De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijIets over onprotestantsche gereformeerden, en niet-gereformeerde protestanten, bij de aankondiging van:
| |
[pagina 248]
| |
Hoog Geleerde aanviel, omdat hij daar zou spreken, niet om hetgeen hij daar gesproken had. Zoo lang professor de Groot niet van zijn ambt was ontzet immers, was hij in zijn goed regt om in 's Gravenhage eene predikbeurt te vervullen; kerkeraad of predikant aldaar waren in hun goed regt om hem zulks toe te staan. - Prof, de Groot andermaal verdacht gemaakt en in zijne eer getast, verdedigt zich in een blijkbaar minder à loisir geschreven ‘Woord aan de Hervormde gemeente te 's Gravenhage,’ waarop de heer Molenaar eene wat zoetsappig vinnige repliek laat volgen, waarin hij den staat des geschils zoo tamelijk miskent, - Dr. Doedes een bedaard kwaadaardig antwoord heeft, misschien een terugslag op wat Dr. van Oosterzee van Prof. Scholten (op wat vreemde wijze onder de Groningers gezet) had ondervonden. Na al dit gebeurde (er kwam reeds meer), heeft Irenaeus Alethophilus in aan het hoofd dezes genoemde brochure zijn gevoelen uitgesproken, met blijkbaar voornemen om een woord van vrede te doen hooren in den strijd. - Wat verlangt gij in een' vredestichter? - Kalmte, onpartijdigheid en helderen blik? - Irenaeus Alethophilus mag dan spreken. Hij moest het, ‘de breuke Sions willende heelen; werd hij soms ook door beide partijen miskend.’ - Hij doet dit, ten regter stellende de schriften, die door de Groningers niet worden verworpen, die door hunne partij worden erkend - de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en Katechismus - terugwijzend een' derden arbiter, naar eigen uitspraak incompetent - de Canones van Dordt (o Gruwel!). - Wij misten in de gronden voor die incompetentverklaring de helderheid en bewijskracht niet; maar zullen dit de heeren Molenaar en Groen? - Wij vinden het fiksch en waar gesproken, als de Schrijver blz. 13 er op wijst, hoe de Nederlandsche Geloofsbelijdenis van Art. 8-37 meer refereert dan statueert, en hij die belijdenis alzoo vrijwaart voor de beschuldiging van tegenspraak met zichzelve en inconsequentie, als hij vervolgens de gematigdheid, de vrijzinnigheid, die in deze Oorkonde van de Nederlandsche Hervormde kerk spreekt, in helder licht stelt. Zóó, door die belijdenisschriften zelve naar den Bijbel verwezen, vraagt Irenaeus Alethophilus, wat de mensch, volgens de eischen van Jezus Christus en der Apostelen, schuldig is te gelooven om zalig te worden. En daar wordt als het eenige noodige, met terugslag op het motto: ‘Een is uw Meester enz.,’ opgegeven - geloof (niet geloofsleer) in Christus Jezus. - Mogen nu ook anderen meer willen vorderen, strenger formuleren; - de Nederlandsche Hervormde kerk doet zulks in geenen deele. Met hier verder te gaan wordt geene eendragt gevoed, maar wel verbroken. Wie de zaak auf die Spitze wollen treiben, verloochenen hun karakter als Protestanten. - Maar wie hebben dit gedaan? En nu spreekt Irenaeus woorden, waartegen bovengenoemde voor kerkelijke regtzinnigheid strijdende heeren, als onprotestantsche gereformeerden, stellig protest zullen inleggen. - Wij willen er onzen lezers iets van mededeelen: ‘de partij die aldus buiten gezet werd, zou het zich niet behoeven te laten welgevallen. Wel heeft men het in 1619 de Remonstranten gedaan; maar daarvan behoeft niets meer gezegd te worden, dan dat dezelfde vergadering, die Art. 7 en 32 van de Nederlandsche geloofsbelijdenis na de voorlezing bekrachtigde, | |
[pagina 249]
| |
