Bilderdijk mededeelt, wil hij geenszins als volledig aangemerkt hebben; maar verlangt integendeel, dat de Hollandsche critici en biographen het aanvullen. Laten wij de hoop voeden, dat zijne stem niet vruchteloos zij, en de redactie der Revue Britannique eerlang, als zij hare kolommen weder voor de beschouwing onzer letterkunde openstelt, geen andere zorg hebbe, dan l'embarras du choix onder het aantal ingezonden stukken!
Wij voor ons hebben den bescheiden man inderdaad lief gekregen, die niet alleen aan- en opmerkingen, aanvullingen en toelichtingen, maar ook tegenwerpingen verlangt, welke hij betuigt erkentelijk te zullen aannemen. Dit is niet alledaagsch bij een auteur, zelfs wanneer hij in een Tijdschrift optreedt, ja, hij mag hierin zonder twijfel als een loffelijk voorbeeld worden aangeprezen, en reeds dáárom smart het ons, dat wij hem, als ware hij een booze recensent, een bestia apocalyptica, slechts onder de veelweinig- of nietsbeteekenende letters N.N. kunnen aanduiden. Zijne bescheidenheid verbant, bestraft althans den glimlach, die, schier onwillekeurig, om onze lippen speelt, als hij ons de namen onzer landgenooten, tot onkenbaar wordens toe misvormd, weêrgeeft, en van de twee Barenden (de gebroeders Klijn, Barend, en Hendrik Harmen, van Kinder (Kinker), van Wildenbosch (Staring van den Wildenborch), Spendaw (Spandau), en Merschert (Messchert) gewaagt, en onzen archivarius als de Songe betitelt: - 't is altijd nog heilig bij de heeren Hoeks en Kabiljaauw, zooals eens een Fransche beschrijver onzer geschiedenis zijn zucht tot personificatie lucht wist te geven. Dan - laat onze N.N. de namen spellen, gelijk hij wil; - hij verklaart nogtans: dat onze tegenwoordige prozaschrijvers, geschiedkundigen en critici het bewijs opleveren, dat Holland zijn wetenschappelijken en letterkundigen roem steeds waardig blijft. Zulk een woord verzoet veel, en zoodanige getuigenis in een buitenlandsch tijdschrift is inderdaad niet te verachten, noch te verwerpen. Zoo iets moest beter en waardiger erkend worden, dan door de werken van Sue en Dumas tot huis- en handboeken te verheffen, en ze een plaats te laten op de werktafeltjes onzer jeugdige schoonen!
Onze schrijver verklaart zelf, dat hij slechts zeer onvolledige, vooral zeer tegenstrijdige berigten kan geven ten aanzien van het karakter en den genie eens mans, dien Southey als volmaakt afschildert, doch die in Holland, even als Southey in Engeland, maar al te zeer gewikkeld was in den vurigen en dikwijls hatelijken pennestrijd van het nieuwerwetsche liberalismus. Intusschen keuren wij hetgeen hij mededeelt hoogst belangrijk, vooral om de ingevlochten anecdoten (welk woord men hier niet in den almanakszin, maar in den waren van onuitgegeven bijzonderheden gelieve op te vatten). Southey's brieven doen ons menigen belangrijken blik werpen in het huiselijk leven van Bilderdijk, en van den Brit, die in zeer vriendschappelijke betrekking met hem stond, die naar Holland kwam om hem te zien en te leeren kennen, die in zijne woning vertoefde, hooren wij veel, wat wij nog niet, althans wat wij nog niet zóó wisten, of konden weten.
Wij wenschen in een later nommer onze lezers met den inhoud van het artikel uit de Revue Britannique bekend te maken, en besluiten ons inleidend berigt met de schoone dichtregelen der begaafde vertolkster van Southey's mees-