| |
De gezindtescholen.
Beschouwingen, vragen, bedenkingen.
1.
Onder de belangrijke onderwerpen, welke laatstelijk ter sprake zijn gekomen, en waarover menig hartig en nadrukkelijk woord is gewisseld, behoort het vraagstuk der gezindtescholen - inderdaad schier een problema, dat tot heden toe niet voldoend is opgelost, en waarover in dit tijdschrift slechts ter loops is gehandeld. Wij achten het derhalve niet ongepast, de zaak van verschillende zijden te beschouwen, en zooveel mogelijk het vraagstuk, dat links en regts is heengetrokken, op het ware gebied der beschouwing terug te brengen, ten einde later in staat gesteld te zijn, ten minste een eenigzins gegrond oordeel te kunnen uitspreken.
| |
2.
De partijen staan tamelijk scherp tegenover elkaâr: - om ze tot vereeniging en verbroedering te brengen, zal wel vooreerst onder de vrome wenschen hier beneden behooren; maar wat er zoowel ten gunste als ten nadeele der gezindtescholen kan en mag aangevoerd worden, zal eerst kunnen blijken, als men van het godsdienstig onderwijs in het algemeen, en bijzonder van het onderwijs in den vorm der school tot meer eenparige beoordeeling is gekomen. - Wij zullen beproeven, wat hier kan gesteld en aangenomen worden.
| |
3.
Godsdienstig onderwijs is een bepaald voorschrift, en onmisbare behoefte, ter handhaving en verspreiding van het Christendom, het rijk Gods op aarde, - de opvolging der geslachten vooronderstelt eene opvolging van onderwijs; - de slotsom van de onderzoekingen en kundigheden, door het bloeijend en uitbloeijend geslacht aan het eerstvolgende medegedeeld, is onderwijs - dit onderwijs, in en op het leven toegepast, wordt opvoeding, - elk voorgaand geslacht moet, willens of onwillens, het plaatsvervangende op de eene of andere wijze - onderrigten - mededeelen, wat er weder van de vaderen ontvangen is: - dat is de schakel, die niet verbroken of vernietigd kan worden.
| |
| |
| |
4.
De hoofdzaak is derhalve: - welke slotsom wordt aan ons medegedeeld, en wat, en hoedanig zullen we die verkregene waarheden als eene regtmatige erflating aan den nakomeling, die onze onderwijzing eischt, op den breeden levensweg medegeven? Zal dit geschieden in eenen vast bepaalden, afgesloten, of in eenen vrijen vorm? Zal dit geschieden naar onverzettelijke wetten, of naar den eisch en de behoefte van den leeftijd? Zal dit geschieden op een gebiedenden, imperativen toon - of wel, geschikt naar de vatbaarheden van het geslacht, dat onze onderwijzing verwacht, verlangt, ja stellig eischt?
| |
5.
Aan de beantwoording dezer vraag ligt ongeloofelijk veel gelegen, en de voorstanders of bestrijders der gezindtescholen hebben ze meestal in de hitte van den strijd voorbijgezien. Zeer zekerlijk, wij weten allen zeer goed, wat er geleerd en onderwezen moet worden, in godsdienstigen zin: - de Evangelische waarheid, de leerstellingen, de zedelijke Evangelische waarheid, de grondleerstukken aangaande den Vader, den Zoon, en den Geest, - dat is aangenomen, toegestemd; - maar de vorm, de vorm, - waarin dat alles op het jeugdige geslacht moet overgebragt - dáár, dáár ligt de levensvraag - en daarover is men tot heden toe niet tot eene eenparige zamenstemming gekomen.
| |
6.
Zoo iets was trouwens ook niet te verwachten. De oudere en nieuwe leerstellige vormen, geijkt door eeuw en kerkbesluit, laten zich niet in der haast omsmelten, en bedanken beleefdelijk voor elke geweldige kunstbewerking: - deze staande vormen zijn niet als de staande legers, die met nieuwe, verbeterde taktiek en vernieuwde uniformen worden uitgerust. De leerstelling is geene stelling, die men wegneemt als het gebouw zooverre gereed is, - de vorm is meestal onbuigzaam, - men kan hem verbreken; maar niet uitrekken.
| |
7.
