De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Mengelwerk.Gedachten aan en over het toekomend groot nationaal woordenboek.Hoe opus, hic labor. Wat het grootboek der nationale schuld is, zal eens en weldra ons nationaal Noorden Zuid-Nederlandsch woordenboek worden - de oude taalschulden worden met de renten afbetaald. - Er is in ons vaderland geen letterkundige, wien de bedaarde en langzame vorming van dit algemeen woordenboek niet ter harte gaat. - Uit den taalbajert verschijnt eindelijk de nieuwe schepping, - de organieke wetgeving zal erkend worden, - het wetboek algemeen en plegtig ingevoerd, - maar groot en zeer groot moeten de bezwaren zijn, aan dat werk verbonden. - Wie een blik werpt in Bilderdijks geslachtlijst, in Weilands groot woordenboek, en Terwens etymologische proeve, die zoo gelukkig en moedig het werk aangreep - o! welk eene strijdende, en gistende en ongevormde woordenmassa, - een berg van rijstenbrij, volgens het oude plaatje, waar een mensch, met het hoofd vooruit, zich doorwerkt, - en toch, er moet hier in den ouden chaos licht en orde komen - dan kómt de rustdag. - Aan welke der twee strijdende legermagten: de mannen en voorstanders der Bilderdijksche, of Siegenbeeksche spelling, zal het lauwerloof worden toegestaan? Wie zal de taal-amphibiën, naar het water, of naar het land heenwijzen, - dat wil zeggen: de geslachten der woorden eens en voor altijd bepalen, en zich niet langer door de noodlottige hermaphrodieten laten misleiden, maar zoo als eens bij de paussen, na den tijd der pausin Johanna, het geslacht - constateren? - Of zal men nog langer de gebaardde en manhaftige schildwacht voor eene Eva houden, en onze vestingen en stadsgebouwen door vrouwen in uniform laten bewaken? zal de school, waar alles zoo mannelijk is, waar alles zoo wetenschappelijk wordt, niet weder tot den mannelijken leeftijd terugkeeren? zal men - het oorlog - onzijdig laten - juist daar, waar geene onzijdigheid denkbaar is, en niet wederom de mannen, de heeren der schepping, met kanon en zwaard het menschdom laten cultiveren? Zal men diezelfde ongeoorloofde en onzinnige onzijdigheid willen bewaren en handhaven bij de auteurs, bij de echtgenooten, en hier met al te groote meêwarigheid het geslacht met taalkundige vijgebladen bedekken, zoodat men raden moet naar man of vrouw? Zal de godsdienst haar} zijn} bestreden mannelijk eerstgeboorteregt niet ontvangen, of zal men hier, om volstrekt onpartijdig te blijven, tot de onzijdigheid moeten terugkeeren? Zal men nog langer spreken van het lid der vergadering, des gezins, der gemeente, en ons in de | |
[pagina 61]
| |
noodlottigste onzekerheid laten, of we hier aan de stervelingen in broeken of in rokken moeten denken? Dergelijke kapitale vragen liggen als voor de hand, waar we met stil en wel bevestigd vertrouwen, het toekomend nationaal woordenboek te gemoet zien: - het reuzenwerk dezer eeuw, dat welligt nog vroeger zal tot stand komen, dan eene nationale schuldvereffening, een nationaal tooneel, en eene nationale eenstemmigheid aan de stembus. - Wij zien inden geest de klinkers en de medeklinkers, juist als in den Muis- en Kikvorschkrijg van vader Homerus, met gevelde speren tegen elkaâr aanrukken; - zij zullen elkaâr de oude regten betwisten; zij zullen zich niet laten verminken, of op pensioen en nonactiviteit stellen, en de schim van Bilderdijk zal, gelijk die van Ossian, en van de Zwitsersche berggeesten, in kolossale grootheid, boven die strijders zweven, de strijd zal zijn op leven en dood. Intusschen - de teerling is geworpen, - de mannen van het congres hebben, in den eigenlijken zin des woords, A. gezegd, en ook reeds in hunne kopij A. gezet, moeten B zeggen en zetten, zullen zelfs met de C, de Q en Kw, met de X moeten worstelen, - er zal eenheid en orde verschijnen. - De buigzaamheid en elasticiteit der taal zal zoo geweldig onderzocht worden, dat het nu eerst blijken zal, wat een woord, met een denkbeeld er in, lijden en dragen kan, eer het breekt of barst: - bovenal zal de methodus purgandi, de zuiverings-methode, in volle kracht zich moeten openbaren. - Ja, ja, wij zien ze, beschaamd, bedroefd, en teleurgesteld, in kleine gelederen aftrekken, even als de douaniers vreesselijker gedachtenis, ten jare 1813, uit onze zeesteden, - die onbeschaamde indringers van het buitenland - eerstelijk die Germanen, welke het taalkundig burgerregt hebben gestolen of overweldigd, - laaghartig gestolen - die vreemdelingen, met hunne looze vermomming, worden door onze wakkere taalkundigen over de grenzen gebragt, en daar ten eeuwigen dage verbannen; - ze zullen voortaan vruchteloos hunne krachten benuttigen, om volzinnen daar te stellen, en onaangezien alle aanstrenging en woondervolle bemoeijingen, hoe schoon ze zich trachten uit te nemen, den terugtogt moeten aannemen - de gehuichelde demoed helpt niet meer. - Deze Germanen worden allen in grooten getale vogelvrij verklaard - en evenzoo de Britten en Gallen, hoewel in kleiner getal, men zal ze