De Tijdspiegel. Jaargang 9
(1852)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijEenige tafereelen uit de jongste Fransche omwenteling. Met eene plaat.Ga naar voetnoot1)Kort geleden kregen wij het Frazer's Magazine voor December 1851 in handen, en in een uitgebreid artikel over den Engelschen staatsman Edmund Burke vonden wij eene plaats, die ons op dit oogenblik weder in de gedachten komt. Zij luidt aldus: - Het voorwendsel van het algemeene welzijn is altijd gebruikt voor elke misdaad, welke de geschiedenis der wereld bevlekt. Het algemeene welzijn werd aangevoerd als eene regtvaardiging voor de verwoesting van Karthago, voor de wederzijdsche menschenslagtingen van Marius en Sylla, voor den moord van Socrates, voor de vervolging der Christenen, voor de uitroeijing der Albigenzen, voor den St. Bartholomeus nacht, voor de auto da fe's in Spanje, voor de brandstapels in Smithfield, voor de dragonnades van Lodewijk XIV. Al deze groote misdaden heeft Burke in zijne verschillende geschriften verfoeid; en hij lachte met bitteren spot over de verontschuldigingen, die hare verdedigers hadden aangeboden. Geen gruwel op eene groote schaal werd ooit gepleegd, dien het aan verdedigers ontbrak - zelfs verdedi- | |
[pagina t.o. 76]
| |
Volksvertegenwoordigers in hechtenis genomen.
Barricade der straat St. Antoine.
Generaal Changarnier in hechtenis genomen.
Laatste zitting van het hoogste geregtshof.
Het fusilleren van insurgenten.
De zaal der volksvertegenwoordigers gesloten.
| |
[pagina 77]
| |
gers van grooten naam. Seneca schreef ter verdediging van Nero. -- Het was onder het voorwendsel van het algemeene welzijn, het belang van den Staat, dat Hastings (de door zijne gruwelen bekende gouverneur-generaal van Indië) zich geregtigd achtte om alle natuurlijk gevoel en alle bijzondere regten te tarten, toen hij Cheyte Sing noodzaakte om alle kinderlijk gevoel te smoren, en zijn moeder een schandelijk onregt aan te doen. Het was onder hetzelfde ellendige voorwendsel dat de Septembermoorden in Parijs en al de vreeselijke misdaden der revolutionairen werden gepleegd. Burke veroordeelde de revolutionairen en hij veroordeelde Hastings. Wanneer wij zeggen dat de aangehaalde plaats ons bij deze gelegenheid in de gedachten kwam, zullen wij niet omstandig behoeven te verklaren in welk licht wij Lodewijk Napoleon en zijnen coup d'état (dit is het mooije woord voor zoo iets uitgedacht) beschouwen. Is men genoodzaakt zijne daad bij den regten naam te noemen, dan is er geen twijfel aan welke naam dit wezen moet. Maar moet men verklaren, welk oordeel men bij zichzelven velt over den man, die dit bedrijf heeft gepleegd, dan wordt de uitspraak moeijelijker. Het algemeene welzijn, het heil van den Staat is het voorwendsel, waarmede zijne aanhangers en vrienden zijn bedrijf pogen te regtvaardigen; om hemzelven te beoordeelen, zou men moeten weten of hij zichzelven in zijne eigene oogen daarmede regtvaardigt. Zeker, de mensch kan zichzelven genoeg verblinden om tot het toppunt van eigenwaan te geraken, en zich te verbeelden dat het heil van zijn land, van de wereld afhankelijk is van zijn verstand, zijnen wil, zijne kracht - zijn persoon - zijn naam. Zulk een aan krankzinnigheid grenzende eigenwaan kan iemand in staat stellen om zich boven alle regt verheven te achten, om alle spoor van geweten uit te delgen, om zichzelven tot eene voorzienigheid, tot eenen God te willen maken. Lodewijk Napoleon kan zich verbeelden geroepen te zijn om de partijschappen die Frankrijk verscheuren te onderdrukken, om het land na jaren van woeling rust te geven, om de geknakte welvaart te herstellen, om het voor zijn bederf te bewaren. Hij kan het regt, dat hij daartoe moet vertrappen, het geweld dat hij moet plegen, het bloed dat hij moet doen storten, den