De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
Letterkunde.Bilderdijk in het ‘Voorgeborchte’
| |
[pagina 115]
| |
schriften van Bilderdijk wordt geciteerd, dan een achtste gedeelte van een volzin, uit: ‘“Een Protestant aan zijne medeprotestanten.”’ Kent de heer Alberdingk Thijm Bilderdijks antwoord op den openbaren brief van Le Sage ten Broek, waaruit hij zekerlijk minder gunstige aanhalingen voor zijn beweren zou gezocht hebben? Maar, wat vragen wij zulks? Gewis, er is geen twijfel aan, dat al, wat uit Bilderdijks pen gevloeid is, aan den heer Alberdingk Thijm niet vreemd zijn kan; maar het is van den anderen kant natuurlijk, dat zoodanige plaatsen, die minder geschikt waren voor het doel, dat hij zich had voorgesteld, hem ook minder aantrokken. Wij wenschen, ten behoeve van onze lezers, die de schriften van Bilderdijk òf niet bij de hand hebben, òf genoegzamen beschikbaren tijd missen om ze na te slaan, enkele plaatsen daaruit op te geven, om hen te doen zien, hoe hij over de kerkhervorming, over het onfeilbaar gezag der Roomsche kerk, over hare heiligen enz. enz. dacht, en hen te overtuigen, dat de, in het geloof aan den Eénigen Verlosser en Zaligmaker ontslapen, Bilderdijk, al sloeg hem het hart warm voor de Moederkerk, niettemin getrouw aan zijne Protestantsche belijdenis heeft vastgehouden, en onmogelijk een terugkeer tot de Petruskerk, noch voor zichzelven, noch voor zijn vaderland heeft kunnen wenschen. Het is ons oogmerk niet, en 't kan het hier niet zijn, over het dichtstuk zelve, waarvan wij de menigvuldige schoonheden geenszins miskennen, uit te wijden, noch ons in geleerde vergelijkingen van het ‘Voorgeborchte,’ met Virgilius en Dante te verdiepen, evenmin naar de meerdere of mindere juistheid van de voorstelling der historische personen te onderzoeken (ofschoon Bilderdijk voorzeker niet over allen bij levenden lijve eveneens zou geoordeeld hebben, als hij in het ‘Voorgeborchte’ onder de bezwering van den heer Alberdingk Thijm in diens visioen doen moet): wij wenschen alleen eenige zeer duidelijke plaatsen uit Bilderdijks werken op te geven, waaruit het den lezer zal mogen blijken, dat hij inderdaad even zoo ver was van de toetreding tot de Moederkerk, als wij vermeenen dat de heer Alberdingk Thijm zulks op dezen oogenblik van die tot de Protestantsche zijn zal. | |
Bilderdijk over de kerkhervorming.Geheel de wareld erkende toen met eenstemmigheid het noodzaaklijke van eene Hervorming, die de gruwzame ongebondenheid van zeden, de vervalsching der leerstukken en 't priester- en monnikenbedrog, niet slechts palen mocht stellen, maar met kracht beteugelen en intoomen, en de snood bezoedelde waarheid in zuiverheid on in kracht van Godzaligheid voor het diep verdorven Europa te rug roepen. Dit erkenden de Algemeene Kerkvoogden op hunnen zetel, dit waardige Bisschoppen, dit alle verlichte mannen in de Kerk, die geheel de Kerk-zelve, door scheuringen van tegen elkander strijdige aanhangen van Geestelijke Ordes verdeeld, en op de verstgaande wijze geërgerd, in plaats van waarachtige troost, met oudwijfsche fabelen on leugenvonden gepaaid, en voor Christus verdiensten op eene overtolligheid van menschlijke goede werken gewezen zagen, waarover de Kerk of haar hoofd te beschikken had, en waarop men onder Munnikenkappen of kielen gerustelijk ten hemel meende in te gaan. Doch de | |
[pagina 116]
| |
mooglijkheid was daar niet, dat in zulken toestand, daar geheel de Geestelijkheid en haar tallooze aanhang, van den hoogsten tot den laagsten graad, haar gezag, hare schatten, hare weelde en wellust, niet alle zoo onbeperkte voorrechten aan de algemeene verblinding verknocht zag, die zoo hooggewenschte hervorming in de kerk-zelve zou plaats grijpen. De Voorzienigheid wekte in het uiterste der ontheiliging van het Christendom door de afschuwlijke Aflaatkraam, eenen wederstand op tegen dezen gruwel, die van de zijde des Roomschen stoels gehandhaafd, tot volkomen opstand moest uitbarsten, en het Euangelie werd tegen het Pausdom overgesteld. Aan de Roomsch-Katholijken dezer dagen. Blz. 2.