Daar nu de verschillende kerkgenootschappen hunne verschillende leerstellige vormen hebben, schijnt het even ontwijfelbaar als onbetwistbaar, dat ook de Evangelische waarheid aan het opbloeijend geslacht - als onderwijs - in dien bepaalden en afgesloten vorm moet aangeboden en medegedeeld worden. - Vormloos, zegt men, kan het onderwijs niet zijn - en zoo als de vaderen ons de afgietsels hebben overgeleverd - in gothische of middeleeuwsche of wel in meer moderne gedaante - zóó nemen wij de overgeleverde Christelijke waarheden aan, en zetten ze alzoo aan onze jeugd voor, opdat deze daar het noodzakelijke onderwijs vinde.
| |
8.
't Is dus hier weder de oude strijd tusschen vorm en inhoud - gehalte en gestalte, - de stof ligt gereed, maar hoedanig die der jeugd als in hart en ziel te brengen? Hier nu laten de kerkgenootschappen hunne regten gelden, en wij komen onwillekeurig op het regtsgebied: als onvervreemdbaar eigendom van het kerkelijk en gemeenteleven, verschijnen de geloofsbelijdenissen en formulieren van
| |
| |
eenigheid: daarin ligt, zoo als het heet, de inhoud en stof der Evangelische waarheden; alzoo, is het regtmatig om ze mede op die wijze aan het opbloeijend geslacht te onderwijzen - ja, nog één schrede verder: men mag, zonder verkrachting der kerkelijke regten, het Evangelie op geene andere wijze mededeelen; want daardoor zouden de aangeborene en onvervreemdbare regten van het kerkgenootschap noodzakelijk verkracht worden.
| |
9.
Uit dit bepaalde oogpunt beschouwd, en naar strenge gevolgtrekking, schijnt het, dat de zoogenaamde gezindtescholen, van regtswege, de jure, moeten voortvloeijen uit het kerkgenootschappelijk bestaan, en de verpligting op de kerkleeraren (de eigenlijke kerkvoogden) rust ter bewaring en handhaving van de Evangelische waarheid, zoo als die gevonden en bewaard is bij de gezindte, welke hare regten niet wil afstaan aan eenig tijdsbegrip.
| |
10.
Intusschen is de zaak voor andere beschouwing vatbaar, ja de billijkheid eischt, dat men de keerzijde hier niet opzettelijk of voorbedachtelijk uit het oog verlieze. De regten van het kerkgenootschap strekken zich zekerlijk uit tot de godsdienstige opleiding der leden, daarmede verbonden, en zijn aan zijne waaken werkzaamheid toevertrouwd - in zooverre mag het gerustelijk over den vorm, waarin die opleiding geschieden moet, beschikken en dien aanbevelen - maar verder gaan de regten, de verpligtingen, de eischen van het kerkgenootschap niet. Wat het onderwijs als zoodanig betreft, afgescheiden van de kerk en hare organen: - het maatschappelijk, burgerlijk onderwijs, - de eigenlijke school, waar de algemeene kundigheden des levens, voor het leven, onderwezen worden, - dáár kan de kerk hare beslissende magt niet laten gelden, zonder dat ze ingrijpt in een ander regtsgebied-dat haar ter zij de staat, en thans billijkerwijze ter sprake komt:
| |
11.
De Staat. - Wij wenschen de theorie te leeren kennen, welke volgens duidelijke en onbetwistbare gronden betoogt, dat het Staatsbestuur van de verpligting ontslagen is, om voor het onderwijs in het algemeen te zorgen; - als de Staat zorgt en zorgen moet voor bruggen, kaden, voor de gasverlichting, voor de schutterij en het staande leger, voor de financiën en den waterstaat, - dan is hij volgens dienzelfden regel mede verpligt om het onderwijs te bewaken, te regelen, te besturen, te zuiveren, - dat is welligt de eerste en heiligste verpligting, waartoe de Staatsmagt geroepen is.
| |
12.
