prins eene onverwachte verandering onderging. Na eenige roemrijke gevechten en overwinningen in het westelijk gedeelte der Pyreneën, staat het Britsch-Spaansche leger op de toppen dier bergen, gereed om in Frankrijk af te dalen; - gelijk- | |
[pagina 102]
| |
tijdig is de ster van Napoleon ondergegaan in de sneeuwvelden van Rusland en Polen, en haar glans scheen, na eene kortstondige flikkering bij Lützen en Bautzen, voor altijd verdonkerd door den kruiddamp van den volkenslag bij Leipzig. Nederland, zijner vroegere glorie gedachtig, hoorde het uur zijner verlossing slaan in het kanongebulder, dat het uit de velden van Saxen in de ooren klonk, en, zonder de medewerking der overwinnende mogendheden af te wachten, verbrak het de onwaardige boeijen, welke het sints vier jaren ketenden aan den troon van den wereldveroveraar; het hernam zijne onafhankelijkheid en riep eenparig den Oranjevorst, den zoon van Willem V, om het te besturen en te beschermen. Uit het voor ons liggende werk van den hoogleeraar Bosscha blijkt, dat het plan der Engelsche diplomatie was om den jongeren Oranjevorst, den zoon van Willem Frederik aan het hoofd te stellen eener beweging in Holland, ten einde bij het oprukken der mogendheden van het vaste land naar de grenzen van Frankrijk ook met haar staatkundig gewigt te kunnen intreden, zonder te behoeven eene oorlogsmagt te ontwikkelen, gelijk aan de Russische, Duitsche en Zweedsche legerscharen. - Iets dergelijks schijnt haar reeds voor den geest gezweefd te hebben na de nederlagen der Franschen in Rusland, toen Pruissen zich tegen Napoleon had verklaard, en zijne legerscharen met die van Rusland oprukten naar de Elbe. Toen echter had de spoed waarmede de keizer, als met een tooverslag een nieuw leger te velde bragt en zijne breed uitgemeten zegepraal bij Lutzen en Bautzen dit ontwerp doen staken; thans werd het verijdeld, of liever voorgekomen door de omwenteling, welke in de maand November des jaars 1813 Holland bevrijdde van de Fransche overheersching en het als zelfstandige staat deed optreden, die, met den vorst zijner keuze, zich aansloot aan de bestrijders van Napoleons wereldheerschappij, en aan de bondgenooten een nieuwe bres opende in het bolwerk, waarachter de keizer op Frankrijks bodem zich nog verschanste. Willem Frederik als soeverein vorst der Nederlanden gehuldigd zijnde, deelde zijn oudste zoon, wien ook het Nederlandsche volk vereerde als den held, die zich in Spanje een waardig nakomeling van Maurits en Willem III betoond had, in de liefde en achting, waarmede het teruggekeerde vorstenhuis ontvangen was; doch zijne stelling als erfgenaam van den nieuw opgerigten vorstenzetel was, bij de werkzaamheid van den steeds naar eigen inzigten handelenden vader, minder beduidend; de ingetogenheid en schuchterheid van het Nederlandsche volksleven strookte weinig met zijn rustelooze, in het woelig oorlogsveld onder den zuidelijken hemel van het romantische Schiereiland ontwikkelde geaardheid. Alles was hem in zijn vaderland vreemd; taal, zeden, gewoonten, godsdienst; - want schoon Protestant door geboorte en opvoeding, was zijn, voor zinnelijke indrukken zoo ontvankelijk gemoed, weggesleept door de uiterlijke plegtigheden der Episcopaalsche kerk van Engeland, - welligt door de gansch zinnelijke eerdienst van het Roomsch-Katholieke Spanje. - Weldra opende zich voor den jeugdigen vorst een ander tooneel, waar hij zich vrijer zoude bewegen en beter tehuis gevoelen. België werd bestemd om met Nederland vereenigd een koninkrijk uit te maken onder den schepter van Oranje, om ten bolwerk in het | |
[pagina 103]
| |
Noorden te strekken voor de veiligheid van het nieuwe statenstelsel van Europa tegen het altijd woelige en gevreesde Frankrijk. - Bij de bewoners van de nu zuidelijke Nederlanden, voor een goed deel in aard den Franschen zoo gelijk en, de hoogere standen althans, de Fransche taal sprekende vond de prins van Oranje veel meer sympathie dan bij de koele en voor den vreemdeling weinig toegankelijke Noord-Nederlanders. En toen nu de banneling van Elba den keizerstroon in Frankrijk, als door een wonderwerk, weder opgerigt had, en het tegen hem vereenigde Europa nogmaals dwong den beslissenden strijd te voeren, waarin de Prins van Oranje zulk een schoon deel had, toen hij eerst aan de stelling bij Quatrebras een gedeelte van het keizerlijk leger onder den Maarschalk Ney het doordringen belette, terwijl de keizer