| |
Christelijk openbaar onderwijs.
Fantasie en werkelijkheid, met betrekking tot het openbaar onderwijs. - Openlijk schrijven aan Dr. H.J. Spijker, door Dr. N. Beets.
De slag is toegebracht. Een talentvol dichter ben ik genoemd, in de eerste plaats genoemd... Ik ben een bedorven man. - Daar lig ik; en sta niet weêr op...
Dr. n. beets, blz. 16.
Als geleerde, en bijzonderlijk godgeleerde mannen, elkaâr openlijke, dat is: in den boekhandel verkrijgbare quasibrieven schrijven, moet daardoor de openlijke opmerkzaamheid worden opgewekt; er moeten goede en gegronde redenen bestaan, waardoor de geleerde mannen, altijd tegen wil en dank, tot die openbaarheid worden gedreven; er moeten magtige stemmen zijn, die hun alzoo toeroepen: - gij zult uw brief (?) niet over den post, beleefdelijk gefrankeerd, aan den broeder of ambtgenoot zenden, maar over de drukpers, het publiek betaalt in massa het porto, waarbij de boekhandelaar gewoonlijk niet het minste voordeel heeft. - Dergelijke openlijke correspondentie boeit de aandacht en wekt den leeshonger op, vooral - zoo boos is 's menschen hart van nature, en geneigd om den naasten te haten - vooral, omdat men hoopt, op die publieke wijze, zich aan personaliteiten - horreur! - te vergasten, en te zien, met echt Nederlandsch - leedvermaak, - op welke wijze de geleerde heeren elkaâr de ooren wasschen; - want dat vinden de vermaledeide Adamskinderen, helaas! aardig, en beginnen er later over te spotten!
Intusschen zien wij, dat broeder Beets broeder Spijker - wij leven in een tijd van verbroedering, bovenal op eene
| |
| |
predikanten-vergadering - zeer beleefd en minzaam aan boord komt, met een vredespijp, niet met een enterhaak in de hand. - Broeder Spijker had zich in het Christelijk maandschrift eenigzins eigenaardig over broeder Beets uitgelaten; volstrekt niet als een geharnast tegenstrever, maar zoo als wij uit den openlijken brief opmaken, - aan ons allen, die lezen en betalen kunnen - gerigt, met ‘ietwat ironie’ - Die ironie, hoe onschuldig en vreemd van alle persoonlijke veete, schijnt aan broeder Beets eenigzins al te ironisch voorgekomen te zijn - en de eene broeder betaalt nu den anderen met gelijke munt: - daarin ligt niets, dat tegen Gods gebod, of de goede zeden strijdt, - en echte, degelijke, Platonische ironie, is zoo zeldzaam en kostbaar, dat we er inderdaad naar verlangen, in onzen flaauwen leeftijd. - Wij laten het stuk van broeder Spijker onaangeroerd, en verwijzen den weetgierigen lezer naar het Christelijk maandschrift, - en het opstel van den Amsterdamschen prediker: ‘Een woord over schoolonderwijs, in verband met het onderwijs der kerk.’ - Er ligt, als wij wèl gelezen en verstaan hebben, in den openlijken brief van Dr. N. Beets aan den ambtgenoot, een onmiskenbaar gevoel van meerderheid en overwigt opgesloten en geopenbaard. - Wij hooren hier een broederlijken voogd, die met de beste bedoelingen zijn pupil een weinigje teregt zet, en zich tamelijk gevoelig toont over de ‘ietwat ironie,’ - en toch - broeder Beets meent het waarlijk zoo goed met alle broeders in de predikantenvergadering, die, zoo als hijzelf mededeelt, hem zoo vertrouwelijk van alle zijden noemen: broeder Beets! - Later, zekerlijk, komt een ander broeder, die over het Christelijk onderwijs - wat-onchristelijk redeneerde, in een ander licht; maar dat schaadt niet - altemaal broêrtjes!
