De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijEen diaken.Ga naar voetnoot1)Ik ken u, man in 't eenvoudig zwart, die mij daar vriendelijk toeknikt, als om mijn hart wat zachter te stemmen, opdat ik de hand niet gesloten zou houden. Gij komt een beroep doen op mijn mededoogen, maar voor u zelven niet, zelf offert gij tijd en rust en genot: van mij vraagt ge maar wat zilvers. Diaken, vertegenwoordiger van het hoogste beginsel: de liefde. Het Christendom riep u in 't leven. Waar is het, dat ook het heidendom zorg voor armen kende, maar liefde voor armen niet. Bij de spelen kreeg 't romeinsche gemeen ook brood; maar is het heidendom nooit gekomen tot de regte waardering van den mensch, het wist dan ook niet, wat het is, den mensch lief te hebben. De armen voeden kon het, ware 'took met de geplunderde schatten der verdrukte natiën, met het bloed der uitgezogen provinciën, de armen opvoeden, dát kon het niet. Gij zijt er toe geroepen door de keus uwer broederen, door den last van den Heer; gij, verpersoonlijking van der gemeente liefdezorg voor hare armen. Hen troosten, hen leiden, hen heiligen, en, - wijl de mensch ook zinnelijk is, en wijl de uitwendige toestand invloed oefent op den innerlijken mensch, - daarom ook aalmoezen geven, als doel niet, als middel. Zijt gij getrouw geweest, pleegvader der armen? Ik geloove u, gij hebt naakten gekleed, hongerigen gespijzigd, ten offer gebragt van het uwe zooveel gij vermogt; men geeft u den naam van een bekwaam administrateur. Zijt gij ook een bekwaam zieleherder geweest? Is de hoogere mensch niet hongerig en naakt van u gegaan? O, zoo gij waart wat gij zijn moest, zou er dan in steden en gehuchten een verdierlijkte massa zijn, in onkunde voortlevend, met die ongebreidelde togten, met dien ledigen geest en dat bedorven hart? Zoo gij als zendeling van uwen Heer eerst de ziel liadt verzorgd, dan 't ligcbaam, zou het niet beter zijn met het vaderland? Maar o, over u geen vonnis: veel hebt gij gedaan, veel hebt gij gepoogd. Maar kóndt gij getrouw zijn? Hoe, zouden de vleugelen der liefde niet verlamd zijn, als ze de ketens na zich slepen van staatsdwang en wetsartikelen! Men heeft u, den Christen, die Christenen heiligen moest, verstrikt in regtsgeleerde spitsvondigheden, overstelpt met besluiten, begraven onder decisiën, aan de ketens gelegd van dorpsdwingelanden, u gesleept voor regtbanken, bij vonnis veroordeeld - tot het betoonen van een liefde, die geen liefde | |
[pagina 139]
| |
meer was. Men heeft u gedwongen, daar te voeden, waar het toezigt van een opvoeder onmogelijk was; men heeft u afgerigt op listen en lagen, om het liefdewerk als een juk van uwe schouders te schudden, en u te verblijden, als gij een naakte naakt, een hongerende hongerig wegkondt zenden, zonder strafbaar te worden voor aardschen regter. Een materialistische staat, die in den arme niets dan een hongerig burger zag, heeft uw christelijk karakter nooit begrepen, nooit gewaardeerd, onkenbaar gemaakt. Hef u op, miskende dienaar der liefde, hef u op uit uw vernedering. Treed de hutten in, niet als agent van den openbaren onderstand om uitgevaste staatsburgers van den hongerdood te redden, van communistische razernij te weêrhouden, maar als de bode Gods, die het afgedwaalde kind tot den Vader komt leiden. Leer, niet den diermensch te voeden op bevel van een staatswet, maar den arme tot Christen te vormen op aandrang van de eeuwige liefdewet. Gij, gij moet, gij kunt een der krachtigste hefboomen zijn om het arme volk op te beuren uit zijn vernedering, orgaan als gij zijt van de liefde, van de vrijheid, van God.... Wat droom ik? Het zwaard van Damocles hangt u boven het hoofd: men zal in de sectiën van de wetgevende vergadering onderzoeken, wat uw roeping is. Israëlietische en Katholieke wetgevers zullen overwegen, wat van den christelijken, den protestantschen armverzorger gevergd mag worden. Men zal amendementen voorstellen over de zwaarte van den last, die op uwe schouders getast zal worden. Een burgerlijk bestuur zal over u de wacht houden, in de geheimen van uw liefdewerk met tal van vragen dringen, wier beantwoording het zich met den sterken arm zal weten te verschaffen, opdat er niets ontbreke aan de statistiek der christelijke liefde; - u voorschrijven, hoe gij 't u toevertrouwde beheeren zult, - en, arme dwaas, hadt gij tot heden u een dienaar van Christus gewaand, straks zijt gij de slaaf der armen; meendet gij, met christelijke naauwgezetheid de penningen te moeten verdeelen, die de gemeente u voor haar armen toevertrouwde, een andere wet dan die van het evangelie verklaart straks de offers der liefde tot goed van de armen, die morgen gelijkmatige verdeeling van u eischen, tot rekenschap u roepen. De overgangswet, uw ondergangswet zal ze zijn. Ach, wat zult gij dan kunnen doen, miskende dienaar van Christus? Bij den omgehouwen boom weenen, dat hij geen vruchten meer draagt; weenen over de armen, die wel arbeid en brood, maar geen liefde en geen heiligenden invloed meer vinden; weenen over den staat, die zijn christelijk karakter verzaakt, om in het materialisme van het heidendom terug te zinken; weenen over u zelven, dat de gloed der liefde u te veel ontbrak en de moed der liefde u te ras ontzonk. Hebt gij nu niet gedeeld in de spanning van Christus' strijd, gij zult dan ook niet deelen in de eer van Zijn smaad, ook niet in de heerlijkheid van Zijn triomf. En wie zijt gij, wijzen dezer eeuw, dat gij de kunst meent te verstaan om den Geest van Christus aan uw letters te boeijen; wie zijt gij, magtigen der aarde, dat gij het Christelijk hart in 't keurslijf uwer wetsartikelen waant te knellen? Is dát dan uw vrijheid, o vrijheidsherauten, dat gij de godsdienst in de hartader tast, en de ziel der vrijheid, de liefde, wilt ketenen aan uw administratie-kar? Is uw magt dan uw regt, is uw wil dan wet, omdat gij de sterkste zijt? De sterkste! Christus heeft over magtiger vijanden gezegepraald dan gij Hem kunt | |
[pagina 140]
| |
zijn. De gemeente van wie triomfeerde aan een kruis, zij zal haren Heer het kruis weten na te dragen, maar ook haar nederlaag zal haar zegepraal zijn; als zij zwak is, dan is zij sterk. Haar knevelen kunt gij, als haar Heer het gedoogt, haar overwinnen - nooit. |
|