zelf de linien der Pruissen onder Blucher bij Fleurus had doorgebroken; en twee dagen later in den onvergetelijken worstelstrijd bij Waterloo de zege hielp bevechten, waarbij zijn bloed stroomde, op het oogenblik dat de zegepraal zoo goed als beslist was, - toen steeg de geestdrift der Belgen voor den Prins van Oranje ten top, en schenen de achting en genegenheid voor hem onuitroeibaar in hunne harten gevestigd; zijne enkelde verschijning en eene vriendelijke toespraak was voldoende om de opgewondenheid der lagere volksklasse te Brussel, door duurte der levensmiddelen in 't voorjaar van 1817 tot eene bedenkelijke gisting gestegen, te doen bedaren. - De openlijke blijken van erkentelijkheid en hulde den Prins van Oranje in Noord-Nederland gegeven waren niet minder sprekend, zoo niet welgemeender dan toch duurzamer en degelijker, (dit hebben de kort daarop gevolgde gebeurtenissen bewezen) dan - de Prins was toen bij voorkeur, de liefde en oogappel der Belgen. In hunnen omgang, waarbij hij, gedreven door zijne openhartigheid en gemeenzaamheid, afkeerig van den dwang der hoofsche vormen, al te toegankelijk was voor listige indringers en gewetenlooze intriganten, zocht en vond hij ontspanning en vergetelheid van zijne min vertrouwelijke stelling tegen over den koning zijn vader, die hem al te zeer buiten alle regeringszaken liet, en hem zelfs te weinig kende in het hem opgedragen bestuur van het Departement van Oorlog. Gering was zelfs de overeenstemming van den kroonprins met den koning ten aanzien van de door dezen gevolgde regeringsbeginselen, jammerlijke verdeeldheid, welke den toekomstigen vorst en regent al te zeer vervreemdde van de kennis veler zaken en vertrouwdheid met staatslieden en de gewigtigste aangelegenheden! - Zoo vervlogen vele jaren van zijn leven in een soort van gevaarlijke werkeloosheid, die ter naauwernood werd aangevuld door de waarlijk vaderlijke zorg voor de opvoeding zijner kinderen, het volgen zijner neiging voor sommige schoone kunsten, inzonderheid der schilderkunst, in feesten en vermaken, welke te jammerlijk onderbroken werden door den oproerkreet in Brussel aangeheven; weldra door gansch België herhaald, en welke òf niet, òf onhandig gesmoord, de aanleiding werd tot een opstand, waarvan de afscheuring van België en de splitsing van het schoone koninkrijk der Nederlanden het gevolg was. De tijden van den Belgischen opstand waren de gewigtigste en gevolgenrijkste in het leven van Willem van Oranje. De veranderde gezindheid der Belgische bevolking ten aanzien van het kort te voren | |
[pagina 104]
| |
nog geliefde vorstenhuis en de dáár zoo luid geprezene, milde regering, mogt zij al in verkeerde maatregelen en onvoorzigtige handelingen van deze haar grond hebben, uitte zich thans op eene wijs, welke aan vele schandelijke drijfveeren denken doet, en de vroeger betuigde gehechtheid en trouw van zeer velen grootelijks verdenken doet. - Zoo iets, dan bewijst dit de onverschoonlijke ontvangst, neen - openlijke mishandeling den vroeger aangebeden prins van Oranje aangedaan op diens driedaagsch verblijf 1-3 September 1830 - te Brussel, waar hij door verraders gelokt, zonder troepen, steunende op de hem toegezegde trouw der burgers, zich heen begaf en waaruit hij na duizend doodsgevaren, omringd, en bedreigd door eene woeste en woedende volksmenigte, gedrongen door de onbetamelijkste eischen van opgewonden volksleiders, ter naauwernood als aan een moordhol ontkwam. Deze daad des prinsen, zijn moed en zelfopoffering, zijne kalmte en beradenheid, maar niet het minst zijne edele standvastigheid en de zedelijke dwang dien hij zich in allerlei opzigten moest aandoen, verheffen hem boven het gewone peil der menschen. Welke drijfveeren van eigenbelang en die van zijn huis daarbij ook mogen werkzaam geweest zijn, te ontkennen is het niet, dat hij zijn leven, en meer dan dit, zijn eer in het grootste gevaar stelde om een, toen als onoverkomelijke ramp aangeziene, omwenteling te stuiten; dat hij een vreesselijken strijd, moeijelijker dan op eenig slagveld, te strijden had, en daaruit zegevierend scheidde, gekroond met den schoonsten lauwerkrans: dien van ongeschokte trouw! Eene treurige bladzijde der geschiedenis vullen de daarop gevolgde gebeurtenissen. Ontrouw en verraad, en bij voortgang van den gruwel der omwenteling, klimmende stoutmoedigheid, geweld en wreedheden tegen de voormalige Hollandsche broeders aan de zijde