| |
Objective levensbeschouwingen.
Een zondag-voormiddag in de hoofdstad.
Let him go on - his own way - i beseech you.
***
Vivat de hoofdstad, met de bevolkte Heeren- en Keizersgrachten, de overbevolkte buitenstations: - Natura artis magistra - door het infame gemeen de Apentuin genoemd, het Park, de Griekentuin en al de annexen, in de bijna boomlooze plantagie, waar de stammen en takken verdwijnen en de menschen verschijnen, - de reusachtige sphinxen en de verwarmde bloemen, voor het oog ‘à prendre’, in den vriendelijken Hortus, die, naar den wensch van Diogenes, de glazen ruiten op de borst heeft, en zich daardoor inwendig laat - bekijken.
Een zondag voormiddag in het laatst van April legt van de hoofdstad een uiterst gewigtig getuigenis af, en de lezers van dit Tijdschrift, die als provincialen, Krähwinkler, als buitenliên het voorregt missen om de groote stad alsdan te beschouwen, zullen ons moeten danken, dat we ons tafereeltje, op onze wijze, zonder de minste gêne uitwerken. - Waarom zoude men het leven niet volstrekt objectief opvatten? - Dat woord verstaat ge niet, - gelukkigen! die aan den woordenschat der wijsbegeerte evenzoo vreemd zijt, als uwe keukenmaagd aan de discussiën der Tweede Kamer over de armenwet en het muntstelsel, - maar wat een ‘object’ is, weet ge toch?
| |
| |
- een voorwerp, een zigt- en voelbaar ding, bijv. gijzelve, uw kleed, uw hoed, uw rijtuig, uwe gele of paarsche handschoenen, braceletten, kleine Rembrandtsbrochen, dat zijn de objecten: - voorwerpen, - wanneer wij die nu allen, groot en klein, om en bij elkaâr gegroepeerd, u vertoonen, - dan vatten wij het leven, als vereeniging van zigtbare voorwerpen, zooals het werkelijk is, objectief - op - verstaat ge ons nu? Wij hopen, ja! - Welk een rijkdom van objecten kunt ge op een voorjaars-zondagmorgen in de hoofdstad zien! - Wij worden door het talloos tal, zoo als de dichters juist schrijven, overstelpt, - intusschen zijn hier zekere gebiedende eischen, die op den voorgrond treden: - als de objecten-voorwerpen behoorlijk zullen gezien en gehoord kunnen worden, moet uw thermometer boven de 50 graden Fahrenheit rijzen; - de straten moeten rein en droog zijn; de lucht zonder dreigende buijen; geen scherpe noord-ooster u de tranen uit de oogen lokken: - alles moet betamelijk voorbereid zijn, om het schouwspel in de vereischte vormen te laten aanschouwen. - Ge moet ook niet een eind weg in de bloemenmaand, Mei, zijn: - deze groote bloemenkorf, dien Gods hand voor de zondige Adam's- en Eva's-kinderen altijd opent; - want dan gaat de ‘schoone wereld’ le beau monde, naar buiten, en de objecten verdwijnen uit de hoofdstad. - Als weêr en wind dus medewerken, en zich tot eene entente cordiale, nog beter dan die onzer staatsmannen, vereenigen, kunt ge ons volgen, om de zaken geweldig zuiver ‘objectief’ op te vatten, - maar - zullen we vergeten, dat het een zondag voormiddag is! - lieve menschen! de dag des Heeren! Eerst, gij drommen van stadbewoners! eerst naar de Kerk, dan, aanzienlijken, op de wandeling, en gij burgerlijken, zoo als het heet, ‘op het pad.’ - Gelooft ge dat de hoofdstad met heidenen
en wilden is bevolkt, die niet eerst, naar eisch en pligt, de preek of de dienst of de mis bijwonen, en als dat integrerend deel van den Zondag is verstreken, dan eerst zeer objectief worden? Buitenlieden, bewoners van kleine steden! die wel eens op de groote zondenstad, met hare 230,000 zondaren en zondaressen, weemoedig nederziet, gij zult u hier dadelijk moeten bekeeren. - Ziet slechts, als de stadsklokken en de huisuurwerken 9 ure voormiddag aankondigen, wordt er in de groote stad eene eigenaardige levendigheid in de huis- en binnenkamers merkbaar: - men is gekleed, heeft wat haastig ontbeten, de Zondagsche kerk- en wandeltooi komt uit de kas en de laden, - de kinderen, die reeds kerkmatig zijn (evenzoo goed gezegd, als doelmatig) zijn