heer Hoekstra gedacht heeft: ‘Daarom spreke ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en hoorende niet hooren noch ook verstaan.’ Hij kon zich echter ook hierin vergissen, en de discipelen, die hij voor zich en Ds. Visscher, en die Blaupot ten Cate voor Lange in ons vaderland wenscht, konden hem de verklaring der gelijkenis geven, op deze wijze:
De paardendoop is de doop der heidenen en Joden.
En de oude godsdienstwet is de instelling: gaat heen, onderwijst alle volken, dezelve doopende.
De veulens zijn de kinderen der Christenen.
Die niet weten, waarin de kracht zit, of in het water, of in de handeling, of in eene werking van hooger magt, zijn de verschillende theologische partijen in de ééne algemeene Christelijke kerk, die den doop erkennen.
En de men, die toch het gebruik doelmatig achtte, en bevond er zich wel bij, is de Gereformeerde kerk in ons vaderland.
En de geheele conclusie is: de kinderen van Christenen zijn geen heidenen en Joden; de instelling bedoelt dus hun doop niet. Daar hij echter doelmatig blijkt te zijn, en men er zich wel bij bevindt, wordt hij ook behouden. Kinderen tot jaren van onderscheid gekomen, opmerkende, dat zij niet zijn tamme veulens van vroeger wilde paarden, maar zelven wilde paarden, in bosschen opgevangen, laten zich doopen om van wild tam, en dus leerzaam en voor het gebruik geschikt te worden.
Is dat de bedoeling van den heer Hoekstra, dan danken wij hem voor zijne gelijkenis, wier kracht wij gevoelen, sedert hijzelf ons leerde, dat de Doopsgezinden niet afgezonderd van, en nevens de burgermaatschappij behoeven te leven, maar wapenen dragen, overheidsambten bedienen, dus ook eed afnemen, en alleen datgene behouden uit de stellingen der vaderen, waardoor zij in de burgermaatschappij geene eer missen en geene schade lijden. Zij moeten derhalve leerzaam en voor het gebruik geschikt zijn. Had de heer Hoekstra eene minder piquante bedoeling, zoo bedenke hij het woord van den Apostel: verdraagt de zwakken, vergevende, dat wij ziende niet zien en hoorende niet hooren noch ook verstaan: want het hart dezes volks is dik geworden, en daardoor durft het meenen: ware verdraagzaamheid berust op onderlinge achting van elkanders begrippen.