van België, - weifeling, halve maatregelen, nu toenadering dan fiere terughouding aan de zijde van Nederland, zoo als dit niet anders te verwachten was van een bestuur dat vóór alles behouden wil, maar niet weet welken weg daartoe in te slaan, 't zij dien der zachtmoedigheid of der strengheid. En daarbij eene staatkunde der verbonden mogendheden van Europa, die het koninkrijk der Nederlanden geschapen en gewaarborgd hadden, (aan wier opregtheid men toen nog eenvoudig genoeg was te gelooven) waarvoor de onpartijdige geschiedschrijver geen naam zal weten om hare onstandvastigheid en ontrouw jegens den bondgenoot en blijkbare bescherming van het beginsel der omwenteling te brandmerken - en die zich zelfs niet verontschuldigen laat door de zucht tot behoud van den Europeschen vrede, welke toch zoo dikwijls gevaar liep van verbroken te worden. - Onder de onheilen waartoe deze staatkunde, waaraan het belang van het getrouwe Nederland in allen opzigte opgeofferd werd, aanleiding gaf, rekenen wij niet het minste de valsche positie waarin de prins van Oranje kwam, toen de koning hem, op 't verzoek van eenige notabelen, met uitgebreide volmagt naar Antwerpen zond, om het laatste middel tot behoud van België te beproeven. Een maatregel, welke toen reeds in Nederland, waar de langgetergde verontwaardiging tegen België thans op 't hevigst ontgloeide, hooge afkeuring ondervond; - maar toen de Prins, misleid door schijnvrienden, geslingerd door de inblazingen eener overmagtige partij, gedreven door de (niet geheel | |
[pagina 105]
| |
laakbare) zucht om het schoone België voor zich en de zijnen te behouden en door eene, welligt edele opwelling, om gelijk hij in de straten en tusschen de barricaden van Brussel beproefd had, zich nog met ridderlijken moed op het wilde ros der omwenteling te werpen, ten einde het te beteugelen, - toen de prins, na eene eerste mislukte poging om de Belgen te bevredigen, in overeenstemming met zijn koninklijken vader, die ongelukkige proclamatie van den 16den October 1830 afkondigde, waarin de omwenteling scheen te worden geregtvaardigd, die Nederland op zoo veel jammer, schatten en bloed (men scheen dit alles bij voorraad te gevoelen) nu reeds en in 't vervolg zou te staan komen, en waarbij niet alleen de naam en de eer van Oranje, maar ook die van Nederland door de meerderheid der Belgen op eene laaghartige wijs waren gehoond en verguisd, - toen brak aldaar de algemeene verontwaardiging uit tegen den prins, waarin op het eerste oogenblik ook de koning scheen te deelen; en er scheen niets minder noodig dan al de trouw, de opregtheid en piëteit van het Nederlandsche volk om zich op eene zoo ondubbelzinnige wijs aan zijn koning aan te sluiten, en dat bewijs te geven van onwankelbare gehechtheid, onbezweken moed en opofferingen van allerlei aard, hetwelk een der schoonste eertitels uitmaakt van de Nederlandsche natie, in dien onvergetelijken tijd. De prins ging zich, als 't ware, verbergen te London, en even ongunstig waren zijne pogingen in het belang van zijn huis, hem door den koning opgedragen, bij de listige diplomatie, die hem zelfs overhaalde tot den vernederenden stap om zich bij het in België zaamgeroepen congres tot candidaat te stellen voor de kroon van dat land, 't welk hem zoo mogelijk nog dieper deed dalen in de schatting der Noord-Nederlanders. - Weldra echter veranderde de staatkunde der conferentie in London geheel ten voordeele van België, met verzaking zelfs van de door haar gedane toezeggingen aan Nederland, toen de prins van Saxen-Coburg, de beschermeling van Engeland, tot den Belgischen troon geroepen werd. Van dat oogenblik scheen Nederland aan zichzelven overgelaten of liever bedreigd met de vijandschap der conferentie, daar het zich niet goedschiks aan hare tegenstrijdige en voor zich, in allen opzigte nadeelige, besluiten wilde onderwerpen. Toen ontwaakte bij koning Willem den Eerste, door zijne vroegere onderdanen diep gegriefd, door zijne bondgenooten verlaten en opgeofferd ter gunste van hen, die hij als opstandelingen beschouwde, het betamelijk gevoel zijner waarde en vol edele verontwaardiging, greep hij, aangemoedigd, toegejuicht en krachtig ondersteund door de hem getrouwe bevolking van Noord-Nederland, tot de wapenen, om billijker voorwaarden voor zich en zijn volk te bedingen. Dat was een schoon oogenblik in de geschiedenis van Nederland, maar - een der moeijelijkste in het leven van den prins van Oranje. Wie anders dan hij, de bekwame veldheer, de held van Quatre-bras en Waterloo, was geschikt en bevoegd om in deze omstandigheden het opperbevel van het leger te aanvaarden en - was het nood - het ten strijde en ter zegepraal te geleiden?... Nogtans - de ontevredenheid bij het volk en het leger over 's prinsen onverklaarbaar gedrag in de jongste gebeurtenissen was groot. Hoe zich te herstellen in de verloren volksgunst, hoe zich aangenaam te maken in de oogen der scharen, die sints jaar en | |