Naauwlijks was de gezegende Hervorming in ons dierbaar Vaderland door den Godgetrouwen Willem den Eerste gevestigd, of de Geest des verderfs sloeg er de klaauwen in. De Vader des Vaderlands viel door een herhaalden moord, en met hem lag alle uitzicht ter neder. De bezwaren tegen den geest der eeuw, toegelicht. Blz. 5.
Ja zeker geeft de rechte beschouwing der Reformatie een alleraandoenlijksten indruk voor die haar wel inziet. Doch welke schrijver heeft dit recht gedaan? Bij den een is 't alleen een middel van tegenwerking tegen 't Bijgeloof, 't zedenverval enz. Bij den ander een middel van beschaving, van uitbreiding der wetenschappen. Bij den derde, het stellen van een partij tegen een overheersellende partij. Bij den vierde, een vrijmaking van het vorstengezag, en een onderwerping van de Kerk aan de aardsche Staatsmachten. - Ziet iemand er de voorbereiding van het Rijk Gods in? - Ach! ook hierin is de Geschiedenis altijd misbruikt geworden, en zij wordt het steeds. Gelukkig het land, waar zij eens openlijk, algemeen en goed geleerd wierd! Het verkeerd begrip van de Historie, en gebrek van de éénheid daarin te beschouwen, is de bron van duizend ongelukken. Mengelingen en fragmenten enz. Blz. 177. | |
Bilderdijk over de onfeilbaarheid van den paus en der Roomsche kerk.Eens van haar doordrongen; eens den kerkvoogd in Christus plaats aangenomen; en alles is gezegd! Men mag Paus, men mag Patriarch, men mag Lama, of (als in Japan) Geestelijk keizer heeten, indien er zulk een onfeilbaar wezen op aarde is, daar is goed noch kwaad meer, dan wat hij beveelt of verbiedt. Geen Eed of verbond hecht dan voor zooverr' hij 't bekrachtigt, en geen gruwel kan zoo afschuwelijk zijn die geen plicht wordt, zoodra hij dien voorschrijft. Onfeilbaarheid van hem die gebiedt, zonden op zich neemt, zonden vergeeft, voor en nadat zij gepleegd zijn, en uit eene onuitputbare schatkist van overtollige goede werken eenige legioenen van Heiligen (want ook die schept hij), ieder toeëigenen kan zooveel hem ontbreekt of tot zaligheid noodig is, zou die ieders hart niet gerust stellen? Zeker zij maakt alle onderzoek in het geestelijke beide en zedelijke overbodig. Wat leert, of wat wil, die onfeilbare persoon of onfeilbare kerk, is de eenige vraag die ooit bij den gene die gerust en wroegingloos leven en zalig sterven wil, te pas komen kan. Een protestant aan zijne mede-protestanten. Blz. 34 en 35. | |
[pagina 117]
| |
Te vergeefs derhalve beroept zich het Katholicismus op eene onverbroken opvolging der Kerkhoofden, van den tijd der Apostelen af. Laat Petrus de eerste kerkvoogd in Rome en Linus zijn opvolger geweest zijn. Al ware dit zoo zeker en klaar, als het betwist en duister is, bij gebrek van genoegzame oorkonden en zekere narichten, dit kan nog die zich als zijne opvolgers aanmerken, geen recht op onfeilbaarheid geven. Ald. Blz. 39.