De briefschrijver heeft intusschen grieven, ja waarlijk grieven, tegen den ambtgenoot, en daar houdt de ironie op. - Broeder Beets staat voor broeder Spijker met een ernstig, maar toch nog al minzaam gelaat, heft den vinger dreigend omhoog, en vraagt, blz. 7: ‘Wat hebt gij gedaan?’ en broeder Spijker herneemt: ‘Gij hebt niet naauwkeurig genotuleerd’ - dat geldt nu, buiten den broeder - den sekretaris Beets. - De aangeklaagde verdedigt zich manhaftig en meesterlijk, blz. 9-13. Hij geeft ons een leerzaam tafereel van al de bezwaren en gevaren, aan een predikanten-vereenigings-sekretariaat verknocht, waar de sekretaris zelf mede spreekt, - hij overtuigt ons, dat men juist omgekeerd heeft geoordeeld, blz. 10: ‘voortreffelijk werk - volkomene objectiviteit - snelschrijvers-talent - daguerréotypische getrouwheid.’ - Wij kunnen hier geene beslissing geven, maar gelooven met den heer Beets, dat het verbazend moeijelijk is, om, onaangezien alle klinkende loftuitingen, een volstrekt onpartijdig en getrouw verslag te leveren van de speeches in eene predikantenvergadering, ja dat er nog dikwerf, van deze zijde, meer of minder gegronde grieven tegen alle broeders sekretarissen zullen ter tafel gebragt worden, en dat het hoogst wenschelijk ware, tot heil der predikanten-vergadering, om werkelijk een notulen-machine, een schrijf-telegraaf, een expresselijk gekozen snelschrijver te bezoldigen en aan te stellen, waardoor alle min of meer gebrekkige aanteekeningen, - ‘al grijpt men terstond naar het potlood’ (potloodschrift wordt ligtelijk uitgewischt) in het vervolg onmogelijk waren. O! mogt men bij de eerstkomende vergadering tot zulk een besluit kunnen komen!
| |
| |
Nogmaals plaatst broeder Beets zich voor broeder Spijker, en zegt nu, ruim zoo ernstig - de dreigende vinger is altijd opgeheven: - ‘Ik ga u iets zeggen, dat u verbazen zal, - het ergere u niet’ (blz. 13). - Nti zal het spannen, vermoeden wij - als geleerde heeren elkaâr zullen doen verbazen - o wee! dan riekt het reeds naar den mutsaard. - Waarover moet broeder Spijker tegen wil en dank verbaasd worden? - Over de nederigheid, ja over de zelfverloochenende nederigheid van broeder Beets! - dat hadden we niet gedacht. - Een Christelijk broeder is immers nederig van hart, en draagt zijn kruis, en kruisigt alle eer- en roemzucht?
Broeder Beets wil maar volstrekt niet in broeder Spijker zijn' lofredenaar zien - en daarover moet de laatstgenoemde zich nu verbazen: - ‘uwe welmeenendheid laat mij, of maakt mij ijskoud’ (dat is eene miserabele broederlijkheid - die zoo op eenmaal ijskoud wordt) ja nog meer, broeder Beets is er door ‘verschrikt’ geworden. (zie blz. 13) - Broeder Spijker had nooit, nooit moeten spreken van Hildebrand, liefelijker, humoristischer gedachtenis, en niet over den talentvollen lofredenaar op Paulus - en vooral niet over broeder Beets, als den ‘talentvollen dichter’: - die taal is voor broeder Beets als een ijskoud stortbad geweest - 't was eene onvoorzigtigheid, en de geïncrimineerde was er door verschrikt. - Hoe is zoo iets mogelijk, vragen we allen, en wenschen toch te weten, waarom de gevierde letterkundige landgenoot alzoo protesteert, om een talentvol dichter genoemd te worden? - Ja, ja! dat wordt een zielkundig vraagstuk, - we zouden het wel kunnen beantwoorden, maar als we, in alle welmeenendheid, den bal eens misslaan, - dan ware het mogelijk dat broeder Beets daardoor nog eens ijskoud werd gemaakt - en dat is voor warme, vurige gestellen, gevaarlijk. - Wij zouden kunnen vermoeden, dat juist de hevige schrik en schok hier is ontstaan, niet wegens de incriminatie en beschuldiging van letterkundige verdienste in het algemeen, maar omdat ze juist bepaaldelijk uit de pen van broeder Spijker is gevloeid, en daardoor de objective, voor eene subjective voorstelling plaats maakte; - maar om 's hemels wil! houdt dat, waarde lezers! om de ijskoude van broeder Beets niet tot en onder het vriespunt te brengen - voor een bloot vermoeden - en voor niets meer.