[pagina 106]
| |
dag aan de grenzen stonden, om het bedreigde vaderland te bewaken tegen de Belgen, toen zoo 't scheen, onverzoenbare vijanden, - en die door den prins waren gevleid!... Onvoorbereid verschijnt hij in de hoofdstad, terwijl zich het koninklijk gezin aldaar bevindt, het is waar vergezeld door zijne gemalin, die alle gevaren met hem deelen wil, de hoogvereerde en geliefde kroonvorstin!... Maar reeds heeft bij de trouwhartige Nederlanders het hevig misnoegen plaats gemaakt voor kalmer beschouwing en verschoonende beoordeeling van's prinsen gedrag. - Zijne enkelde verschijning, zijne gemeenzaamheid en vriendelijkheid, het blijkbaar teruggekeerde vertrouwen des konings zijn vader en de liefde zijner gemalin zijn voldoende om de laatste sporen van wrevel uit te wisschen; de prins wordt overal met betamelijken eerbied ontvangen - hij had de volksgunst herwonnen. - Bij het leger was het misnoegen scherper geteekend, ofschoon men daar de behoefte aan een bekwaam hoofd gevoelde, wanneer het beslissend oogenblik van den strijd naderde, waarnaar men reikhalsde - niet om veroveringen te maken, - want scheiding van België was sints lang aller leus - maar om den onverdienden smaad en de wreed geschonden eer van het oude vaderland te wreken en te herstellen. - Dat oogenblik kwam na de laatste verklaringen des konings aan de conferentie te Londen. De koning verscheen met zijn zoon in het leger - en de uitkomst overtrof de verwachting - de prins had zijne oude wapenbroeders wedergevonden, de jongere strijders door onweêrstaanlijke minzaamheid aan zich verbonden. Nu verscheen zijne benoeming als opperbevelhebber. In een dagorde, welke tevens eene zijdelingsche verklaring aan de natie behelsde, welke men als eene voldoende regtvaardiging van zijn gedrag aanmerkte, wekte hij zijne hem toebetrouwde legerbenden op tot den moeijelijken strijd, waartoe zij geroepen werden. - Het lang verbeide ‘Voorwaarts’ klonk door de gelederen, en werd langs al de liniën met geestdrift herhaald - Nederland en Oranje waren weder één, gelijk in de schoonste dagen van strijd en overwinning, welke zij vroeger hadden beleefd - en het uur van Neêrland's herstelde eer en Oranje's zegepraal had geslagen! Thans volgde die gedenkwaardige veldtogt van tien dagen, waarin twee legerbenden des vijands verslagen en verstrooid werden, de prins tot in Leuven is doorgedrongen, en zijne zegevierende standaards zou geplant hebben op de muren van Brussel, ware hem dit niet door 's konings bevel belet, bij het inrukken der Fransche legerbenden onder den Maarschalk Gérard in België, in wier tusschenkomst koning Léopold zijn eenig behoud zag; - en het zegevierend leger trok terug naar de Nederlandsche grenzen, om daar alleen een verdedigende houding aan te nemen. Men heeft later, na den afloop der gebeurtenissen, veel getwist over het al of niet gepaste van dien inval in België, en het heeft niet ontbroken aan scherpe veroordeeling van dien maatregel. Wij kunnen thans dit punt niet in het breede ontwikkelen; maar merken alleen op, dat het hier, even als overal, oneindig gemakkelijker is een oordeel te vellen na den uitslag der gebeurtenissen, dan te voren en in het gezigt van de bijomstandigheden en der kansen in 't verschiet, welke de hoofdzaak in een gansch ander licht plaatsen dan bij de uitkomst. Doch, zoo wij eens voor een oogenblik konden toegeven, dat er, wat het materieel belang betreft, meer | |
[pagina 107]
| |
