De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe kraankinders. Drama in drie bedrijven.Ga naar voetnoot1)Het nationaal tooneel is de hechtste steun der nationaliteit. | |
Voorwoord.Alhoewel de schrijver durft vertrouwen, de meeste plaatselijke aangelegenheden, die in zijn stuk voorkomen, duidelijk genoeg te hebben uiteengezet, om ze den lezer of toeschouwer wel te doen opvatten, acht hij 't nogtans niet geheel ongeschikt, hier eenige bijzonderheden aan te stippen voor hem, wien de geschiedenis van Antwerpen volstrekt onbekend is. | |
[pagina 147]
| |
Oorspronkelijk gaf men den naam van Natie enkel aan eene vereeniging van kooplieden, die of tot denzelfden landaard behoorden, of met hetzelfde land handel dreven. Later strekte die benaming zich uit tot de vereenigingen van arbeiders, die zich gelastten met het lossen en laden van de schepen dier kooplieden. - Kraankinders noemde men de leden dier natie, die zich voor dien arbeid van de Kraan bedienden. De Schoutet van Antwerpen, die ook den titel had van Markgraaf van het land van Rijen, was de voornaamste ambtenaar des hertogs te Antwerpen. Hij werd door den hertog genoemd; doch moest wezen, volgens de kostumen: van wettige geboorte, Brabander en poorter van Antwerpen. Hij maakte met burgemeester en schepenen statuten of geboden, kondigde dezelve af, en was vooral gelast met het aanhouden en betigten van groote misdadigen, en met de uitvoering van de vonnissen in criminele zaken gewezen. De Werf heet men nu nog te Antwerpen niet alleen de scheepstimmerwerf, maar geheel den boord der Schelde, binnen de stad. - 't Kranenhoofd wordt nu nog dat uitspringend gedeelte van de werf genaamd, waar eertijds de kraan stond. Anduit was de naam der Antwerpsche nachtwakers. Kolfdragers en korte roeden waren geregtsdienaars, aldus genaamd, gelijk een ieder weet, naar de kolf of de roede, welke zij bij de uitoefening hunner functiën in de hand hielden. Voor den vorm der regtspleging, de schikking van de vierschaar, de woorden zelfs, de regters in den mond gelegd, op het einde van het derde bedrijf, hebben wij nog aan te merken, dat wij het alles zoo historisch waar poogden te behouden, als eenigzins op het tooneel mogelijk was. Wij zullen er bijvoegen, dat wij, voor kleinere schouwburgen, de balie, die het tooneel in twee scheidt, niet als volstrekt noodzakelijk beschouwen. |
|