Ik vraag, of het openbaar danken en lofzingen voor den Parijschen eedbreukigen gruwelmoord door een Paus, (en dit zelfs is een kleinigheid bij vele andere zaken) met onfeilbaarheid konden bestaan? Van den trotschen en heerschzuchtigen Hildebrand (Gregorius den VII) spreek ik niet; zijn gedrag hoe hatelijk en afschrik inboezemend, ware misschien vrij beter te verdedigen dan dus verre geschied is; maar of hij die hem in den Almanach plaatste (Paulus de V) daarin onfeilbaar was, mag God alleen oordeelen; aan ons sta het twijfelen vrij! Alleen, waar de boosheid-zelve regeert en het Rijk des Satans sticht, vrage ik wat Christus gemeen heeft met Belial? Of kunnen de Roomsch Katholijken de vlekken uitwissen, die zulke Opperkerkvoogden als zij-zelven veroordeelen, in de jaarboeken nalieten? Ald. Blz. 61.
En kan men, als overspel, ontucht, Mammondienst, en heiligschennis aan het hoofd zitten, (zulke tijden toch heeft de Roomsch Katholijke kerk ten minste gehad,) Christus invloed erkennen of onderstellen? Kan of mag men Zijn afdalen in het midden van ons aannemen, waar men niet samenkomt in Zijn naam en tot Zijne eer en verheerlijking, maar om aardsche staatkunde, aardsche inzichten, aardsche ontwerpen, na voorafgegane kuiperijen, samenspanningen en samenzweeringen van heerschzucht of eigenbaat, door te drijven en tot stand te brengen? Ald. Blz. 13. | |
Bilderdijk over de heiligen en plegtigheden der Roomsche kerk.Immers, wie weet niet hoe men bij die kerk de Heiligen, of liever de door uw kerkelijk Overhoofd of Kerkvergaderingen voor heilig verklaarde en aangebeden verstorvenen aanmerkt? Hoe men inzonderheid Maria (als moeder Gods) aanbidt en vereert, op haar (als koninginne des hemels) vertrouwt, en welke fabeltjens men uitvent, ten bewijze en als voorbeeld, hoe zij (zelfs, als ware 't, ten spijt van haar Goddelijken Zoon), ook de genen die Hem verloochenden, wanneer zij haar slechts aanriepen of zich door een aantal van Aves, (uit den groet des Engels genomen en aldus misbruikt,) te vriend maakten, ondanks de onvergeeflijkste aller zonden, ten hemel bracht. Ik spreek noch van haren man (sint Jozef), noch van heel de gantsche kyrielle van Heiligen, die de Goddelijke genade bij mudden vol uitdeelen, en al is men Christus vijandig, toch op eigen gezag de Hemeldeur openen of door den Heiligen Petrus doen openen aan die één van hun slechts met aanroeping, mis, of rozenkransbede vereert. Aan den heer Le Sage ten Broek. In andwoord op zijnen openbaren brief. Blz. 5.
En waartoe toch die aanroeping en vereering van alle die ware of ingebeelde of loos en onbeschaamd verdichte Heili- | |
[pagina 118]
| |
gen, wier namen, zoo ze ieder een pond wogen, uw reuzige St. Christoffel zekerlijk niet op zijn gedrochtelijke schouders zou kunnen dragen? - Maar laten zij Heiligen zijn!- Zijn zij dit, zoo zijn zij, (en wie twijfelt hieraan?) zelven in den naam van Jezus Christus gestorven, maar niet proprio Marte ten hemel ingegaan. Wat dan zijn de verdiensten van menschen, in zonde ontfangen en geboren, waarvan de Heilige Schrift getuigt, dat er geen is die goed doet, ook niet één, en waarop gij echter betrouwt, schoon niemand van hunne goedheid kan oordeelen dan God die alleen het hart kent? Of hoe kunnen zij voorwerpen van aanbidding of (zoo gij 't liever genoemd wilt hebben) van eene vereering zijn die hun een verdienste bij God toe zou schrijven, en wel eene zulke als ook anderen ten hemel zou brengen? Doch wat gewage ik hiervan? Wat, van dien voorgewenden schat van voor anderen opgelegde opera superrogatoria, waar uw priesters elk die hun betalen wil een deel van toewijzen, en (meent men bij u) toedeelen, hetzij door hun welgemeende, ja, maar menschelijke ceremoniën, die ik niet behoef op te halen, of door uw gebeden. Opera superrogatoria, weldoen boven 't geen God van ons vorderen kan! Rampzalig toch en meer dan zinloos verwaand is de mensch die het zich verbeeldt. Ald. Blz. 6.