scheen verloren dan gewonnen te kunnen worden (waaraan wij echter grootelijks twijfelen) dan nog vragen wij: of de herstelling der geschonden eer en waardigheid van een miskend volk ook niet in rekening gebragt moeten worden? Er was zooveel gebeurd, waardoor Nederland, niet slechts in de oogen van het snoevende België, maar ook in die van geheel Europa in een ongunstig licht verschijnen moest. Door schandelijke logen, verraad en ontrouw scheen het of Nederland in zijne vernedering alleen de schuld droeg van al het gebeurde, en of het in 't gevoel zijner onwaarde en onmagt verzonken was tot een voorwerp van verachting en uitjouwing der volken. - Nederland, luisterrijk is zijn eer hersteld, of liever gehandhaafd in den Tiendaagschen veldtogt, en dat het 't hoofd kon opbeuren, den laster tot zwijgen brengen, en den rang dien het eenmaal onder de volken van Europa verkregen had, zich nog waardig betoonen, ziedaar wat deze gebeurtenis heeft uitgewerkt, welke aan den Franschen geschiedschrijver, den burggraaf De Beaumont-Vassy de getuigenis afdwong:Ga naar voetnoot1) ‘Holland had met den degen in de hand de lasteringen der Belgische dagbladen wederlegd; het had aan Europa zijne sterkte en zijn gevoel van volkswaarde getoond; kortom het had door een sprekende manifestatie van zijne onafhankelijkheid bewezen, niet geheel afhankelijk te zijn van de diplomatie en de protokollen.’ Het mogt den veldheer, die zich zoo uitnemend van zijne taak gekweten had, even als het door de diplomatie verdrukte volk van Nederland, dat daarvoor zoovele offers gebragt had, niet gebeuren de gewenschte vruchten van zijn moed en krachtsinspanning te plukken. In de eerste jaren, welke nu volgden, zoo noodlottig wegens het aangenomen stelsel van volharding (waaromtrent de denkbeelden bij de meesten later ook gansch anders waren dan vroeger) had hij als veldmaarschalk niet weinig zorg voor de veiligheid der niet al te goed verzekerde grenzen des lands, vooral bij het oprukken van een Fransch leger om de Hollandsche bezetting uit de Citadel van Antwerpen te verdrijven, waarbij hij nog de smart moest verduren om, terwijl onze dapperen aldaar door het Fransche moordtuig bestookt werden, zijn leger met het geweer in den arm binnen de grenzen te moeten laten, en niets tot hun ontzet te mogen doen!... Nog eenmaal kwam er een benard oogenblik, toen na de eindelijke toetreding van Koning Willem in 1838 tot de schikking met België, dit Rijk zich thans aan de, door de conferentie gestelde voorwaarden niet wilde onderwerpen, en thans beter gewapend en geoefend, op zijn beurt Nederland met de wapenen scheen te willen aanvallen, waartegen de bestaande verdedigingsmiddelen hoogst onvoldoende schenen, en buitengewone voorzieningen vereischten, door den prins-veldmaarschalk in 't werk gesteld. Doch gelukkig werd het gevreesde gevaar afgewend, en het half getrokken zwaard bleef, op eene waarschuwing der conferentie, in de schede. Ten aanzien der buitenlandsche staatkunde bleef de prins van Oranje van de jaren 1832-1839 lijdelijk. Doch nu openbaarde zich de zorgelijke toestand van 's lands geldmiddelen, ten gevolge van de in-, neen overspanning der laatste jaren. Andere redenen van misnoegen tegen koning Willem I kwamen daarbij. Een naderende storm deed zich gevoelen; koning Willem ontweek dien, door afstand te doen van den troon, en de | |
[pagina 108]
| |
troonsopvolger besteeg dien onder den naam van Willem II, bij den aanvang van een nieuw tijdperk, gekenmerkt door de zucht tot groote veranderingen, en verlaten van het vroeger stelsel, dat van 't behoud genaamd, - weldra door hevige omwentelingen buiten 's lands, niet zonder invloed gebleven op den toestand van Nederland, - ofschoon dit bewaard bleef voor de schokken, welke elders de troonen en staatsinstellingen deden waggelen en instorten. Echter ontbrak het niet aan groote bezwaren en moeijelijkheden, waarmede de koning, Willem II, te worstelen had, die hij gaarne, hieraan twijfelen wij geenszins, ten beste des lands zou overwonnen hebben: zij het ook dat de daartoe door hem ingeslagen weg niet altijd de meest aanbevelenswaardige was. Wij behoeven slechts te denken aan de vraagpunten omtrent het openbaar onderwijs, de gerezen zwarigheden in de Hervormde kerk, de uitvoering van het, onder de vorige regering, gesloten concordaat met den Paus, en, wat niet het minste woog, de regeling der financiële aangelegenheden van den Staat, wiens schuldenlast door het gebeurde in de laatste jaren tot eene ontzaggelijke hoogte gestegen was, en dreigde met een gevreesde ontknooping... In een en ander dezer aangelegenheden werd voorzien, niet naar 't genoegen van velen, doch met bewijzen van zorg voor het welzijn van allen, en de verklaarde zucht der regering, om de billijke eischen der ingezetenen, die in de geldleening van 1844 weder een zoo doorslaand bewijs gegeven hadden van vaderlandsliefde, althans