het tekstverband, en eene gezonde uitlegging, zeer duidelijk de wenk, om over de voortreffelijkheid van den mensch een krachtig woord te zeggen. Hoedanig behandelt de prediker dit derde of laatste gedeelte van zijne leerrede over den Avondhemel?
‘Gods woord heilige ons den Avondhemel.
1. Zoo voere hij ons op tot den Verlosser, die boven het uitspansel throont; 2. zoo herinnere hij ons Zijne heerlijkheid, die den glans der starren verdooft; 3. zoo profeteere Hij ons, wat wij door Hem kunnen worden, als Hij wederkeert met de wolken.’
Zietdaar nu het gevaar, de klip, handtastelijk aangewezen! Hoe komt, bij het behandelen van dezen psalm, deze geforceerde Christologische toepassing hier te pas? Als ge herneemt: moet in elke leerrede op den Christelijken kansel Christus dan niet gepredikt? Welnu, neem dan geen psalm tot tekst, en grond uwe beschouwingen niet op uitspraken, waar niets van Christus gezegd wordt, - houdt voet bij stuk; - meermalen hebben groote - dat zijn: beroemde - kanselredenaars, hier bij sterrekundige preken schipbreuk geleden. Immers heeft Dr. van Oosterzee in eene gelijkluidende leerrede, denzelfden misgreep begaan. - Als ge den psalm leest, en dan de geweldige korte volzinnen, waarmede deze leerrede over den avondhemel sluit, zal het u moeite kosten om te gelooven, dat hier over een psalm gepredikt is geworden. - Wij gelooven, dat het tot heil onzer Christelijke gemeenten en tot heldere kennis der waarheid noodig zij, om, zelfs bij zeer begaafde sprekers, op dergelijke oneffenheden opmerkzaam te maken, ten einde jeugdige predikers, die in den eersten nood en angst des harten, in de eerste preekjaren, naar zoogenaamde modellen zoeken, zich niet bedriegen en niet verzeilen.
Het standpunt, waarop de heer ten Kate thans een vasten voet schijnt te zetten, is het dichterlijk-regtzinnige - het gevoelig- orthodoxe.- Hij drukt zich ten dezen opzigte bepaald genoeg uit. - blz. 23. - ‘En toch was het niet voor de engelen, toch was het voor ons, doemwaardige en doodschuldige menschen, dat Hij (Christus) alzoo zichzelven vernietigde, want onze straf nam hij op zich.’ - Wanneer wij nu de verdere ontwikkeling, de bewijsvoering of het practisch terugwerkend beginsel van dergelijke stelling zoeken, is het vreemd genoeg, om spoedig weder, in poëtisch proza, als van de aarde opgeheven te worden: b.v. blz. 25. ‘Ja, een engel vliegt in het midden des hemels en heeft het eeuwig Evangelie, om te verkondigen dengenen die op aarde wonen. - De ijsvelden van Groenland smelten voor de zon Zijner heerlijkheid. - De Savannaas van Noord Amerika ruischen Hem verlangend tegen. - De negerbosschen van Afrika laten hunne takken plukken en tot meijen strooijen voor Zijn voet. - De muur van Azië buigt in en breekt door, waar Zijn banier aanrukt tegen haar duizend verfoeisels, die geen goden zijn - Hosanna! Hij komt, de Zoon Davids! De volheid der Heidenen gaat in. - De knie van Israël begint te knikken op den naam van Jezus van Nazareth. - Adel daalt - rijkdom slinkt, throonen storten in; alle hoogten worden geeffend, de heirweg der menschheid gebaand om den grooten koning te ontvangen, in wien de volheid der Godheid woont.’
Als dat nu geene poözij is, waar is ze dan? - of dergelijke phraseologie tot overtuiging, heiliging, verbetering, en