Wie zal, buiten de Staatsmagt, dat werk aanvaarden? Als ge zegt, de Kerk, de geestelijkheid, dan brengt ge haar op een gebied, waar ze niet behoort, en slechts mag adviseren. De kundige onderwijzer valle, wat godsvrucht - nog iets anders dan godsdienst - wat zedelijkheid betreft, onder het toezigt der Kerk - maar wat betreft zijne bekwaamheid, zijne kunde, en de wetenschap - om zeer duidelijk te spreken - als taalmeester, als rekenmeester, als schrijfmeester, - dáár moet de kerk hare eischen beteugelen, en aan de wetenschap hare regten laten. - Wie zal de kunde en de
| |
| |
bekwaamheid des onderwijzers beoordeelen en beproeven? 't Is, voorwaar! geen werk bij bestek of aanneming; men kan zich niet laten inschrijven als onderwijzer der jeugd. Hier moet een bepaald bestuur aanwezig zijn, dat voor de hoogere belangen der menschheid zorgt.
| |
13.
De Staat kan en mag zich aan dien eisch niet onttrekken, - als hij dat doet, worden de eigene regten vergeten, en aan eene vreemde en ongeroepene magt de gevaarlijke vrijheid gegeven om van die usurpatie misbruik te maken. Derhalve vloeit uit het begrip van den Staat, en het Staatsbestuur, het toezigt en de regeling van het onderwijs in het algemeen, school in het bijzonder, voort. Het hoogere en lagere en middelbare onderwijs, is een integrerend deel van den Staat en de Staatszorg.
| |
14.
Wee en nog eens wee over die regering en dat land, waar dit oppertoezigt met onverschoonlijke laauwheid wordt - ter zijde geschoven, - waar de stand van onderwijzer niet onder de strenge tuchtroede van den Staat is geplaatst om de heilzaamste vruchten te dragen. De menschheid behoeft ontwikkeling, kennis, wetenschap, bekwaamheid; - er zijn algemeene gronden van menschelijke kennis, die volstrekt niet ontbeerd kunnen worden; - de jeugd moet ontgonnen worden; - wij leven niet onder de horden der wilden, met boog en pijl in de hand, in de bosschen, of onder de menschen van Rousseau, die eikels eten, en op handen en voeten kruipen; - de mensch eischt onvoorwaardelijk ontwikkeling; - hij wil, hij moet ergens - in de school.
| |
15.
En dáár, dáár sta hem nu de Kerk, het kerkgenootschap, zooverre het de eigene regten geldt, beveiligend, bemoedigend ter zijde; maar, neme de taak niet op zich, om leidsvrouw te zijn op een gebied, waar zij niets te zeggen heeft - of om eens weder op den man af te spreken - wat zoudt ge denken, als men u vroeg naar Katholieke schrijfmeesters, naar Calvinistische rekenmeesters, naar Evangelisch- of Hersteld- Luthersche taalmeesters, naar eene Doopsgezinde aardrijkskunde, naar eene Remonstrantsche algebra, of eene Gereformeerdafgescheidene grammatica? - dat grenst, zegt ge, aan onzin - en te regt - maar zoodra het kerkgenootschap zich het beheer van de school en het onderwijs aanmatigt, wordt de deur voor dergelijken onzin geopend.
| |
16.
