stelling daarvan vindt, zonder dat er eenige aan- en ingrijpende gedachte daaromtrent wordt geleverd. Dat is den menschen tijd en geld ontfutselen, - misschien onschuldig, althans onopzettelijk; dat is den dommelenden een wiegeliedje voordreunen. Ook de stichtelijke letterkunde heeft hare roeping, om wat de wetenschap dienstigs vond ter versterking onzer overtuiging, ter verheldering der godsdienstige begrippen, ter opbouwing van Christelijken zin, onder het bereik des volks te brengen en tot algemeen eigendom te maken. Het is hare roeping te dringender in eenen tijd, waarin wezenlijke vorderingen in andere wetenschappen, maar ook oppervlakkige uitbreiding des wetens, wereldzin en aanmatigende twijfelzucht het meer dan ooit noodig maakt, dat de Christen leert rekenschap te geven van zijn geloof, dat de gronden waarop het rust in hem worden bevestigd en verbreed. - Wij vragen ja warmte, maar ook licht!
En dan is het ons welkom dat ook aan de eischen der schoonheid worde voldaan in vorm en voorstelling; hebbe ook de hoogste waarheid - en waar meer dan in den Bijbel zelf? - haar eigen schoon. - Wij ontmoeten gaarne beeld, vergelijking, combinatie, waardoor ideeën worden opgewekt, soms nieuw, treffend en verrassend licht over bekende voorwerpen wordt gespreid, eene voorstelling die waardig het heilige mag worden geacht, waarin kracht en gloed zich vertoonen.
Aan die eischen heeft de heer Francken goeddeels voldaan. In zijn Feestboekje straalt overal hooge ingenomenheid door met den Heiland der menschen, dikwerf ja doorgaans ziet men het pectus, quod disertum facit. Wij hadden in de Inleiding, waarin veel goeds over het leven van Christus in ons wordt gezegd, wel nog iets bepaalder aangewezen willen zien, hóe de opneming van Christus in ons plaats kan vinden, die dan de overgave aan Christus naar het in- en uitwendige ten gevolge heeft. Op blz. VII hadden wij een woord meer verwacht over het ontstaan der Christelijke feesten, indien men zulke aanwijzing niet bij ieder fèest wilde geven om niet al te didaktisch en te koud te worden, waar men warmte en gloed verwacht. Daar had men kunnen aanwijzen, hoe het op den weg des Christendoms lag om aan het Paasch- en Pinksterfeest der Joden, die voor den Christen hun belang als zoodanig moesten verliezen, eene nog wel wat verwante, maar toch hooger, geestelijker strekking te geven, hoe de overige feesten uit het Christelijk bewustzijn, door de historie gewekt, voortgevloeid, waarschijnlijk eerst hier en daar in gebruik geraakt, steeds algemeener en eindelijk instelling der Kerk werden (Neander, Gesch. d. Pfl. u. Leit. d. Kirche S. 137. Kirchengesch. I, 2. S. 341). Zeer fiksch stelt Francken de waardij der Christelijke feesten in het licht, door hunne verhouding tot het Christelijk leven aan te wijzen.
Achtereenvolgende vinden wij nu overdenkingen op het Kersfeest, den goeden Vrijdag, Paschen, Hemelvaart, Pinkster, over den Zondag, den Oudejaarsavond, Nieuwjaarsmorgen, Avondmaal. Gaarne hadden wij Christelijke ouders hooren vóórdenken ook bij gelegenheid dat zij een kind lieten doopen - iets wat zeldzamer wordt behandeld, en in ons oog inderdaad nuttig en noodig is. Het is eene invallende gedachte. Over het geheel zijn die onderwerpen doeltreffend behandeld. Veel goeds wordt den nadenkende aan - en in het hart gelegd,