Broeder Beets heeft, buiten en behalve de onvoorzigtigheid en de schrikbarende aantijging, dat hij een ‘talentvol dichter’ zoude zijn, andere grieven - ze worden zelfs in een dichterlijk beeld voorgesteld - blz. 16: ‘te vergeefs tracht ge (o broeder Spijker) mijne dichterlijke krans, door mijn doctoraal diploma te overschaduwen.’ - Menschen, menschen! wat moet broeder Spijker boosaardig, en broeder Beets scherpzinnig zijn, om daarmede kwaads te stoken of daarin iets kwaads te vinden! Als wij dat alles in koelen bloede lezen, zijn wij ten einde raad, - broeder Beets wil niets van den dichter weten, en broeder Spijker wel - hoe zit dat in elkaâr? - Welligt dat de laatstgenoemde wat veel dichterlijks, als een ellendig overblijfsel van den ouden mensch, bij den ambtgenoot meende te ontdekken, en dat aanwees - maar dat mag en moet men nooit doen - dat doet het bloed bevriezen - summa - onze land- en tijdgenooten zullen zich wel moeten wachten, om voortaan ooit of ergens aan den talentvollen dichter te herinneren - dat is uit den Boozen - en de heer Beets verdraagt dat niet langer, vooral niet van een ambtgenoot. - Als de dich- | |
| |
ter, wiens werken toch nog ondanks hemzelven op hooge waarde geschat worden, eens dood is, dan zal men hem nevens den doctorshoed, ook den dichterlijken krans weder veilig mogen aanbieden, en hem nu uit barmhartigheid voor zijne ‘kommervolle positie’ (blz. 17)rust laten.
Wij gaan verder. - Broeder Beets blijft beweren, dat hij zich, over het Christelijk onderwijs sprekende, geheel op het gebied der werkelijkheid bevond, en dat zijn bepaalde wensch, om Christelijke scholen te zien, volstrekt niet fantastisch was, - en broeder Beets is zoo geweldig bevreesd geworden voor alle fantazie, op dat gebied, dat wij schier medelijden met hem zouden krijgen: wij zullen daarom als tegenhanger van zijn geliefkoosd woord - orthodoxophobie - hier bijvoegen - phantasiephobie! - Broeder Beets gaat voorbij, schrijft hij, wat zekere andere sprekers hebben gezegd, in betrekking tot het Christelijk onderwijs op de school - die zekere sprekers worden niet genoemd - maar daar moet er één geweest zijn - o die fantast! - welke zich, in de ‘doodbedaarde predikanten-vereeniging’ door verontwaardiging voelde overweldigd, en eindelijk uitriep: ‘ik weet niet wat men toch drijft’, - die heeft durven gewagen van muzijk- teeken- en danslessen, die met gebeden werden aangevangen’ - nu dat heet eerst teregt overdrijving, en eene dubbele dosis - ironie.