eed dien hij moet breken, als beuzelingen beschouwen, die in geene vergelijking komen bij het groote doel. Wij zien geene andere wijs van beschouwing, die het mogelijk maakt, om niet met zijn bedrijf ook hemzelven te verfoeijen. Is het enkel persoonlijke eerzucht, die hem drijft, om den meester te spelen over een land, om titels en waardigheden uit te deelen, om gehuldigd en gediend, als een aardsche god aangebeden te worden, om van stap tot stap tot de keizerlijke kroon te geraken, om als Napoleon II de rol van Napoleon I, of misschien veeleer van Faustin I, te spelen, dan zou men hem bij den verdwaasden hoogmoed ook de boosheid van eenen Lucifer moeten toeschrijven. Om naar hetgeen tot nog toe geschied is over zijne beweegredenen en zijn karakter te oordeelen - wij huiveren er voor. De aanslagen van Straatsburg en Boulogne doen hem in zijne jeugd kennen als in staat om uit louter persoonlijke eerzucht een land aan de rampen van een burgeroorlog te willen blootstellen. Heeft hij sedert zoo wel meer geweten als meer overleg en voorzigtigheid verkregen? Zijne latere loopbaan doet hem kennen als een man, die stil zijne | |
[pagina 78]
| |
vrienden en aanhangers voor zich laat woelen en werken, en zich getroost met eenen tijd lang voor een onbeduidend wezen te worden gehouden, die zich later nu zelfstandig dan wankelmoedig, nu schrander dan, men zou bijna zeggen, onnoozel toont, die stoute woorden spreekt en ze beschroomd weder verbloemt, maar die met al die tegenstrijdigheden zijne vrienden genoegzaam wakker houdt en aanmoedigt, maar zijne vijanden niet al te zeer verontrust of waarschuwt, die juist daardoor zijne tegenstanders in gedurige onzekerheid houdt, verwarring en verdeeldheid onder hen zaait, die op het punt van den beslissenden slag te slaan, zich een meester toont in het veinzen van kalme gerustheid en flaauwe onverschilligheid, die stil zijne maatregelen vooruit berekent en bereidt, zich langzamerhand van zijne werktuigen verzekert, daartoe zich voor geene kunstgrepen schaamt, die plegtige verzekeringen geeft waarvan geen enkel woord gemeend is, en eindelijk, als hij zijn tijd gekomen acht, zonder eenige verschooning toeslaat en niets of niemand ontziet, om het gelukken van zijnen aanslag te verzekeren. Misschien kan men in dat alles de eigenschappen van een groot staatsman - een groot vorst vinden; maar vruchteloos zoeken wij naar eenig blijk van edelmoedigheid, van zielenadel, van eerlijkheid of geweten. Wij durven dus niet hopen dat het hem met de woorden van vrede, die hij nu spreekt, meer ernst zal zijn, dan het hem geweest is met die hij vroeger heeft gesproken. Wij vreezen dat hij, wanneer of zijne eer- en heerschzucht, of het algemeene welzijn, het heil van den Staat (dat ellendige voorwendsel, gelijk de Engelsche schrijver zegt) hem drijven, de regten van andere volken evenmin zal ontzien, als hij thans wet en regt heeft ontzien om tot zijn eerste doel te geraken. Wij vreezen dat zij die thans hunne stemmen voor hem hebben uitgebragt, alleen uit radeloozen angst voor nieuwe woelingen en onheilen, voor nog meer burgertwisten en bloedstortingen, alleen om vooreerst maar tot rust quand même te komen, eens bitter berouw zullen hebben, dat zij aldus het geweld eene soort van wettigheid hebben gegeven. De jongste Fransche omwenteling is een stuitend onderwerp om aan te denken en over te spreken. De radelooze toestand van een land, dat geen uitweg meent te zien, dan om van geweld en dwingelandij de herstelling van orde en regt te hopen, is een schouwspel, waarvan men zich liever afkeert dan er zich in te verdiepen. De Tijdspiegel mogt echter de jongste Fransche omwenteling niet geheel onaangeroerd laten. Er moest als het ware nota worden genomen van eene gebeurtenis, welke misschien het