Denk slechts aan uw 11000 maagden, uw straks genoemden reus die den Heiland door 't water droeg, en... Maar genoeg, denk ik, zijn 11001 valsche heiligen, om de oprechtheid uwer kerk in dit stuk te doen kennen. Gij-zelf immers zult onder ons en in 't geheim zulke ongerijmd- en valschheden erkennen voor 't geen zij zijn: maar echter erkent gij ze in het openbaar te gelooven, door godsdienstige feesten, waarin gij den Heiland uw offer opdraagt; en dankt of vereert Hem, hetzij hier of elders, (want niet overal gelijkt zich de prediking op de Feestdagen der Heiligen) voor het duivelbinden op 't bedkussen door Margareet, en dergelijke als voor Paulus bekeering. Of mogen dergelijke sprookjens niet meer in de kerken gepredikt worden, uwe Legenden waar zij uit genomen zijn, blijven bestaan. Ald. Blz. 8.
Wie kan of wie durft beweeren, dat de Apostelen dagelijks mis lazen, dat zij bij den doop zalvingen, exorcismen gelijk men het noemt, het teeken van 't kruis enz. wie, dat zij wijwaterbesprengingen gebruikten of oefenden? wie, dat zij al de last en toestel van kerkplechtigheden instelden, welke in den tijd van Augustinus alreede zoo, verr' ging dat deze Oudvader, een der verstandigste mannen, en wiens schriften een onuitspreeklijken schat van wijsheid bevatten, het juk daarvan zwaarder verklaarde dan geheel de Joodsche eerdienst, door Paulus ondraaglijk genoemd? En immers weten wij, men ontveinze 't of niet, wat door vele Pausen, den een voor, den ander na, stuksgewijze aan de uiterlijke eerdienst is toegevoegd. Een Protestant aan zijne medeprotestanten. Blz. 50.
Ontgroeven de Apostelen het gebeente van Stefanus en deden zij dat kussen en vereeren, of schreven zij daar wonderdadige krachten aan toe? Of dagteekent de razernij der Heilige Reliquien, van ruim zes eeuwen later; ingericht (of het ware) om bij de wonderdoende beelden als tot wedergâ te strekken, en van twee | |
[pagina 119]
| |
zijden teffens het bijgeloof en de geestelijke inkomsten te stijven? Kende men in de eerste Christenkerk beschermheiligen, als tusschenmachten, op wier voorbidding bij den Heiland men gerust inslapen kon, wier overbodige goede werken aan hunne aanroepers baten en de gruwelen, waaraan deze zich overgaven, opwegen of uitwissen konden? en Leerde men hen eeren en de naar hen genoemde kerken of altaren begiftigen, ik wil hier niet zeggen om in de plaats van Jezus verzoening te strekken, maar ten minste, om hare toerekening te verkrijgen? Leerden de Apostelen of hun eerste opvolgers afgestorvenen voor heilig verklaren, en met wierook, waschoffer, aanroeping om hun gunst, en dergelijke, vereeren? En wanneer in 't verloop van verscheidene jaarhonderden die kanonisatien ingeslopen waren, wierden zij niet in de 9de eeuw aan de Paus getrokken, en tot een Tooneelspel gemaakt, waarin de kandidaat tot het heiligschap en de Duivel, door Advokaten tegen elkander pleiten, en het Hooge Collegie onder 's Pausen voorzitting over de plaatsen en rangen in den hemel uitspraak doet? Schreeuwde de Heilige Bernardus in de 12de eeuw niet even zoo luid over het verderf in de kerk als Luther in de 15de? Ald. Blz. 51, 52. | |
Bilderdijk over de overlevering der Roomsche kerk.Wanneer ik deze uw redeneering leze, hoe kan ik anders dan de schouders ophalen, dat gij eene late, en zoo onverstandige als nietige opzameling van valschheden, van niet beter allooi dan de Joodsche Talmud, (als uwe Legenden,) voor Gods heilig woord stelt, dat in onzen tijd in elks handen is. Of weet gij niet, dat de Apostelen, ja de Zaligmakerzelf zich op den Bijbel beriepen, zooverre die toen bestond. - En waar grondden toch uwe Kerkvergaderingen zich op? - Lees en word wijs! Aan den heer Le Sage ten Broek enz. Blz. 17.