De Staat is uit zijn aard - neutraal - daarom in geenen deele - atheïstisch, - dwaze verwarring! - hij mag en kan niet anders zijn - als hij partijdig wordt, is er groot onheil te duchten, van alle zijden - gevaar van boven en beneden, - getuige de geschiedenis! - De Staat zoekt naar den bekwamen, kundigen, vooral mensch- en kinderkundigen onderwijzer, onderzoekt hem ten dezen opzigte naauwkeurig, eischt in hem de waarborgen van en voor zijn ambt, - de Staat wil mannen, die de taal en de rekenkunde, en het groot en klein schrift, ook verder de levende talen, grondig kunnen onderwijzen: - naar meer vraagt of mag de Staat niet vragen, - de kerkgezindte ligt buiten het gebied of bereik van den Staat; de onderwijzer in de school, moet dáár onderwijzer zijn en
| |
| |
niets meer, geen katechizeermeester, geen proselytenmaker, geen Katholiek, geen Hervormde, geen Luthersche, geen Doopsgezinde, - daar vraagt de school en het onderwijs evenmin naar, als de Staat vraagt, of zijne beambten tot de Hervormde of Luthersche kerkgenootschappen behooren.
| |
17.
Volgens deze stellingen vervalt het heerschende, het grove begrip der gezindtescholen - in bruto - van zelfs. - De school, als school, dat is: onderwijs, sluit de kerkelijke kleur uit - de gezindte - mede -: daarom zijn gemengde scholen, uit een zuiver staatkundig en wetenschappelijk oogpunt beschouwd, in den aard der zaak zoo duidelijk gegrond, dat hier geene sprake van afscheiding kan zijn, tenzij men het algemeene onderwijs vereenzelvigt en verwart met het godsdienstig afzonderlijk onderwijs, dat zich wel aan het gewone onderrigt aansluit, maar daar immers geen werkelijk bestanddeel van uitmaakt?
| |
18.
De ouders zenden hunne kinderen naar de school - waarom? om te leeren, en wat te leeren? - de eerste gronden der wetenschappen; - want ook het lezen, schrijven en rekenen, is, in den naauwen zin des woords - wetenschap, - later meer, altijd meer, - eindelijk het Italiaansch boekhouden en de algebra, - zooveel het kind maar leeren kan en leeren wil, - maar meer mag de ouder niet van de school eischen, en meer behoeft de onderwijzer niet te geven. - Als nu de Katholieke of Protestantsche vader vreest, dat het onderwijs Protestantsch- of Katholiek gekleurd zal zijn, - dan treedt hij in zijne goede regten, en mag eischen, dat hier de grootste, de strengste onpartijdigheid worde in acht genomen, - nu mag hij zich als kerkgenootschappelijk man laten gelden.
| |
19.
Als de onderwijzer, bij wijze van goochelkunst, viâ subreptionis, - zijne kleur, de kerkelijke, welke hij draagt, onder en benevens het onderwijs niet slechts vertoont, maar opzettelijk op de leerlingen wil overbrengen, wordt hij, èn voor den Staat, èn voor de Kerk, beide zijne voogden, verantwoordelijk, en is geen onderwijzer meer, maar godsdienstleraar: daartoe is hij evenmin geroepen, als de aangestelde geestelijke of bloot geestelijke onderwijzer geroepen is, om in de talen of in de rekenkunde onder het godsdienstig onderwijs - les te geven.
| |
20.
Als er dus gezindtescholen moeten zijn, dan zullen en moeten die geheel afzonderlijk van de bekende gemengde wetenschappelijke scholen gevormd, - maar dan zijn het ook geene gezindtescholen meer - dan is het de reeds bestaande afzonderlijke godsdienstige opleiding, naar eisch der verschillende kerkgenootschappen, waar de kinderen, - buiten alle schoolonderwijs - in de godsdienst worden onderwezen, en waar deze dus alleenlijk wordt gekend en gehoord.
| |
21.