uitgangspunt zal zijn van een voor geheel Europa gewigtig tijdperk. Maar het lust ons niet ons langer daarmede bezig te houden. Wij laten het voor de teekenpen over, de tafereel en te schetsen van eenige hoofdpunten uit de Decemberdagen, en zullen die tafereelen nog maar met enkele korte aanmerkingen vergezellen. Het eerste is de vernietiging met eenen enkelen slag van de geheele bestaande staatsinstelling. De vergaderzaal der wetgevende magt is gesloten, en hare leden worden aan de deur afgewezen. Hoe die maatregel is voorbereid, schetst het tweede tafereel. In den nacht en den vroegen ochtend zijn allen, die de president gevaarlijk voor zich achtte - en diegenen die zich bij het Land meest verdienstelijk hadden gemaakt, mannen van bewezene trouw aan pligt en eed, | |
[pagina 79]
| |
van onbaatzuchtigheid, grootmoedigheid en vaderlandsliefde, gelijk Cavaignac en Changarnier, waren hem het gevaarlijkst, - in hechtenis genomen en buiten toegang gesteld. Het derde tafereel teekent den voortgang van het geweld. De wetgevende magt vergadert evenwel, een wettig besluit stelt den president in staat van beschuldiging; maar de man, die het leger op zijne hand heeft, kan met zulk eene ijdele uitspraak den spot drijven; de gevangenissen hebben ruimte genoeg om nog een paarhonderd volksvertegenwoordigers te bergen. Het schijnt echter dat hunne manhaftige houding eenige bedenking inboezemt. Zij worden weder ontslagen. Het regt is op hunne zijde, en zij zijn onverzettelijk standvastig. Zou de president aarzelen? Indien hij aarzelt, is hij verloren. Hij herstelt dit begin van eenen misslag. Een aanvang van volksbeweging tegen het nieuw opgeworpene gezag, geeft gelegenheid om den bewoners van Parijs een heilzamen schrik in te boezemen. Van die gelegenheid wordt gebruik gemaakt - zonder verschooning, zonder geweten. Wij schromen de bijzonderheden over te nemen, die de Engelsche dagbladen in hunne particuliere correspondentie van dien barricadenstrijd hebben vermeld. Verkleede politieagenten, die ergens een paar brokken hout op de straat leggen, om den troepen een voorwendsel te geven tot het zenden eener hagelbui van kogels naar de toekijkers op het voetpad en naar de op hunnen eisch geopende vensters der huizen; dat aldus genoemde schoonvegen van straten, waar uit een huis een schot was gehoord, en men naderhand meende zich maar verbeeld te hebben dit te hooren, is te gruwelijk, om niet te wenschen dat die berigten overdreven zijn. Evenwel bij sommige barricaden is het ernst. Doch er is vooruit voor eene overstelpende magt van troepen gezorgd, en de kogels worden niet gespaard. Men heeft troepen genoeg beschikbaar om nog tegen een ander vijand af te zenden. Die vijand is niet het gepeupel op straat - voorheen tot het volk gerekend, waaraan de president zijne verkiezing dankte - maar het hoogste geregtshof des Lands Eene vergadering van mannen, wier namen algemeenen eerbied inboezemen, heeft in de uitoefening van haar wet ig gezag, den overweldiger vervallen verklaard van zijne misbruikte magt. Nogmaals toont Lodewijk Napoleon voor niets terug te deinzen. Tot nog toe is het aanzien der regterlijke magt in alle omwentelingen geëerbiedigd. Lodewijk Napoleon zal eerbied leeren voor den kogel. Zie het laatste tafereel, waar die eerbied wordt ingeprent. Een peloton soldaten is regtbank en beul te gelijk. Hoe velen aldus op en bij barricaden zijn gegrepenen op de plaats doodgeschoten, wordt verschillend opgegeven. Zeker is het getal niet gering geweest. Dat een aantal der aldus omgebragten geene schuldigen zullen zijn geweest (zelfs in den zin, waarin hunne beulen dit woord zullen gebruikt hebben) is nagenoeg even zeker. Durft men voor de toekomst iets goeds verwachten van eenen staat van zaken, die op zulk eene wijs is gevestigd? |
|