Wat ook heeft steeds de verwerping des Christendoms van ouds en nog thands, wat, het ongeloof meestal verwekt en zoo machtig veel veld doen winnen, dan uw Roomsche toevoegsels, die in geene Heilige Schrift gegrond, en deels zelfs, belachlijk waren? Ald. Blz. 19.
Hoe toch kunt gij u op 't geloof der-Apostelen beroepen, om uw vagevuur, om uw misoffer, om uwe aanbidding van Engelen en Heiligen, (van meer dergelijke spreek ik hier niet) rechtstreeks en uitdrukkelijk door Gods woord verfoeid, te verdedigen, en op ons 't anathema te werpen, 't welk zij, door den Heiligen Geest geleid en gedreven, over uwe menschelijke en deels Godontëerende vonden uitspraken? Ald. Blz. 21.
- ten minste verderft gij het reine brood van het Euangelie door een ons afschuwelijk zuurdeessem van menschenvonden. Ald. Blz. 27.
De enkele zielzucht, Heer, gedenk mijner, behoudt ook in 't laatste oogenblik, zonder oliesel, zonder communie, zonder Priesterlijke kwijtschelding, wanneer Jezus haar opwekt. Vooral, wacht u, met overleveringen, wier oorsprong onzeker | |
[pagina 120]
| |
en wier vervalsching te kennelijk is om door verstandige Roomschen ontkend te worden, de heilige bron die het Euangelie u opent, te vermengen, en menschelijk gezag met het goddelijke woord gelijk te stellen, of het laatste aan het eerste te onderwerpen. Een Protestant aan zijne medeprotestanten. Blz. 69.
Wij laten hier nog ten overvloede enkele plaatsen uit Bilderdijks brieven aan zijne meest vertrouwde vrienden volgen, tot een bewijs hoe hij ook hen deelgenooten plagt te maken van de gevoelens en overtuigingen die hem zoo ten aanzien der Moederkerk, als van de Nederlandsche Gereformeerde Kerk, vervulden en bezielden.
Ja, daar is een bijzondere betrekking van ons vaderland tot God, welke zich in duizend gevallen van bezoekingen en van reddingen getoond heeft, sedert Prins Willem I verklaarde, ‘tot ons behoud een verbond, niet met aardsche Vorsten, maar met den Koning der Koningen, voor ons land en volk gemaakt te hebben,’ en wij mogen dit niet als een ijdele woordenpraal aanmerken. 't Was Prins Willem I om het zuivere Christendom te doen; hij was de grondlegger der ware gezuiverde kerk bij ons, en de poorten der Helle zullen die, ja aanvallen, bestelpen, verdrukken enz. enz, maar niet overweldigen. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, IV. Blz. 42.
Zoo begon de Roomsche kerk, toen zij zich de wareldheerschappij aanmatigde en de Paus zijn gezag in de plaats van dat van Christus stelde en dus op Zijne komst en Rijk niet gesteld was, met de zoogenaamde Chiliasten als halve Joden te verketteren; enz. Ald. Blz. 44.
Maar geven zij (onze daden of werken) de zaligheid, zoo zijn zij verdienstelijk; en die verdienstelijkheid hebben dan ook gemeene, gewone Christenmenschen in hunne gewone menschelijke deugden. Maar wat doen dan de Heiligen met dat meerdere dat zij boven het geen de zaligheid geeft, verdienden, waarvoor zij geen loon ontfangen kunnen, omdat de zaligheid met minder betaald wordt? Hiervan schenken zij hun recht, en doen 't over, aan die gebrekig in goede werken zijn en 't verlangen. Zie daar derhalve de aanroeping der Heiligen gegrond! 't Wordt een Grootboek van rekening, waarin St. Bavo of Ste Agatha bij God gecrediteerd staat met een batig saldo, waarover die Heilig ten behoeve van Kees of Klaas, die in goede werken te kort koomt, disponeert, en zoo de Rekening van dezen Kees of Klaas sluit. - Ald. Blz. 58.