Zonder die scherpe afscheiding, zal er van beide zijden veel verloren gaan, niets gewonnen worden. - De gemengde school vraagt niet naar de doopcedel,
| |
| |
naar de geloofsbelijdenis der ouders en der kinderen, naar de eischen der pastoors of predikanten, wat hen betreft, maar naar de vlijt, naar het open oor, naar het vaardige geheugen, naar de opmerkzaamheid en de orde der kinderen. De onderwijzer, die een schrift laat naschrijven, of eene som ter uitwerking opgeeft, vraagt niet eerst aan het kind, of het later den Mechelschen katechismus, of den Heidelbergschen katechismus, of de Augsburgsche geloofsbelijdenis zal moeten hooren en aannemen, - en het kind heeft evenzoo min iets te maken met de private belijdenis van den meester, onderwijzer, monsieur of instituteur: er kan en mag geene grootere onzijdigheid bestaan, dan in eene gemengde school.
| |
22.
Gij eischt dus, zegt onze lezer, dat men het godsdienstig onderwijs van de gemengde school uitsluite? In zekeren zin, ja - zoodra het bepaalde leerstellingen geldt, - zoodra het er kennelijk op wordt toegelegd, om de gezindte, als kerkvorm, onder en met het algemeene onderwijs op het kind in te enten. - Zoodra de onderwijzer betaald, of aangesteld, of uitgelokt is, om Katholieke of Protestantsche leerbegrippen op den voorgrond te stellen, - dáár hebben de ouders volmaakt regt van wederzijds de grieven te laten hooren, - zij kunnen en mogen zeggen: ik zend mijne kinderen naar de school, en niet naar de kerkelijke onderwijzing - daarvoor is immers de afzonderlijke gepaste gelegenheid gegeven, alom waar degeestelijken, of de onderwijzers, die onder den trein der geestelijken staan, voor de godsdienst en dus mede voor den kerkvorm waken.
| |
23.
Wat betreft de zedelijke godsdienst - godsvrucht - de algemeene zedelijke ontwikkeling, die telkens met het onderwijs zamenvloeit en er ook uit voortvloeit, dáár kan de school in hare regten blijven, - de vermaningen tot algemeen gebed, geloof en liefde, de opwekkingen tot deugd, waarheidsliefde, trouw en eerlijkheid, - kunnen door de onderwijzers, zeer goed, zeer nadrukkelijk worden gegeven, op het jeugdig hart gedrukt, zonder dat men den Roomschen of Mechelschen katechismus, of het Heidelberger kerkelijk leerboek, of eenige geloofsbelijdenis daarbij aanhale, - de verstandige en ijverige onderwijzer weet zeer goed, dat de zedekunde nog geene kerkgenootschappelijke kleur draagt, - en men nog niet spreekt van eene Gereformeerde of ongereformeerde pligtsvervulling.
| |
24.
In zekeren zin zijn de gezindtescholen, waar zij het algemeene onderwijs, de eigenlijke wetenschappelijke school, zouden overweldigen, inslokken en bewerken, en om zoo eens te spreken, ‘kerkgenootschappelijk’ stempelen, - even onnoodig als gevaarlijk. - De onbetwistbare onzijdigheid - neutraliteit - van het elementair onderrigt, zal er meer of minder onder lijden, en, wat reeds meermalen gezegd en bewezen is, de aangeprikkelde geloofs-, niet de wetenschappelijke ijver der meesters van hoogeren en lageren rang zal wel niet altijd binnen de palen en perken blijven, bovenal, wanneer er meerdere afsluitende gezindtescholen nevens of digt nevens elkaâr verschijnen, waar de kundigheden, de bekwaamheden voor het wer- | |
| |
kelijke leven, de vlag moeten strijken voor het overheerschend gezag van sommige kerkvormen, of eens aangenomen en bijzonder geijkte geloofsbegrippen.
| |
25.