van belangstelling in 't behoud van 't crediet van den staat - te voorzien. - Dit deed het reeds lang geuite verlangen naar eene herziening der grondwet meer op den voorgrond stellen. Sommige leden der Staten-Generaal kwamen met een voorstel daartoe strekkende, ter bane; en ofschoon toen nog afgewezen, vernieuwden zich de aanvragen daartoe van alle zijden. - Eindelijk verscheen de toegezegde wijziging der regering in de welbekende zeven en twintig ontwerpen, - die zoo weinig aan de algemeen opgevatte meening voldeden - te midden van de zich opvolgende gebeurtenissen in het buitenland, waardoor het democratisch beginsel zich hoe langer zoo meer vooruit drong. Geen wonder dat de partij van den vooruitgang ookhierom op herziening der grondwet in ruimer zin aandrong; en de koning, na zich overtuigd te hebben, dat het meerendeel der leden van de Staten-Generaal de aangeboden herzieningen onvoldoende oordeelden, en terwijl schrikbarende, (hoogst waarschijnlijk overdreven) geruchten tot hem doordrongen, als stond de revolutie voor de deur, de koning beried zich met den voorzitter van de Tweede Kamer, zonder medewerking zijner ministers, en gaf vrijheid tot het doen van nadere voorstellen tot herziening, in één woord de weg was gebaand tot de nieuwe orde van zaken, waarbij ook in onze grondwettige instellingen het beginsel der volkssouvereiniteit meer gehuldigd werd, - en waarover het aan de toekomst verbleven is de einduitspraak te doen. - Het is ontegenzeggelijk dat de koning, zelf handelende, met verwaarlozing van alle constitutionele vormen, tot de ruimere herziening der grondwet aanleiding heeft gegeven; ‘uit eigen beweging’ gelijk hij dit noemde. Wij laten echter ons oordeel over de wijs, waarop hij dit ten uitvoer bragt in 't midden, en zouden ook niet durven beweren, dat hij van de noodzakelijkheid der herziening in dien zin stellig overtuigd was. Wij achten Willem den Tweede om deze | |
[pagina 109]
| |
reden niets te minder, die voorzeker ter goeder trouw het constitutionele grondbeginsel was toegedaan, al is het ook dat wij de herziening der grondwet zoo als die heeft plaats gehad, niet als een uitvloeisel van zijne bijzondere denkwijs en liberale beginselen beschouwen. Deze gewigtige staatsaangelegenheid bragt voor den koning vrij wat zorgen te weeg, welke niet weinig verzwaard werden door het daarmede zamentreffend overlijden van prins Alexander, 's konings tweeden zoon, in de volle kracht des levens aan eene uitterende ziekte te Madeira, waar hij de verlorene gezondheid hoopte te hervinden, bezweken. Deze smartvolle tijding deed echter de uitbundige betuigingen der volksvreugde, of van eenige zich noemende volksvrienden over den door den koning toegezegden triomf der vrijzinnigheid vrij wat bedaren; en voorts liep de herziening der grondwet met de gewone daaraan verbonden formaliteiten en contestatiën, doch zonder eenige volksbeweging ten einde. De koning mogt echter niet lang getuige zijn van de invoering der herziene grondwet en hare eerste gevolgen. Spoedig daarna openbaarden zich verontrustende verschijnselen van zijne reeds lang gevoede hartkwaal. Zij waren reeds zigtbaar, tijdens de opening van de eerste zitting der Staten Generaal, volgens de nieuw ingevoerde beginselen verkozen, op den 13den Februarij 1849. Een maand later was de koning, die een togt naar zijn geliefd Tilburg ondernomen had, een lijk!... Wij hebben, met het oog op het bovenaangekondigde werk van den Hoogleeraar Bosscha eenige trekken uit het leven van Willem den Tweede verzameld, ter herlevendiging van zijn beeld aan onze lezers, hetwelk zij in het gemelde werk met uitvoerige en breede behandeling, wij durven er gerustelijk bijvoegen, op meesterlijke wijze, zich voor oogen gesteld zien. Het is eene schilderij waarin waarheid, kracht en edele eenvoudigheid om den boventoon dingen, waarin de gelijkenis onmiskenbaar is, ofschoon, even als bij portretten door eene meesterhand geschilderd steeds het geval is, de indruk van het geheel, in weerwil der hoogst mogelijke getrouwheid, ietwat verhevener, bijna zouden wij zeggen, ietwat idealischer is, dan de natuur zelve aanbiedt; eene afwijking, welke wij niet alleen aan de kunst of de wijze van behandeling moeten toeschrijven, welke wij zelfs waarnemen bij goed uitgevoerde daguerreotypen. Zoo wordt, ook bij de zuiverste overbrenging altijd hier iets verzacht, daar iets verhelderd, soms de eene of