God had ons van de Zuidelijke gewesten afgezonderd, en dit wrocht onzen bloei en sterkte: waarom moesten wij door een heterogene verbinding grooter willen zijn? Waarom ons met de Paperij en Fransche denkwijze van die provincien vereenigen? Waarom.... (NB. 1830). Ald. Blz. 337.
En zou de zoo weldenkende man (de oude heer Capadose), indien voor een anderhalf honderd jaren de ondraaglijke bijgeloovigheden en wezendlijke afgoderij in de Roomsche kerk ingeslopen en heerschende, en door vuur en zwaard opgedrongen het Christendom niet op de verschrikkelijkste wijze in Spanje had- | |
[pagina 121]
| |
den doen ontaarden, en hij van ouder tot ouder in de waarachtige Evangelieleer opgevoed was, wel ooit een besluit hebben kunnen nemen, om Jezus te verloochenen? Immers neen. Brieven V. Blz. 9.
't Bijgeloof der Roomsche kerk, die er een opus operatum van makende, een kind reeds voor zijne geboorte in moeilijke haringen doopt; en dit bij herhaling naarmate nu 't eene dan 't andere lid voorkomt, (met bijvoeging: ‘voor zoo verr' gij nog niet gedoopt zijt’), en die dus ook nooddoop en plechtigen doop op elkander laat volgen: haar vrees dat het kind ongedoopt stervende den hemel zou missen, en in den limbus slechts eener onvolkomene zaligheid deelachtig worden; - dit heeft bij 't Hervormen der Kerk eene soort van laauwheid voor den Doop ingeboezemd, die steeds meer en meer toenemen moest, en welhaast.... de gezegende Heiland verhoede 't, wat ik daar uitdrukken wilde. Ald. Blz. 41.
God stort Zijn geest in de harten, maar wil dienaars. Geen planmakers maar werkers in den wijngaard, ieder naar 't gene zijn hand te doen vindt en zijn meester hem ingeeft, en als δοῦλος ἄχϱειος, die weet dat hij niets kan of vermag dan door eene bijzondere genade, maar zich niet met zijn mededienaars veroorlooft vooruit te werken, als ware 't om bij zijnen Heer (op zijn Roomsch) een soort van plaschdank te behalen. Ald. Blz. 50.
Mij kan of wil men (naar 't schijnt) niet in rust laten.Ga naar voetnoot1) De woelige Le Sage ten Broek heeft openlijk een brief doen verschijnen, quasi aan mij gericht, schoon nooit aan mij toegezonden; en ik heb het mijn plicht geacht, mij dit niet te laten aanlenen, maar daar op gelijke manier een andwoord op te doen verschijnen; ik zend u dit antwoord hiernevens μένων ἐν οἷς ἔμαϑον, als de Apostel zegt. Ald. Blz. 311.
Wilt ge weten, lezers! hoe Bilderdijk gewoon was de moeite en zorg te erkennen dergenen, die hem de onderscheidende eer aandeden van hem rijp te verklaren voor den overgang tot de Moederkerk, of het hun pligt rekenden den, zoo zij meenden, reeds weifelende, tot dien stap aan te moedigen, - slaat wederom zijn antwoord aan den heer Le Sage ten Broek op, en hoort hem: - In het metier, 't geen ik zoo vele jaren geoefend heb, kent men die Oratorische kunstgrepen, en men is er dus tegen gewapend. Ald. Blz. 3.
Waar zijn de Roomschgezinden oprecht, als zij hunne kerk verdedigen? Men leze b.v. Bossuet. Zij geven, als hij, de algemeene gronden van 't Christendom op, en verzwijgen 't geen hun tot Onprotestanten maakt; want dit woord moet ik kiezen, om niet bitter te zijn. ‘Koom in mijn stal, gij zult wel gevoederd worden,’ zegt de molenaar tegen het paard, maar hij zwijgt van geblind in de molen te moeten loopen. Ald. Blz. 8.
Neen, beklaaglijk moedwillige blinde, die ons met u-zelven in de gracht wilt dragen: protesteer tegen Dordrecht, gelijk wij tegen Trente; maar protesteer niet tegen 't Heilig woord, dat ge zonder | |
[pagina 122]
| |
bijzondere vergunning van een Priester, die het misschien zelf niet gelezen heeft of niet geleerd heeft te verstaan, niet raadplegen moogt. Ald. Blz. 25.