Uit deze opmerkingen volgt onmiddellijk de overtuiging, dat in onze dagen van botsing en wrijving de stand en het ambt van onderwijzer aan vele moeijelijkheden onderhevig is; dat de meester iets van den welbekenden slangen- en duivenaard moet bezitten, om zichzelven en zijne hem toevertrouwde leerlingen uit het vuur te houden; dat hij moet weten te geven en te nemen, en zich met inspanning van alle krachten als afsluiten, in de school namelijk, van alle gezindten der nog helaas! verdeelde Kerk; vermag hij die onzijdigheid niet te bereiken of te bewaren, hij verlate zoo spoedig mogelijk de schoolbanken, en ga elders heen, b.v. waar de oefeningen of godsdienstige vergaderingen worden gehouden, en trachte daar het woord te voeren tot de groote kinderen van groote menschenkinderen, eer hij de kleine kinderen der menschen bederve.
| |
26.
En de Staat nu? Heeft deze mast eigenlijk iets te maken met de bijzondere kerkgezindte der ouders? Wij gelooven dat niet. Hij zorge en wake voor eerlijke en gestrenge schoolopzieners, bovenal onpartijdige mannen; voor ruime en gezonde schoollokalen; besture en regele de bezoldiging der heeren onderwijzers, met hun gevolg; wake voor de grondigheid en den behoorlijken omvang der leer, en handhave de beste leermethode - en zie boven dat alles toe, dat de onderwijzer, om verschillende redenen, hem al te wèl bekend, de algemeene leer- en oefenschool niet in eene kloosterlijke, in eene kerkelijke, hard en bont gekleurde school herscheppe - dan heete het: ‘schoenmaker, houd u bij uwe leest!’
| |
27.
En de Kerk? Zij matige zich niet aan, om als éénige magthebbende schoolopzieneresse op te treden, en hare regten verder uit te strekken, dan zij billijk mag - de Kerk is geene ‘magistra artium’ - zij make hare afzonderlijke onderwijzing tot eene gezindteschool, als dit woord toch moet behouden worden, maar belemmere en verstore den gang van het eerste, noodige, wetenschappelijk onderwijs niet - zij Wij ve met kruis en geloofsbelijdenis, met heiligen- legenden en heiligenprentjes, met katechismusvragen en kerkelijke verschilpunten - stil en gerust buiten de deur der school staan - en neme dáár op hare beurt den kleinen Christenmensch in de biecht en onder handen - hare school is binnen de kerkmuren of in de vertrekken der geestelijken, - dáár mag zij vrij bevelen en heerschen.
| |
28.
Als nu de onderwijzer evenwel met zijne verschillende kerkelijke kleurlingen - meer of min helder van hoofd en begrip - verstandig omgaat, zal hij juist op de gemengde neutrale school, zijn gebied, de mogelijke oneffenheden, die buiten de school ontstaan zijn, kunnen en moeten dulden, of liefst, als hij daartoe bij magte is - zooveel mogelijk door het woord der wijsheid en der liefde - waterpas maken - evenzoo als hij de kinderen de herleiding der breuken tot de
| |
| |
eenheid leert, zoover die rekenkundig mogelijk is, zoo oefene hij zich in de kunst, om het verschil van geloofsbegrippen (somtijds in de kerk- en huiskamers dapper opgewekt!) te herleiden tot de groote eenheid der goddelijke liefde, en waar hij tegenspraak of tegenstand ontmoet, daar verwijze hij naar de kerk en hare leeraars, en zorge dat zijne school geene gezindteschool worde - geene kleine ecclesia militans - dàt zij hem op het hart gedrukt!
| |
29.
Wij bevelen onze eenvoudige en welgemeende beschouwingen, vragen, en bedenkingen in betrekking tot het behandelde onderwerp, aan de opmerkzaamheid van onbevooroordeelde en verstandige tijd- en landgenooten, en wenschen evenzoo gaarne grondige en indringende tegenspraak, als opregte toestemming. - Later wordt ons welligt, juist daardoor, de gelegenheid aangeboden om het vraagstuk dezer dagen nader en meer gezet te beschouwen, waarvoor ten allen tijde de kolommen van dit Tijdschrift, als bij voorkeur, geopend blijven.
philomathes.
|
|