De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Letterkunde.Apostelen en profeten.
| |
[pagina 43]
| |
marteldood wijden - maar reeds is de knecht Gods ontslapen, en tot den Meester teruggekeerd - en het tafereel wordt gesloten. - Op die wijze heeft de dichter zijn held beschouwd en laten kennen. - Wij vinden hier dus niets van Markus, den Evangelist, dan deze regels: ‘Hoe blonk de Godsvlam die hem dreef,
En met de Apostelkrans omstraalde,
In 't Evangelie dat hij schreef
En Romes pleinen door herhaalde.’
Waarom de heer ten Kate den Evangelist geheel aan den martelaar heeft opgeofferd, moge hijzelf verantwoorden, en niet minder, welke waarborgen hij ons kan geven voor de geschiedkundige echtheid der berigten aangaande het martelaarschap - waarbij slechts de mededeeling van Eusebius eenigzins te vertrouwen is, - en zeer zeker de berigten van den pseudo-Origenes en van de Acta Sanctorum, als de getuigenissen voor het martyrium, volstrekt niet historisch zijn gestaafd. - De dichter heeft zich dus, onvoorzigtig genoeg, hier op het gebied der traditie gewaagd; daarin poëtischen vorm overgenomen wat hij goed keurde - en dat is zekerlijk, uit een Evangelisch-protestantsch standpunt beschouwd, af te keuren, - dat opent langzamerhand de deur voor eene zeer onprotestantsche toenadering tot de overlevering, en brengt den Evangelischen protestant, al of niet dichtende, van den r egt en weg af. Wij weten het zeer goed, dat de stof te schraal en dor zoude geweest zijn, waar men zich eeniglijk aan de berigten, volgens Hand, der Apostelen XII, XIII en XV gehouden had, maar dit ontheft den dichter niet van de beschuldiging, dat hij zijne toevlugt dáár heeft gezocht, waar hem de zuivere en erkende geschiedenis verliet, - ten dezen opzigte is de behandeling inderdaad als zeer gewaagd en onvoorzigtig te beoordeel en. - Verder heeft de heer ten Kate den zoogenaamden afval, of val van Markus, waar hij zich eenigen tijd terugtrekt, Hand, der Apostelen XIII: 13, zekerlijk te hard en te onbillijk voorgesteld; 't moest welligt geschieden om den terugkeer, en het martelaarschap, naar de leer van het contrast, scherp te doen uitkomen, - daarom is de voorstelling echter niet minder overdreven, en mist den Evangelischen waarborg. - De poëtischedictie lijdt hier en daar aan zeer tastbare en onvergeeflijke overdrijving, eene zonde waaraan de heer ten Kate zich blijft schuldig maken, b.v. waar het Serapisfeest wordt geschetst: ‘Het volk omjoelt de priestrenrij:
De vreugde stijgt tot razernij
En bliksemt uit de purpren wangen.’
dat beeld is onvergeeflijk, vooral bij den dichter ten Kate, - de altoos terugkeerende eindrijmen in dit album van ‘Messias’ op ‘Elias’ en ‘Jesaïas’ luiden mede nietschoon, - de heeren bewerkers schijnen daarvoor eene (Germaansche) voorliefde te verkrijgen, - ‘platgetreden heuvelen’ is vooral niet poëtisch schoon: Hij heeft in worstlende gebeden,
Bekeering preekende en genâ,
O ongastvrij Marmorica!
Zoo lang uw heuvlen plat getreden - enz.
Eindelijk sluit het gedicht met eene zeer ongelukkige en schier burlesque personificatie: Wèl hem, die uit zijn zielewonde
Een nieuwe zielckracht bereidt,
En dus, verwinnaar zijner zonde,
Zijn kerker-zelf gevangen leidt.
Wij dachten eerst, dat hier een drukfout ware ingeslopen, - wat den gevangen kerker betreft, zulk een hyperbel zouden noch Vondel, noch Bilderdijk hebben gebruikt.Ga naar eind1) - Wij stellen den zeer be- | |
[pagina 44]
| |
gaafden muzenzoon, eens en vooral, voor dergelijke abnormiteiten verantwoordelijk.