gekamd, afgeschuijerd, behoorlijk te regt gesteld en beknord, de handschoentjes worden geproclameerd, de witte kraagjes naar beneden getrokken, de wandelstokken verboden, de kerkboeken komen voor den dag, de stuivertjes en dubbeltjes opgehaald, soms moet de knorrige huismaagd, die nog niet aangekleed is, als ter sluips naar den bakker, om te wisselen, - in het vrome Christelijke huisgezin is drukte en beweging, - men sluit de kast, zet het koffijgoed gereed; de kamers worden nog eens door de altijd knorrige dienstmaagd aangeschuijerd, - en als alles gekleed, toegerust, voor de kerk, de preek of de dienst slagvaardig is, vult de bevolking tusschen 9½ en 10 ure op eenmaal de grachten, de straten, de stegen - en hoe geregeld, hoe bedaard, hoe gemoedelijk, doorkruisen zich die grootere of kleinere benden van kerkgangers! Men
| |
| |
loopt langzaam, ziet ernstig genoeg om en voor zich heen; zekerlijk, dat de dochteren Eva's op den schoonen, vriendelijken Zondagvoormiddag wel eens, en passant, - ach, val haar niet te hard! - het merkwaardig kostuum, hier of daar, met een half oog slechts opnemen, en dan weder op het kerkboek nederzien. - De tijd, de aangewezen en geoorloofde tijd, om tot die inspectie over te gaan, is eerst - bedenkt dat wel - na klokke twaalf, - hoe later op den dag, hoe meer de wereld in hare regfen treedt, en als er niet hier en daar een avond-kerkje overbleef, dan was alles zoo goed als verloren, - en de Zondag voormiddag viel, zoo als men zegt, in den Zondag avond geheel in het water. - Indien al deze naar de kerken heenstrevende papa's en mama's, ook vaders en moeders, kinderen, dochters en zonen, met Fransche, Engelsche, of met plat Hollandsche voornamen: (de Cecilia's, de Constance's, de Amalia's, en de Pietjes, Truitjes en Jannetjes) indien ze al te zamen in die kerkstemming konden blijven, ware het goed; - want ik beweer, en beweer het openlijk, dat de gelaatstrekken van een 50,000 tal menschen in de hoofdstad, tusschen 10-12 ure des voormiddags, geheel anders geplooid en geschikt zijn, dan van 2-4 ure des namiddags, en dat er alweder in de physionomien van 8-12 ure des avonds, groote, verbazende verandering komt. - Ik beweer, dat op verre na de meeste objecten op den Zondag een viervoudig aangezigt vertoonen: - eerst het slaperige, gapende, onaangename gezigt, als men zich aankleedt; dan het religieuse, devote, ernstige aangezigt vóór de kerk, in de kerk, en dadelijk na de kerk, - dan het meer losse, ontplooide, meer wereldsche, glimlagchende aangezigt op de pantoffel-wandeling, te midden der bekenden en vrienden en der goddelooze dieren - in den vermaarden natuurtuin, - en eindelijk, op het Zondagsche souper of salet of het kransje, alles nog veel losser: de kerktronie is geheel weg, de ware mensch,
oud of jeugdig, verwarmd door spel of vrolijk gesprek of wijn, en een goede tafel, verschijnt ten slotte geheel in naturâ - als de ware mensch - all himself! - Gij zult deze gelaatkundige opmerking met de meeste opmerkzaamheid ter harte moeten nemen, en er uwe zielkundige gedachten aan - hechten - zoo iets is niet kwaad.
De Zondag voormiddag begint dus in de hoofdstad in den B. moltoon (kerkmuzijk), met een adagio maestuoso; gaat dan over in een tempo di marcia: - de publieke wandeling en marschroute langs de aangewezene, meest bezochte plaatsen. - Het Park en de Natura maken twee groote brillante agrementen en triller's uit, - en de avondpartij sluit met eene finale, als rondo scherzando con fuoco; - zietdaar de levens- en menschen-symfonie, zoo als zij zich objectief vertoont. Intusschen ligt er iets, dat zeer weldadig is, in deze onderlinge vereeniging der verschillende menschen- en burgerklassen: eene zekere toenadering en zamensmelting der rangen en standen, die anders tamelijk scherp gescheiden zijn. - Wij gedenken hier aan von Schillers Lied an die Freude:
Seyd umschlungen, Millionen!
Diesen Kusz der ganzen Welt!
