gen, maar op bedaarde, wetenschappelijke gronden, zijne verkrachte regten laten gelden. - Wij gelooven, dat, als de heer Alberdingk Thijm degelijke, onwederstaanbare, on tegensprekelijke gronden, voor zijne stellingen aanvoert, - niet slechts visioenen, of middeneeuwsche legenden, of poëtische kunstvoorstellingen, of geschiedkundige excerpten, het betere of verstandige deel der natie hem gaarne zal hooren, zijne gronden toetsen, onderzoeken, aannemen of verwerpen; - maar, kordaat gesproken, de beschermer der Jezuïeten, de man, die den eersten Willem zoo eenzijdig, partijdig beoordeelt en helpt verguizen, welligt uit overtuiging - dat wenschen wij! - kan niet de volksvriend, kan niet een volksorakel worden: - daarom beweren wij, dat de heer Alberdingk Thijm, ook in dit vlugschrift, op nieuw toont zijnen tijd niet te begrijpen, en iets te willen en te begeeren dat onmogelijk is. - Er is te veel gebeurd, te veel gezien, te veel gehoord, om aan een terugkeer, zoowel in staat- als letterkundige betrekking, - naarde middeneeuwen te kunnen denken. - De mededeeling der klassieke stukken uit dien tijd mag, uit een zuiver geschied- en letterkundig oogpunt beschouwd, belangrijk blijven, - verder, verder, zal het menschelijk geslacht niet terugkeeren,
- ja, wij achten en erkennen de waarde der pogingen van onze oudheidkundigen, van een Alberdingk Thijm, van een hoogleeraar Jonckbloet, van eenen archivarius de Jonge, en Scheltema; indien deze laatsten, Protestanten, intusschen hunne onderzoekingen en geschriften dienstbaar wilden maken aan het doel om bepaaldelijk de Katholieke kerk te verguizen, en zich daarop - stileerden, - wij zouden hen openlijk voor de natie evenzoo gaarne beschuldigen, en als onwaardige literatoren, hoe verbazend geleerd en betiteld ook, brandmerken, als van de andere zijde den Katholiek, die zijne studiën als wapenen tegen het Protestantsch beginsel gebruikt. Waarom brengen de beminde kunstbroeders deze en dergelijke waarheden aan den heer Alberdingk Thijm niet zeer ernstig onder het oog, opdat die band van vriendschap, die hen, zoo als wij lazen, nog verbindt, niet vroeg of laat geheel worde opgelost; want de letterkundige vriendschap sluit de hoogere liefde voor de waarheid niet uit - en daarin laat de Protestantsche Christen zich niet ongestraft beleedigen, evenmin als hij eischen kan, dat de Katholiek in zijne kerk, onbillijke, onbewezene aanvallen verdraagt. Het ware te wenschen, dat de letterkunde hier zuivere letterkunde bleve, en zich niet bemoeide met kerkleer of twistvraag, en bovenal geen nieuwen Jezuïetenstreek beging, om op het gebied van wetenschap en kunst het zaad van onmin en twist te strooijen - gelijk de Booze in de gelijkenis.
Wij gelooven tot dus verre, in onze opmerkingen over ‘het Hollandsch woord’ van den heer Alberdingk Thijm geene onbillijkheid of onregtvaardigheid en geene grofheden te hebben gezegd, en laten hem in allen deele zijn goed regt, zoo als wij wenschen het onze te behouden. Waarom, vragen wij, zouden onze letterkundigen niet in rust en vrede nevens elkaâr kunnen voortwandelen, is het juist niet altijd hand aan hand, dan toch zonder elkaâr op de teenen te trappen, of te stompen, of te tergen? Als de heer Alberdingk Thijm de middeneeuw in al hare phasen, vormen, en het verleidelijk dekoratief, van alle zijden aanbeveelt en vergoodt, de legende met zorg, wij hopen, ook met smaak bewerkt, de oude Nederlandsche letterkunde weder