De heer Van den Bergh heeft in de negende aflevering Andreas als zijn patroon gekozen, gelijk te voren den profeet Maleachi. - Het dichtstuk neemt een aanvang met een Psalm, aangeheven door eenige Joodsche beêvaartgangers, - echte poëzij - de visschers van Bethsaïda verschijnen, waaronder Andreas, - de verwachting van den Messias wordt al meer en meer levendig, - zeker breed genoeg - onthuld in het gemoed van den Israëliet. - Andreas vindt wat hij zoekt. - Zijn broeder Simon brengt hem tot den dooper; diens boetrede wordt medegedeeld, - Andreas wordt in geestdrift ontvonkt, - hij wordt gedoopt en wacht het licht. - Nu verkondigt Simon, dat de Heer werkelijk aanwezig is. - Het Lam Gods dat de zonde der wereld draagt. - Hij volgt den broeder - de Heer begroet de visschers alzoo: ‘.... Volgt mij
'k Zal u tot menschenvisschers maken,’
de Apostel is getrouw gebleven, deelgenoot der pinkstervlam - heilheraut - en later martelaar. Op deze Evangelische, ongekunstelde wijze, heeft de dichter zijne stofbeheerscht, van alle kleinere en Evangelische berigten zeer goed gebruik gemaakt; welligt zijn de eigene gewaarwordingen en de gesprekken van en met Simon breed en uitvoerig genoeg bewerkt, maar er is eene ongezochte ontwikkeling en opklimming, en daardoor is eene noodzakelijke eenheid in deze voorstelling bewaard gebleven. - Welligt ware hier en daar gelegenheid geweest, om, volgens de aanteekening van Joh. I: 35-43, Christus zelven meer in een helder licht nevens den Apostel te plaatsen, die in de kerkelijke taal den bijzonderen naam van den eerstgeroepen' (πϱωτοϰλητος) draagt, - intusschen hield de dichter zich aan zijn held, en heeft in welluidende, echt dichterlijke en niet al te weidsche taal, den Apostel waardig voorgesteld. - Zeer verstandig heeft hij het martelaarschap en de Apokryphe berigten, bij Nicephorus, zie Fabricius Codex Ap. IV T.p. II, en wat de Acta Sanctorum verkiezen mede te deelen, als onaangeroerd gelaten, en alleenlijk de bijgevoegde gravure noopte om toch iets van het bekende dwarskruis van den martelaar Andreas te zeggen. Wij vonden en behielden dus hier den Evangelischen Apostel Andreas, in poëtische omschrijving ons aangeboden. - De heer Van den Bergh heeft welgedaan, om juist op die wijze zijne stof, die inderdaad niet te rijk kan genoemd worden, te behandelen. - Hij heeft er zich eerst ingedacht, en toen de dichterlijke pen opgevat. - Wij stellen dezen Andreas onder de meest gelukkige bewerkingen in het Dichterlijk Album.
Aan den heer Hasebroek is bij deze Apostelverdeeling en Apostelverloting de Evangelist Mattheus toegewezen of toegevallen Ook hier was de oogst voor den bewerker op het veld der Evangelische geschiedenis schraal, en moest op de eene of andere wijze vergoed worden, zooals ook geschied is. - Levi wordt ons eerst geschetst, en dadelijk begint de dichter, om met het woord Levi - (Leviet) - een soort van woordspel te drijven. - De tollenaar, Rome's knecht, wordt u als met den vinger aangewezen, - het wee over den tollenaar uitgeroepen, - | |
[pagina 45]
| |
maar de Heiland der wereld is gekomen, de redder der armen en verworpelingen. - Levi (Mattheus) verwacht ook den redder. - Deze verschijnt aan het tolhuis - het beslissend uur slaat. ‘Kom herwaarts tot me en volg me, Levi!