andere trek gewijzigd. Niets of niemand schijnt in staat het oorspronkelijke in zijne volkomen ontwikkeling weder te geven. Het schrijven dezer levensgeschiedenis is door Z.M. Willem III zelven aan den hoogleeraar opgedragen; daarna heeft Z.M. verlangd, dat het werk aan de koningin-weduwe, zijne hoogvereerde moeder zoude worden opgedragen. Wij verbeelden ons dat dit vereerend verlangen, en later die opdragt, beiden een werk van piëteit van den regerenden koning, den Schrijver in eene eenigzins moeijelijke stelling plaatsten, waarop alleen een hoogst begaafd talent als het zijne zich konde handhaven. Maar juist deze verhoogde eischen vermeerderen niet weinig de bewondering welke de aandachtige lezing van het werk inboezemt. Nergens heeft de geschiedschrijver den toon der lofrede aangeslagen; zijn werk is eene ware levensbeschrijving; - en toch heeft hij met bewonderenswaardigen tact en kieschheid het geheel zoo- | |
[pagina 110]
| |
danig geordonneerd, dat de schaduwzijde geen schreeuwend contrast maakt met het wel uitgespaarde licht, zonder nogtans door het laatste geheel uit het oog te verdwijnen. - Wij herhalen het, zóó kon alleen een meesterhand zijn tafereel scheppen, zonder de haar, pligt- en kieschheidshalve, voorgestelde eischen te verzaken, en zonder tevens aan de strenge waarheid iets te kort te doen. Maar wat inzonderheid het werk des hoogleeraars onderscheidt, is de wijsgeerige blik, de mensch- en zielkundige opmerkingen en wenken door het werk verspreid, welke niet slechts den uiterlijken mensch en zijne handelingen ons vertoonen, maar ook den inwendigen toestand der ziel ontsluijeren en zoo veel mogelijk den grondtrek van dit karakter en de roersels zijner daden doen aanschouwen. Zoo is 's vorsten ontwikkeling in zijne eerste levensjaren, de aard zijner studiën te Oxford, en zijne bijzondere roeping voor den krijgsmansstand met groote scherpzinnigheid voorgesteld, inzonderheid bladz. 31-33 van het eerste boek. - Zoo de ware aard zijner dapperheid, door Wellington juist gekenschetst: ‘his usual gallantry and intelligence’ niet slechts vermeld, inzonderheid op bladz. 172 ald., maar ook overal, waar de schrijver zijn held op het oorlogstooneel laat optreden, in sprekende trekken aanschouwelijk gemaakt. - Zoo zijne mindere geschiktheid voor de verwikkelingen en kronkelpaden der staatkunde, in strijd met zijn open, ridderlijk karakter, (ook reeds door Wellington in hem opgemerkt, blijkens diens merkwaardig schrijven, bladz. 143, 144 ald.,) treffend in 't licht gesteld; een trek in 's prinsen beeld, welke inzonderheid uitkomt gedurende zijn merkwaardig verblijf te Brussel in de ongelukkige dagen van 1-3 September te Brussel, en later te Antwerpen. - Zoo de overdrijving niet verheeld of verbloemd, waartoe zijne bewegelijke en voor alle indrukken ontvankelijke ziel, zijne zucht voor schoone vormen, ook in de openlijke Godsvereering, hem deed overhellen; welke hem al te toegankelijk maakten voor listige indringers, of zijne godsdienstigheid in 't oog van velen een zweem deed hebben van neiging tot de plegtigheden der Roomsch-Katholieke kerk, en - dwaas genoeg - hem door sommigen van deze gezindte deed beschouwen als een der hunnen, waarvan echter 's vorsten eigen getuigenis, bij gelegenheid van het afleggen der geloofsbelijdenis van prinses Louise, de dochter van zijn broeder prins Frederik, bladz. 647 van het 2e boek, eene voldingende wederlegging is. - Zóó zijne niet altijd aangename stelling als kroonprins, bladz. 229, zóó zijne houding als constitutioneel koning op het juiste standpunt geplaatst, waarvan men haar beschouwen moet; bladz. 615-618 van het 2e boek. - Doch genoeg van deze aanwijzingen, om de waarde dezes werks, ook van de zijde der psychologie te doen erkennen; - 't welk bovendien, bij eene meer dan gewone kennis der oorlogszaken, eene aanschouwelijke voorstelling geeft zoo van de krijgsoperatiën als van de pligten en bemoeijingen eens veldheers, - trouwens, dit mogt men bij voorraad verwachten van den voormaligen hoogleeraar aan de militaire academie en den schrijver van Neêrlands heldendaden te land. Wij zouden een zeer onvolledig verslag geven van onze beschouwing dezes werks, wanneer wij niet met een enkeld woord gewaagden van den uitmuntenden stijl, waarin het vervat is. Hoe gaarne zouden wij daarvan eenige proeven mededeelen, maar wij zouden verlegen staan | |
[pagina 111]
| |