De openlijke brief van broeder Beets wordt nu, blz. 27, meer exegetisch, ophelderend, meer toelichting van het hangende geschilpunt. - Waarom worden de lieden zoo uit hun centrum gerukt, als het geldt de behandeling van het Christelijk schoolonderwijs? - de schrijver lost dat vreemd verschijnsel op, door ons te overtuigen: ‘dat de menschen hier bijna allen te gelijk - dwaas, half dol en vol impieteit worden - zij worden verbijsterd,’ - zij zien visioenen, en wat al meer. - Zoo iets moet dus wel bij den heer Beets hebben plaats gevonden, terwijl andere meer bedaarde, minder dichterlijke (o wee! daar is de zonde weder!) lees: ‘minder wetenschappelijke’ menschen, die verbijstering en dien ‘ontzettenden donderslag’ dat ‘oorverdoovend geraas’ (blz. 28) niet gewaar werden, - en nu, waarde lezer, als ge niet met een groot genoegen het tafereel van eene Christelijke school met keurige verwen geschilderd, zult lezen, blz. 29-32, dan hebt ge geen smaak, geen gevoel - alleen die bladzijden zijn den geheelen brief waardig - daar is (vergeef ons de zonde!) Hildebrand weder, daar schetst en teekent hij, als een meester, - 't is een klein dichtstuk (andermaal: vergeving!) de schrikbeelden van Christelijke scholen staan daar zoo curieus en geestig u voorgesteld, dat ge bij deze bladzijde, zoo als de sekretaris bij de predikantenvereeniging, met uw potlood gereed staat, om hier aan te teekenen, met een dubbel groot NB! NB! - Intusschen vreezen we altijd, dat als broeder Spijker, of andere boosaardige, onvoorzigtige broeders, die voor den voogd verschijnen, die tooneelen zullen lezen, dat ze dan alweder zullen zeggen: - maar 't is toch ook hier weder verbazend dichterlijk, en iet of wat ironisch-overdreven, en dan komt de gevaarlijke ijskoude weder, waarvoor wij den warmen broeder zoo gaarne wilden bewaren. - Nu beweert broeder Beets, dat er bestaat eene zekere kwaal: orthodoxophobie,
regtzinnigheidsvrees - en hij heeft volmaakt regt - en is hier althans geen dichter, maar een menschkundig opmerker, - dat er bij bedaarde, doodbedaarde, aan ondervinding en Chris- | |
| |
telijken zin rijke mannen en predikanten eene vrees bestaat - een ϕóβοϛ -- voor datgeen, wat velen thans als regtzinniglieid aanbieden en aanbevelen, dat is gewisselijk waar, en 't is tevens zeer goed; - dat deze vrees zich niet onbetuigd laat, en menig krachtig woord en nadrukkelijk vertoog uitlokt tegen eenen overpietistischen, mystieken geest, die het waarachtige en werkzame Christendom verkracht en ondermijnt - is allergelukkigst; - dat die orthodoxophobie door geleerde en wetenschappelijke mannen luide wordt verkondigd tegenover de voorstanders van menschelijke geloofsbelijdenissen, die voortdurend getoetst, ontleed, bestreden en gezuiverd worden, is een heerlijk teeken des tijds - en dat zeer velen alles niet voor regtzinnigheid gelieven aan te nemen, wat men daarvoor links en regts uitvent, te koop aanbiedt, of wel zeer onbeschaamd opdringt, - dat is zoo gewenscht en noodzakelijk, dat we schier zouden uitroepen: ‘Leve, leve de orthodoxophobie!’ - Evenzoo, dit spreekt van zelfs, zoude men van eene photophobie of lichtvrees kunnen spreken, bij die personen aanwezig, die opzettelijk alle ontwikkeling en vooruitgang op het gebied der godgeleerdheid ontwijken, en zich schuil houden, niet achter den folio Bijbel van broeder Beets (blz. 29); maar achter de acta synodi Dordracenae (blz. 31): dat het dáár nog altijd tamelijk duister is, en de schaduw daar vele zaken zeer onduidelijk of verduisterd en wonderbaarlijk doet aanschouwen, zullen die heeren wel gelieven toe te stemmen, niet als ze de predikantenvergadering te Amsterdam bezoeken, maar wel als ze hier en
daar, in de Hervormd-Gere- formeerde-afgescheidene kerkgebouwen, eene echte Dordsche leerrede aanhoorden.
