er juist des te meer belang in stellen, even alsof het hen persoonlijk aanging: en dat is wederom uiterst menschlievend, dat deze heeren, geleerde, regtsgeleerde heeren zoo magtig ijveren voor de belangen der armen. - Degenen, die willen en wenschen, dat de wet er niet doorgaat, hebben vooreerst, zoo ver ons bekend is, het voorregt en voordeel aan hunne zijde, dat zij achter een papieren bolwerk van 5 of 600 adressen staan, en van daar, als uit de schietgaten, den vijand bestoken. Deze adressen missen, zegt men, het kenmerk van oorspronkelijkheid, en zijn vergeleken geworden bij den donder in het gebergte, die, als de eerste oorspronkelijke slag is gehoord, van alle zijden, links en regts weêrkaatst, - of men heeft ze nog eens vergeleken bij kopijen van Rubbens of Rembrandt, waar bij gebrekkige uitwerking, de oorspronkelijke aanleg en groepering, het licht en bruin, tamelijk getrouw terugkeert - daarom was het zeer goed, en nuttig en menschlievend, dat men bij tijds eenige van de adressen tegen de armenwet, door den druk, den volke kenbaar maakte, om aan andere broeders en vrienden, uit ware barmhartigheid, de behulpzame hand te leenen - en deze gelukkige methode van navolging en overname (want hier bestaat geen kopij-regt of verbod van nadruk) is wederom voor de voorstanders en verdedigers der armenwet hoogst gewenscht; nu kan men de meeste adressen, allen te gelijk, als onder éénen hoed vangen, en gezamenlijk als de bijen op eens in den korf brengen; dat spaart veel moeite en tijd, - de geringere afwijkingen in de wijze van betoog of behandeling laat men ter zijde, - in de hoofdzaak, zooals men zegt, - zijn de adressen het hier wonderbaarlijk eens. - Nu zal de strijd ook gestreden moeten worden. - Wij kunnen die menschen niet hooren of verdragen, die durven beweren, dat eene Staatswet, zooals de Armenwet, langzamerhand op den achtergrond zoude geschoven worden, dat men daarmede zoude handelen als met een
minder sierlijk of wormstekig meubelstuk, dat de timmerman op den zolder of op de vliering brengt, om het later in de verkooping te steken. - Wie geeft u, onnoozele, voorbarige menschen, de minste aanleiding tot dergelijke ongeoorloofde verwachting? - Of is 't omdat ge voordien reus, dien honderdarmigen Briareus vreest, die de handen reeds uitsteekt naar uwe kerk- en Diakonie-goederen? - Als dat de beweegreden is, waarom ge dus hier eene gedeeltelijke, of welligt eene totale Armenwet-eklips berekent, zijt ge met uzelven in geweldigen tweestrijd; - want hebt ge uw heirleger adressen niet reeds op den vijand afgezonden? - Staan die gewapende gelederen met geveld geweer niet gereed om de Eerste en Tweede Kamer binnen te rukken, en dan pelotonsgewijze vuur te geven, - vuur op dezen en genen, die uw goed en onvervreemdbaar Diakonie-regt wil aanranden, en het hoofd van alle Diakenen, - den Diaken der Diakenen - ergens in de residentie zal aanstellen, en u tot lid der subkommissie verlaagt? - Waarom te vreezen, als ge uwe argumenten, als behendige tirailleurs, in het kreupelhout hebt verscholen, en met uwe regtsvorderingen, als met het artilleriepark, gereed zijt den vijand tot zwijgen te brengen, of ten minste, buiten het gevecht te stellen? - Of denkt ge dat eene kordate en krachtige regering voor een heirleger van adressen terughuivert? - dat mag ze niet. - De regering mag niet terugtrekken, zoolang ze niet overwonnen is; gij moogt niet vreezen, zoolang de slag