omtrent onszelven en onze bestemming, leugen omtrent 't ware blijvende geluk. Zou ons hart de weg zijn tot God - van uit zijn diepsten grond moest zich een leven van liefdevollen heiligen zin door geheel ons aanzijn en werken verbreiden. En ons hart wil 't niet juist onafhankelijk van God zijn, terwijl het leven is willig afhankelijk te zijn van God en Hem lief te hebben?
‘Of zal de wereld ons tot God leiden, zij, in welke alleen een leven van zinnelijkheid en schijn gewaardeerd wordt? De geest van waarheid en liefde bezielt noch doordringt haar, en hoe zou zij tot God leiden, daar zij zichzelve aan ons opdringt, om als God gediend te worden, en wij door hare vriendschap tot vijanden Gods worden gesteld?
‘Maar dan onze rede, dat oog van God zelven in ons binnenste geplant - zou haar licht ons niet tot God kunnen leiden? Wij verachten de menschelijke rede niet; wij ontkennen ook niet, dat zij buiten Christus tot op eene zekere hoogte tot God ons het spoor wijzen kan. Maar op zichzelve is zij de weg tot den Vader niet; door den nevel die opstijgt uit het zondige hart, en de onreine dampen der wereld is zij bezoedeld. Waarheid kan zij leeren, niet de waarheid; iets van God kennen, maar niet God zelven zoo als Hij is; iets van het leven voor en in God stamelen, maar 't hart ombuigen tot de liefde Gods, dat kan zij niet.
‘Maar dan ons geweten, zoo als het binnen in ons Gods wet predikt, of als zijne stem versterkt wordt, wanneer die wet van buiten ons tegenkomt.... Als wij alleen Gods onveranderlijk streng bevel hebben, dan blijft er tusschen ons en den Vader, tusschen deze aarde en den hemel eene diepe klove en die klove is het vonnis der veroordeeling, gesproken over een ieder die de wet overtreedt.
‘Jezus is de eenige weg tot den Vader, onze rede vindt in Hem het licht, en die uit de waarheid is vindt in Hem voor enkele sporen der waarheid, de waarheid zelve ontsluijerd. Hij zelf staat in onafgebroken betrekking tot God (blz. 43 enz). Al de stralen van Gods heerlijkheid komen in Hem te zamem Zijn leven is het hoogste leven, in de gemeenschap met God heeft het Zijn grond, in vertrouwen op Hem Zijne kracht, terwijl het zich openbaart in de meest vrije en willige gehoorzaamheid aan den Vader. Zijn denken plaatst alles in betrekking tot Zijnen Vader. Al de vrede en de zaligheid Zijns gemoeds is in Zijns Vaders nabijheid. Zijn willen is te willen als de Vader.
‘En hoe geschikt is die weg voor onzen voet? Hoe geschikt voor ons menschen, daar de waarheid tot ons komt in menschelijken vorm. Hoe geschikt voor ons zondaren? Wij aanschouwen in Christus de goddelijke genade, den verzoener met God. Hoe geschikt voor ons, die leven in het midden der zvereld. Christus is Zelf de wereld doorgegaan,’ enz.
Ik hoop dat dit u aanmoedigen zal om eens weêr preken, ten minste dit voortreffelijk viertal, te lezen.
De eerste schetst het leven van Paulus voor zijne bekeering, naar Hand. XII:3-5. Dat leven wordt ons geschilderd, terwijl de redenaar het oog vestigt: ‘op zijne uitwendige levensomstandigheden, op zijn karakter en godsdienst en op zijne verhouding tot de gemeente van Christus.’ Met genoegen zult ge vervolgens lezen, ik ben er zeker van, hoe dat leven van Paulus voor zijne bekeering: ‘een toonbeeld is van 's menschen ellende buiten Christus, eene proeve van