Uit al hetgeen wij met 's mans eigen woorden uit zijne schriften hebben aangehaald, zal het, naar wij vertrouwen, gebleken zijn, dat Bilderdijk geenszins een geheime Roomschgezinde was, en er volstrekt geen voornemen bij hem bestond, om zich in den schoot der Moederkerk te laten opnemen. Ligtelijk zouden wij, des gevorderd, nog tal van plaatsen kunnen aanvoeren, tot staving dat zoodanig voornemen, zonder geheele verandering van denk- en zienswijze, onmogelijk bij hem had kunnen ontstaan. En toch, ijverig Protestant, opregt Gereformeerde, van ganscher harte de belijdenis der Vaderen toegedaan, vurig kampvechter voor zijne innige overtuiging, op zijnen eigenaardigen, kernachtigen, krachtigen trant, toch kon, mogt, moest hij zeggen: ‘Mijn hart heeft ten alle tijde warm voor de Moederkerk geslagen’; want, hij liet daar niet slechts op volgen, opdat wij zijne periode met de overige zeven achtste deelen volledig weêrgeven: ‘haar oprechte aanhangers geacht, hare uitmuntende schrijvers en voorstanders hoog gewaardeerd, en met mond en pen, waar het pas gaf, redelijkheid of Christenliefde het vorderde, de lichtzinnige verguizing des onverstands en haatlijke aanrandingen van den Sectegeest, waar zij er aan blootgesteld was, tegengekant en afgeweerd’ - (Een Protestant aan zijne medeprotestanten. Blz. 1); maar de reden waarom hem het hart ten allen tijde warm voor de Moederkerk sloeg, was deze, dat het bij hem immer en immer als leuze gold: ‘Verre van mij, iemand dergenen, die het groote en eenige fondament, Christus zoendood, erkennen, zij mogen daar goud of stoppels op bouwen, van het bloed des Verlossers uit te sluiten, waaraan ik wensch deel te hebben.’ (Ald. Blz. 1). Doch, bij de erkenning van het Christelijk element, bleef hij niettemin altijd even krachtig tegen menschelijk gezag en dwaling protesteren, als uit deze woorden onder anderen zonneklaar moge blijken!: - Hoezeer dit alles veroordeelende en verwerpende, moet er in der daad geen haat, maar mededogen voor deze verleide en bedrogen Medechristenen plaats hebben in een Christelijk hart; en zelfs wenschte ik dat bij plechtige gelegenheden in onze Kerk, geen bittere controvers-preek tegen de Roomschen, maar een verslag hunner dwalingen met aanwijzing van de fontes errorum (of liever de twee principia errorum) gehouden wierd, met een gemoedelijk gebed voor hunne verlichting en te rug keering tot de zuivere waarheid. Dit, dunkt mij, zou Roomschen en Protestanten baten kunnen. (Brieven V. Blz. 76). De grond zijner uitspraak, die den heer Alberdingk Thijm zoo zeer verrukte en boeide, maar ook verblindde, was dus deze, dat hij in de Roomsche kerk het Christelijk element niet miskende. - Dàt deed Bilderdijk niet, en God lof! dat velen hem hierin navolgen. Mogt dit Christelijk element in de Roomsche kerk ook in onze dagen door geene ultra-protestanten miskend, door geene hyper-orthodoxen geloochend worden, opdat bij den strijd, waartoe de protestant zich voortdurend geroepen ziet, de geest der liefde en verdraagzaamheid niet allengs bij velen geheel uitgebluscht, en de heillooze sectegeest aangewakkerd worde, die zich reeds hier en ginds maar al te zeer laat vernemen, een geest, dien immers ook de zóó humane, echt-Neder- | |
[pagina 123]
| |
landsche, Alberdingk Thijm, wij vertrouwen het ten volle, niet bevorderd zou willen hebben, door den gemoedelijk-Gereformeerden Bilderdijk als een zoon der Moederkerk in het ‘Voorgeborchte’ te laten optreden, en hem twintig jaar na zijn dood nòg tot een afvallige van de leer zijner vaderen te maken! |
|