Broeder Beets heeft wederom volmaakt regt, als hij beweert, dat men zich hier schrikbeelden vormt van zuiver kerkelijke scholen - alle weldenkende verstandige en meer of min dichterlijke mannen zijn het eens, ook met broeder Beets, dat hier eene allernoodlottigste toekomst zoude bereid worden. De regtzinnige partij wil dat zekerlijk niet - ze wil voor als nog geene on-zinnige partij worden: - de heer Beets springt voor haar in de bres, en tracht de geweldige orthodoxophobie zoo spoedig mogelijk te wijzigen - hij heeft een honigkoekje gereed, - hij bewijst en beweert ('t is meermalen gelijkluidend) dat het hier alleenlijk om een zuiver Christelijk onderwijs op de school te doen is - geene dweepzucht, geen blind drijven van leerstellingen, dat de kinderen zeker in den grond zoude bederven, zoodat ze niet als lieve gehoorzame kleinen, van de school naar huis, maar als kleine Dordtenaars en Bogermannen, met benaauwde gezigten en gedrukte zielen, vice versâ, zouden wandelen; - daartegen verzet de heer Beets zich zeer nadrukkelijk, en toont, dat hij evenzoo min aan de orthodoxophobie, als aan de photophobie - beide zeer lastige kwalen - onderhevig is; - hij betuigt dat, aan het einde van het openlijk schrijven, zeer plegtig, blz. 46: ‘Ik verlang geen partijschool; ik verlang geen dogmatische school; ik verlang geen “overdrijving van christelijke vormen;” ik verlang geene opvulling van de teedere hersens der jeugd met groote woorden, noch anticipatie op de ontwikkeling van het kinderlijk hart met overdaad van gemoedelijke redenen; ik verlang geen misbruik, ik verlang geen onhandig gebruik van den Bijbel op de school, zoo min als in de kerk, zoo min als in het huisgezin; maar ik verlang den Bijbel, gelijk in de Kerk, gelijk in het huisgezin,
| |
| |
zoo ook in de Protestantsche school, op zijne eigene natuurlijke plaats.’
Nu, bij alle verstrekene of toekomende predikanten-vergaderingen! bij alle mogelijke orthodoxophobie! - wat kan men na dit uitgedrukt verlangen van den broeder Beets meer verlangen? Hij wijze ons en allen, die het Christendom opregt liefhebben, hij wijze ons nu aan de juiste en geschikte wijze, hoedanig de Bijbel op de Protestantsche school moet gebruikt, verstandig, niet onhandig, en helpe ons voort, opdat we met hem geheel op het gebied der werkelijkheid blijven.
Neen, neen! nu is het duidelijk, de heer Beets wil geene kerkelijke scholen, - dat is reeds veel gezegd; - wij danken hem uit veler naam voor die mededeeling - hij is geen bedorven man, - hij ligt daar niet neder op den grond, geveld door broeder Spijker - de broederhand rigt hem vriendelijk op, neemt hem het stof van het kleed - hij is weder opgerezen en staat op de beide voeten - de ijskoude is ook al wat gebeterd, en zeker reeds overgegaan in de vriendelijke levenswarmte, waarmede de broeders, in en buiten de predikantenvergaderingen, elkaâr begroeten, en de hand reiken - om het rijk Gods in geest en waarheid op te bouwen. - Zoo zij het!
sincerus.
Na den afdruk dezer bladen is den steller de ‘Memorie van Toelichting enz.’ ter hand gekomen; terwijl hij voorloopig daarheen verwijst, wordt welligt later de gelegenheid gevonden, om meer bepaaldelijk daarop de aandacht te vestigen.
|
|