in de keus; want het zijn niet enkel schoone en levendige beschrijvingen, beknopte of duidelijke voorstellingen, fiks geteekende karakterschetsen welke de lezing er van zoo aangenaam maken, (als bijv. 's prinsen togt naar Segovia bladz. 117 van 't 1e boek; de togt van het Engelsche leger ten noorden van de Ebro, bladz. 158 ald.; het karakter des krijgsmans in verband met het karakter des Nederlandschen volks, bladz. 233 ald.; enz.) maar ook de verrassende wendingen, en ongezochte toespelingen, als bijv. de herinnering aan Nelson in de baai van Trafalgar, bladz. 46 van het 1e boek, en aan Jacob van Heemskerk in de baai van Gibraltar, bladz. 47 ald.; of aan prins Filips Willem, oudsten zoon van den grooten Willem I, blad. 113 ald.; het fijn en toch niet verbloemd oordeel over den opperbevelhebber Wellington, vóór het aangaan van den slag van Waterloo, bladz. 283 ald.; - en andere lichtpunten meer, welke den lezer boeijen en het boek noode uit de hand doen leggen. Doch aanhalingen kunnen wij ook daarom overbodig achten, omdat de stijl des hoogleeraars genoegzaam uit zijne andere schriften bekend en algemeen gewaardeerd is. - Zie, dit is een voordeel 't welk onze tijd op vroegeren vooruit heeft, dat ook de mannen van het vak der oude letteren, met geen minder zorg en gelukkige uitkomst in de taal des lands schrijven dan in die van Griekenland en Latium. Voor de schatting in onze dagen van de Nederlandsche taal en letterkunde zal het tegenwoordige werk bij latere geslachten een allergunstigst getuigenis afleggen. De schrijver geeft geene bronnen op. Behalve eenige legerberigten en brieven, in het werk zelf ingelascht, noemt hij slechts een enkelde maal William Napier's History of the War in the Peninsula. Trouwens de schrijvers en berigten waaruit hij geput heeft, allen van den tegenwoordigen tijd, mogen als genoegzaam bekend ondersteld worden. Maar waar het sommige bijzonderheden of gesprekken betreft, moeten wij hem op zijn woord gelooven. Van dien aard is het geen door den schrijver vermeld wordt van een onderhoud des prinsen met koning Karel den Tiende te St. Omer, in October van het jaar 1827, - naar hetgeen ‘later in vertrouwelijke kringen verhaald is.’ - Een dagblad, welks naam ons schrift niet bezoedelen zal, heeft zich ten aanzien van dit onderhoud, een alleronbetamelijksten uitval tegen den hoogleeraar veroorloofd, den schijn aannemende, als of bij den schrijver van dit artikel de juiste inhoud van dit gesprek goed bekend ware, doch dien hij, (zeer voorzigtig!) verzwijgt. Wenschelijk ware het echter, naar ons inzien, dat de heer Bosscha hier en daar eene nadere aanwijzing gedaan hadde van de bronnen, waaruit de bijzonderheden, door hem vermeld, geput zijn, 't welk aan zijne beschouwingswijze ongetwijfeld een helderder licht zou hebben bijgezet, of den lezer in staat gesteld hebben, om het oordeel des schrijvers nader te toetsen. Met dit al achten wij het werk van den heer Bosscha een kostbaar geschenk, zoo aan de geschiedenis als aan de Letterkunde onzes vaderlands; en een gedenkstuk, wenschelijker en gepaster voor wijlen Z.M. Willem den Tweede, dan het fraaist uitgevoerde standbeeld. - Gelijk zulk een gewrocht als een enkelde, voltooide gedachte uit de hand des kunstenaars komt, zoo moet, naar onze wijze van zien, een standbeeld ééne groote gedachte van den vereerde aanschouwelijk maken. Daarom zijn wij meer in- | |
[pagina 112]
| |
genomen met het gronddenkbeeld van het nationaal standbeeld van Willem den Eerste van Royer, dan van het Ruiterstandbeeld van den graaf van Nieuwerkerke - zulk eene alles beheerschende gedachte missen wij in den vorst, wiens leven, daden en gevoelens in dit werk gehuldigd worden op eene wijs, als het voortreffelijkste standbeeld nimmer kan wedergeven. De typographische uitvoering des werks laat niets te wenschen over. Het is een sieraad der Nederlandsche pers. De daarbij gevoegde kaarten en plannen zijn van eene juistheid en keurigheid welke aller bewondering verdienen. - Wij betreuren het alleen dat de prijs zoo hoog is, dat weinigen, die het meeste belang er in stellen, het zich zullen aanschaffen. - Het ware misschien een echt koninklijke daad geweest, indien het bezit des werks, dat toch tot een nationaal gedenkstuk bestemd is, voor een matiger prijs, onder het bereik van velen gesteld ware; wij willen ten minste hopen, dat het later door eene goedkoopere uitgave in meerder handen kome, dan tegenwoordig het geval is.
a.b. |
|