Zoo ook hier: eene eigenaardige communistische levensgemeenschap, eene zekere gelijkheid en broederschap. - Als ge u naar de wandeling begeeft, ditmaal meer om te zien dan om gezien te worden, zult ge den aanzienlijken, geres- | |
| |
pecteerden heer koopman, met zijne echtgenoote aan den arm, en ten minste een paar dochters, opmerken; - de huisvader heeft eene zekere ernstige minzame deftigheid op het aangezigt uitgedrukt, waarvan de afglans en de weêrkaatsing bij mevrouw merkbaar wordt; - de lieve jonge dames zijn iets meer vrolijk en dartel, altijd zeer gepast, en hebben het volhandig genoeg met de parasols en met het onafgebroken groeten en knikken ter linker en regterhand; - ook vergeten papa en mama niet, om den behoorlijken Zondag-voormiddags-groet te reciproceren. - Welnu, als daar nu, op de Heeren- of Keizersgracht, zonzijde, als het niet te warm is, anders moet ge naar de schaduwzijde oversteken, - als daar nu de mr. schoenmaker met zijne statige wederhelft en ook een paar dochters den patroon en kalant nadert, - heden, even als mijnheer, in het zwart gekleed, en mevrouw-jufvrouw heden met den witten hoed, rozen en bloemen er in, en den bontgekleurden shawl (tamelijk, naar de uiterlijke kleurswaarde, wèl te verstaan, gelijkende op dien van mevrouw) en de dochters mede met parasols en al wat het Zondagsche toilet eischt, voorzien, - als deze twee paren elkaâr nu in de menschenmassa strijkelings voorbij laveren, ziet ge dan niet, hoedanig de mijnheer en mevrouw den meester en baas en zijne jufvrouw met eenen afdalenden, zeer minzamen groet, voorbij gaan - geheel anders, dan waar deze zelfde wekelijksche baas of vriendje aan mijnheer en mevrouw de schoenen of laarzen aanmeet, en nederig geknield ligt aan de voeten der heerschappen, zooals Vrijdag aan de voeten van Robinson? Op die wijze brengt de Zondag-voormiddag de menschen werkelijk tot elkaâr; eene assimilatie, eene conglomeratie, die niet onbehagelijk terugwerkt
op hart en gemoed, - wat de dochters betreft, wagen wij het niet om dezelfde opmerking te bevestigen; - zij zullen welligt iet of wat uit de hoogte op den sierlijken en dikwerf kostbaren tooi der jufvrouwen van den bakker of schoenmaker nederzien, en zich ergeren - op lateren leeftijd wordt dat alles beter. - Er ligt, dit is ten minste niet te loochenen, gedurende eenen Zondag voormiddag, na kerktijd, dat is: na de ochtendgodsdienst (want de andere beurten strijken, met eenige uitzondering, de vlag, als het schoon en zoel april-wandel-weêr is) eene eigenaardige rust en kalmte over de bevolking der stad. - De winkels in de straten en stegen zijn gesloten, wel niet hermetisch, dat is: volstrekt licht- en luchtdicht; want hier en daar ziet men, gluipenderwijze, den werkdag, door een half geopend luikje; hier en daar de uitgestalde goederen: de gelanteriewaren in een schemerduister, de mutsjes en kantjes, die even komen kijken, de geplukte en ongeplukte vogels en gedierten, die bij den poelier, op 's Heeren dag, op den achtergrond zich blijven presenteren - maar dat is nog oude zonde, zooals die deftige mr. timmerman, afgescheiden Gereformeerd broeder, in zijn langen blaauwen jas, met het hoofd schuddende, zegt: ‘oude zonde uit den Franschen tijd.’ - Op verre na heeft de groot- en kleinhandel de vleugels ingekort, en sluimert gerust, als een schuldeloos kind, op den oogst der zes laatste werkdagen: - ons nationaal karakter treedt hierin een tamelijk gunstig licht. - De burgerlieden, en zij zijn welligt de kracht van de stad en den staat, nemen er, gelijk het heet (altijd na kerktijd) ook eens hun pleizier van: - de zorgvuldig bewaarde Zondagsche kleeding, voor huisvader en huismoeder, zal heden in
| |
| |