eene rigting buiten de Kerk bande, die alleen van wederlegging uit Gods woord hooren wilde. Het geweld bewijst niets voor de deugdelijkheid eener zaak, en eene regtzinnigheid, die gehandhaafd moet worden door de gewapende magt en de wallen van Loevestein is zeer slecht beschut. Wat vóór 2½ eeuw mogelijk was, is nu burgerlijk onmogelijk, en behoorde het ook zedelijk te zijn. De Nederlandsche Geloofsbelijdenis stond op het regte standpunt: de Heilige Schrift en niets daarnevens - en op grond van de Formulieren van eenigheid heeft niemand regt om zijne bepaalde meening door te drijven of der Kerke op te dringen; Groningen zoo min als Dordrecht, Voetius zoomin als Coccejus.’ De schrijver gaat vervolgens over om de bedenkingen die hier konden oprijzen te wederleggen, alsof langs dien weg voor het subjectivisme en allerlei wind der leering de weg geopend ware, - waarna hij als gronden voor zijne beschouwing van de zaak opgeeft, 1o dat de Nederlandsche Hervormde kerk een deel van de Protestantsche is, die het formeele beginsel van vrij onderzoek tegenover Rome uitsprak, 2o dat die bedenking overdreven vrees toont, en 3o dat die vrees wordt weggenomen door den hoogsten geloofsgrond, dien de Nederlandsche Hervormde kerk in hare algemeen aangenomene Formulieren van eenigheid uitspreekt. Bij de ontwikkeling dezer punten spreekt Irenaeus menig woord dat de behartiging van allen waardig is, waaruit wij alleen nog willen opgeven de regten en pligten voor beide partijen (en ook wel voor alle op het gebied des Christelijken levens en der Kerk). Regt, om hare plaats in de kerk te handhaven, zoolang zij vasthoudt aan hetgeen de kerk verbindend rekent; Regt, om met gezonde Bijbeluitlegging hare opvatting der afzonderlijke geloofspunten voor te dragen en te bevestigen; Regt, om te vorderen, dat de vrijheid in Christus worde ontzien in ieder, die zich op dít standpunt in den boezem der Nederlandsche Hervormde kerk beweegt. Maar pligt ook: Pligt, om bedachtzaam, onpartijdig het onderzoek voort te zetten naar de waarheid, zoo als zij in Christus Jezus is; Pligt, om niets te leeren dat met den Bijbel in strijd is; Pligt, om ieder' ander' eene vrijheid niet te misgunnen, die men voor zichzelv' begeert en de conscientiën niet te binden; Pligt, om den vrede der kerk te ontzien. Doch ook Irenaeus Alethophilus zal - hoe fiksch en nobel een woord ook, wel niet het láátste in den strijd hebben gesproken; hebbe hij ook voor het zijne onzen dank en bieden wij hem ook de broederhand, hoewel niet met hem op het gebied der Nederlandsche Hervormde kerk staande. - Wij verheugen ons, dat daarin ook mannen bij menigte zijn, die zulke woorden laten vernemen; schier meer, dan wanneer zij tot ons kerkgenootschap behoorden. - Bijna echter konden wij ons verblijden, dat zijn woord reeds nu niet het laatste in den strijd is geweest. Immers wij mogten er nog een hooren, en wij wijzen onze lezers daarop volgaarne, zoo velen als daarvan nog geen kennis dragen, op een fiksch, een open, een waardig en krachtig woord van Dr. Meyboom tegen Dr. Doedes, in de Gids, Februarij 1852. - Daar is de sterkere gekomen en heeft den sterke gebonden. Daarin is het beslotene met het verlatene, het openlijk gezegde met het meer verholene en soms maar ietwat verradene - beproefd... ὡσεὶ διὰ πυϱὸϛ! - Wij hopen dat daarvan eene afzon- | |
[pagina 250]
| |
derlijke uitgave verkrijgbaar zal worden gesteld.Ga naar voetnoot1) Daarmede wint de waarheid; en wij denken, op den duur, ook de vrede. - Wie is Irenaeus Alethophilus?
Chon. |
|