aan de grenstollinie naauwkeurig onderzoeken - het beslissend Schibboleth moet gehoord, - onze taalmeesters zullen zich naar het voorbeeld vormen der heeren commiesen, te Emmerik of te Lobith, er zal een streng gerigt gehouden worden over de vreemdelingen, die al te lang als hatelijke indringers onze nationaliteit bedreigden, ook bedierven! - Maar er zal ook eene taalverrijking ontstaan-waarom zoude het oude taalgoud niet tot nieuwe meer sierlijke vormen omgesmeed kunnen worden? de oude oor- hangijzers der vorige eeuwen tot nieuwe brôches-ornamenten herschapen? - De wetenschap en de kunst wachten niet op de nieuwe woordenboeken, - zij vliegen, rennen en stoom en voort. - De taal moet volgen - en zekerlijk verwachten wij onze gepatenteerde en Nederlandsche vertegenwoordigers, aan de plaats der vreemdelingen, die ons nog dagelijks op het lijf vallen; - wij verwachten plaatsvervangers voor de vreemde overloopers: - locomotieven, waggons, machinisten, telegrafen, bureaux, rails, excentriquen - | |
[pagina 62]
| |
en wat de stoomgod, de ijzeren koning over koningen en volken, nog meer uit den vreemde aanbiedt. - Er zal een vreesselijke strijd op het taalgebied ontbranden, waar de moedertaal al hare tallooze bastaardwoorden, hare onechte zonen en dochters, uit overspel met de galante naburen verwekt, zal verdrijven - en al bloedt haar moederhart, de tijd is gekomen - de tijd der finale scheiding - de boedel moet eindelijk, zoo als soms die van koningen en vorsten, in de regtmatige handen, en de eisch van eigendom moet bewezen en gestaafd, - de oude moeder en grootmoeder zal dien zwerm van bastaardtelgen, welke haar brood aten tot heden toe, aan de hoogere policie overleveren, hoe vele tranen dan gestort, hoevele protesten gehoord, hoevele bezwaren geopperd, als hier eindelijk de wan geschud wordt, en het kaf van het koren gescheiden! Nog grootere eischen doet de nationaliteit (dat beteekent: het grootere of kleinere hoopje nationale mannen) aan de taalmeesters en taalherauten, die het woordenboek zamenstellen. - Het begrip, het denkbeeld, zal juist volmaakt in het woord moetén passen, - hermetisch; er zal hier geen verschuiven, of verwijden of vernaauwen meer geduld mogen worden, - men zal moeten weten, wat er al in, en wederom wat er al niet in de ‘wijsbegeerte’ in de ‘zielkunde’, in de ‘aard-, lucht- en vuurkunde’ behoort; waar de ‘geneeskunde’ met de ‘artsenijmengkunde’ verwant of geheel afgescheiden verschijnt, waar de ‘kruidkunde’ met de ‘plantenkunde’ vermaagschapt is, waar het ‘staats- en volkenregt’ waar ‘kerk en gemeente’ werkelijk of schijnbaar in taalkundige bloedverwantschap zijn: - het taalkundig woordenboek zal de menschen, die altijd spreken, ook moeten leeren helder, geregeld en bepaald te denken, men zal met de woorden geen goochelspel meer drijven of spelen, zoo als tot op dezen dag toe; men zal ons voortaan geene formulieren meer voor geloofswaarheden aanbieden, geene systemen voor Evangelische lichtstralen, geene dogmata voor bouwstoffen.- Het woord zal helder als kristal moeten zijn, en niemand meer behoeven te vragen, of men een stuk geslepen glas, een brillant of een diamant in handen heeft. - Het woord zal dus, eens vooral, in dit dubbelzinnge leven, alle dubbelzinnigheid moeten afleggen, en zoo gevormd en georganiseerd zijn, dat men niet langer aan slijpen of hakken denkt, om er een privaat-eigendom van te maken. - De valsche munters, de woorden-Jezuïeten, zullen eens vooral van de aarde verdwijnen, en niemand zal het taalgoud of taalzilver meer kunnen besnoeijen, zoodra onze keur- en taalmeesters er hun: ‘God zij met ons!’ omheen stempelden, - dat groote vereischte bij eene taalvernieuwing en taalhervorming mag niet vergeten worden. - Derhalve zullen onze taalmeesters en taalheeren ook niet, zooals de Hervormers, Luther, Zwingli, bij het noodzakelijke werk der reformatie, onderling oneens mogen worden, of het vraagstuk van welken aard ook - adjourneren - het nationale, gefiltreerde, geijkte woord, moet op de goudschaal gewogen, en aldus gestempeld, zooals de zilveren lepels en vorken, en alle mogelijke kostbaarheden, den volke aangeboden - daar valt niets op af te dingen - de woorden moeten eindelijk waarheid spreken, en ieder, die spreekt, moet weten wat hij zegt, en een ander, die het hoort, moet weten wat het beteekent; aan dergelijke groote en belangrijke eischen des tijds zullen onze latere en laatste taalbewerkers gehoor moeten geven. - O! dat ze, als de schip- | |
[pagina 63]
| |
breukelingen uit de Aeneïde van Virgilius (1e boek), in de groote woordenzee rondzwemmende,Ga naar voetnoot1)) allen behouden mogten aanlanden, beladen met onnoemelijke taalschatten! - Men wacht van hunne vereenigde pogingen eene nationale eenheid, waarbij de groote Germaansche volkeren-eenheid van 1848 niet in de minste aanmerking of vergelijking komt; - wij roepen met de opregtste deelneming onzen taalmijnwerkers onophoudelijk het welbekende: ‘Glück auf’ toe. Spiritus Asper en Lenis. |
|