de niet zoo ligtelijk verjaarde regten treden. - ‘Vader’ heet het in de nog duistere binnenkamer van den winkelier; want de luiken moeten gesloten blijven, ‘vader! we hebben van daag nu ook eens rust; komaan, we zullen straks met de kinderen naar neef of zwager of buurman op de koffij gaan, en dan reis verder, met de luî wandelen, de grachten af, de plantage door, de singels om, als ik maar vroeg genoeg t'huis ben, om den pot te helpen koken.’ - Sommigen gaan ook wel eens met en nevens de groote of grootere ‘luî,’ naar een pleizier- of theetuin - de mijnheer - meester winkelier, zit deftig tegenover de jufvrouw, (de knechts zijn meermalen met de ‘mevrouwen’ en ‘jufvrouwen’ geheel in de war, en ontwijken, zeer behendig, de titulatuur, des Zondags namelijk) en heeft de pijp aangestoken, de damesjufvrouwen bezorgen de koffij en de thee, en inderdaad, de goede, brave, eerlijke burgerlieden hebben dan - pleizier - genoegen; - men rust, men schertst - de dochters vooral, die gedurende de week dapper moeten werken, koken, schrobben, boodschappen doen, en wel in eene zeer burgerlijke kleeding - gevoelen dat ze nu leven - leven - te midden der mooije, aanzienlijke mevrouwen en dames, en der flinke knappe jonge mijnheeren, waarvan menigeen, die met het uithangbord van een fatsoenlijk gentleman (nieuwe hoed, nieuwe zwarte rok, gelakte laarzen, moderne baard) zich zeer gelukkig mogt achten, wanneer hij de burgerdochter, daar nevens de burgerjufvrouw en den burger-vader, met zijn pijp in den mond, als echte vrouw mogt begroeten. - De pleizier- en theetuinen nemen dus, wat de grootere Zondagsche bevolking betreft, dadelijk na de kerken, hunne plaats en rang in, en wij mogen het onze goede, trouwe, werkzame stadgenooten niet te hoog aanschrijven, als ze dáár, op die wijze, in de groote, opgepropte zaal, voor een tafeltje, met elkaâr zitten
te keuvelen, en onophoudelijk allerlei opmerkingen maken. - Er heerscht onder die klasse van menschen op den Zondag-voormiddag een zeker gevoel van bien aise - vertaal dat woord, knappe lezer! - een gevoel van stil en weldadig levensgenot, - laat ons bekennen, dat de hoogere standen juist op dien dag meermalen een zeker mal aise vertoonen - bovenal, als de trotsche en verwaande houding van de zoogenaamde ‘eersten en grooten’ eene ontevredenheid verraadt, die meermalen wederom in een zeker gevoel van eigene onbeduidendheid wortel heeft gevat. - O, 't is zoo te beklagen, als de menschen van hoogeren stand zich, en ook elkaâr, op den Zondag - vervelen, - wanneer ze eerst uitgekerkt, dan uitverteld, dan uitgepraat zijn - en de laatste en eenigste troost is: - de groene speeltafel op den Zondagavond, waarmede de lastige dag besloten en bekroond wordt. - Het sociale gemeenschappelijke leven der burgerlieden is, als de tijd voor de pleizier- en voor de koffij- en theetuinen voorbij is, eigenaardig genoeg; men weet dikwerf den dag te verlengen, - het kransje of de familieavond wordt met de koffij voor de tweede maal, met de pijpen ad idem, of als het er afkan met een glaasje wijn, voortgeholpen en gesteund. - Het gesprek over den winkel, de nering, over de kalanten, die prompt, die slecht, of in het geheel niet betalen, over de concurrenten in het vak, ligt aan de orde; - somtijds komen de predikanten, en de kerk, de regtzinnige en de vrijzinnige preken mede op het tapijt, in dat geval treden de moeders Eva's met hare doch- | |
| |
ters in hare regten, en in die kleine consistoriën worden de leerstukken des geloofs mede behandeld, al naar dat het ieder gegeven is, - de censuur aan de koffij- of theetafel wordt vernomen, en zekerlijk, dit vertrouwen wij, alles in de Christelijke liefde. - Eindelijk is de Zondag-voormiddag in de hoofdstad, voor de broeders en zusters uit Israël, die den sabbath
reeds achter den rug hebben, - ook eene zekere verbroedering en vereeniging, menig kind Abrahams gaat ongevoelig, naar den uitwendigen mensch, met den Christenbroeder tot de Zondagsche rust over, en sluit zich bij de feestelijk uitgedoste scharen aan; - in hoeverre dit met de regtzinnigheid der kinderen Israëls kan overeengebragt worden, mogen zezelven verantwoorden, - 't is evenwel eene toenadering: zij willen niet alléén achterblijven, en maken van den Zondag een kleinen supplement-sabbath: - als zij ‘stil zijn gedurende den sabbath’ zijn ze met de Christelijke broeders en zusters, op den dag des Heeren, dikwerf tamelijk levendig, en hechten zich, zonder blozen, aan de openbare vertooningen der menschen en ook der dieren - die de menschen zelfs op den Zondag het leven helpen veraangenamen. - Genoeg voor heden, - later eens meer!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|