Hij volgt den meester, is bereid het kruis - (zelfs honderd kruissen Heer) - te dragen. - Levi wordt herdoopt - Mattheus - Gods gaaf. - Mattheus verschijnt aan den disch met den Heer, - een afscheidsmaal - en nu de staf in de handen des Apostels, - hij is deelgenoot van de aanschouwing van des Heeren heerlijkheid, en van 's Heeren gesprekken, van het Avondmaal, van opstanding en hemelvaart - en nu eindelijk: Uw hoogste roeping is beslist:
Apostel! word Evangelist!
Het Evangelie van Mattheus wordt bij deze aanleiding zeer juist gekarakteriseerd, en de kerkelijke symboliek, waar de Evangelist met het heilig offerdier wordt voorgesteld, - aangeroerd. - Eindelijk even teruggezien op de onzekere overlevering. Zou de overleevring waarheid wezen?
Hebt ge aan Afrike's kust de vaên,
Van 't Evangelie opgeheven?
Wie zegt het ons?
Zietdaar de schets van dit gedicht. - Ook den heer Hasebroek komt de lof toe, in tegenstelling met den heer Ten Kate, dat hij niet onvoorzigtig het Evangeliesch-historisch gebied heeft verlaten, en zich niet heeft trachten te behelpen en te redden met eene uitvlugt op het nevelachtig terrein der traditie. Hij heeft Mattheus-Levi, zooals de Schrift hem voorstelt, met de noodige en voor den dichter onmisbare poëtische vergrooting en toelichting krachtiglijk opgevat, en veelzijdig voorgesteld. - Hier en daar echter voldoet de poëzij niet aan het onderwerp, - ongelukkig moet Levi - op eens uit zijne - kevie! Kom herwaarts tot me en volg me, Levi!
Zoo klinkt een stem en - Levi gaat
Geen vogel blijder, die zijn kevie
Dan hij het tolhuis achterlaat’
O! dat rijm, dat rijm! 't brengt onze brave muzenzonen zoo dikwerf - ja, waarheen? - Evenzoo, maken in dit ernstig en krachtig gedicht, de diminutiven, die op eenmaal verschijnen, een onaangenamen indruk. Zacht zal zijn hand naar malsche weiden
Het zogend moederschaap geleiden,
Geen halmpjen op zijn steel geknakt
Of 't wordt door hem weêr opgeheven
En 't vlammetjen, in gloed verzwakt -
Zal weêr zijn adem kracht hergeven.
Dat wordt al te teeder, - maar de dichterlijke voorstelling van het Heilig Avondmaal is zeer zeker niet goed te keuren, noch poëtisch, noch prozaïsch: Nu aan de maaltijd der verzoening,
Waar 't bloed der heilge strafvoldoening
In 't beeld van 't bloed der druiven vliet.
Het Avondmaal is, was, en blijft in de allereerste plaats, een gedachtenis-maal-tijd aan 's Heeren lijden, de ‘gemeenschap’ met den Heer, zooals de Apostel Paulus de heilige instelling zeer bepaaldelijk erkende en handhaaft, - de woorden: ‘dit is mijn bloed,’ en later: ‘ter vergeving der zonden’ - behelzen volstrekt geene - ‘heilige strafvoldoening.’ - Ter vergeving uwer zonden, beteekende zeker niet datgene, wat eene latere kerkelijke theologie daaruit heeft gelieven af te leiden: - de dichter heeft hier eene kerkelijke orthodoxie overge- | |
[pagina 46]
| |
bragt, die allezins is af te keuren, en die zeker door niemand der aanwezigen, bij de woorden der instelling, alzoo zouden opgevat zijn. - Genoeg ook wat dezen Apostel betreft. - Het Album - die titel is eigenlijk zeer ongepast - moge ons telkens meer en meer ware Evangeliesche beelden, stichtelijke poëzij brengen, - zonder kunstmatig vuurwerk of gezochte sieraden of kerkelijke traditiën - dichters en graveurs mogen elkaâr de hand bieden, om hier een goed Evangeliesch en blijvend werk te leveren, welks deugden en gebreken door den land- en tijdgenoot erkend zullen worden. Spiritus Asper en Lenis. |
|