Splinters.
Al wat door menschen gedacht, en vervolgens, meer of minder overdacht en doordacht, geschreven ven en gedrukt wordt, dat alles eischt verbetering en herziening, correctie en revisie. De drukproeven, de reglementen van maatschappijen en genootschappen, de constitutiën: zelfs de herziene Grondwet is daarvan niet uitgesloten. Alleen de wet, die in 's menschen hart geschreven is, en datgeen, wat door den mond der Eeuwige Waarheid is verkondigd, behoeft geen verbetering of herziening van menschen, omdat het boven beide eindeloos verheven is. Indien enkele hoogwijzen hier nogtans willen - bijvoegen, afnemen, wijzigen; - zal het voorloopig 't best zijn hen van harte te beklagen, en voor hen te bidden!
In het beschaafde Frankrijk zijn er geheele dorpen, waar, behalve den pastoor en den maire, bijna niemand gevonden wordt, die lezen, schrijven of rekenen kan. Men ziet hieruit ten duidelijkste, dat de uitzonderingen den regel slechts - bevestigen.
Bedachtzame menschen, die gewoon zijn tusschen de uitersten door te zeilen, zeggen gewoonlijk: de waarheid ligt in het midden. Ligt zij dan ook tusschen het oude en het nieuwe? Zouden werkelijk sommigen ter goeder trouw zoo dweepen met de voortreffelijke middeneeuwen, dat zij ons, in de helft der negentiende, met alle magt derwaarts willen terugdrijven? Of zouden er andere redenen bestaan, die hen de loftrompet doen steken over dat tijdperk van - veel voortreffelijks - maar ook van veel duisternis - dwingelandij - bloed en tranen?
Men zegt dat Voltaire gewoon was, wanneer hij een schrijver of dichter, wiens werk hij las, op letterdieverij betrapte, beleefd den hoed af te ligten, tot een bewijs, dat hij oude bekenden ontmoette. Indien een grimmig recensent, of een letterkundige van professie, eveneens met sommige vaderlandsche prozaschrijvers of poëten wilde handelen, zou men mogen vragen, of dit onzer letterkunde meer tot nadeel, dan wel den hoedenmaker tot voordeel zou gedijen?
Er behoort eene meer dan gewone verheffing boven, en verachting van de publieke opinie toe, om het eigen leven voor zijne tijdgenooten te laten drukken, en den evenmensch de geheime geschiedenis van zichzelven en de verborgen roerselen zijner daden ter lezing te geven, 't Is de vraag, of het geen hooge mate van eigenliefde verraadt, om de eigenliefde in schijn zoo zeer te verzaken, dat men het lezend publiek deelgenoot maakt van zijne zwakheden, en erger dan dat soms. In hoever de Christen mag en kan wenschen, zijn innigst, verborgen leven aan zijne medemenschen te openbaren, verdiende wel een opzettelijk onderzoek. Deed hij het al, dan gewis niet in dezer voege: ‘Dat vrij de bazuin des laatsten oordeels schalle, wanneer zij wil, ik ben bereid mij met dit boek in de hand voor den Oppersten regter te vertoonen.’ enz. In zulk een brommenden aanhef ligt de tollenaarsootmoed zeker zeer diep verborgen!