| |
De twee nichten.
I.
De onbekenden.
Op den 30sten Maart 1817 meldden zich twee gesluijerde vrouwen aan de deur van het oude hôtel Pymodan, op de kaai van het eiland Saint-Louis gelegen, aan. Het zal ongeveer zeven ure in den avond geweest zijn. De portier opende de deur.
- Mijnheer Nathan?
Nadat de portier geantwoord had: ‘op de eerste verdieping,’ hielden zij op de aangewezen plaats stil; een van haar schelde aan de deur van het verblijf. De bediende, die kwam om haar te ontvangen, deed een stap terug op het zien dier in het zwart gehulde en in zwarte zijde gekleede figuren en zeide op ontstelden toon:
- Gesluijerde dames!
- Welnu, laat haar binnenkomen, - riep uit het tweede vertrek eene zware en te gelijk vrolijke stem.
Op deze uitnoodiging traden die beide personen, onder hare lange sluijers vermomd, dit tweede vertrek binnen, bleven op den drempel staan, en hadden het voorkomen als namen zij die genen, welke zich daar bevonden, naauwkeurig op. Het moet de eetzaal geweest zijn, want er stond een lange, gedekte tafel, en
| |
| |
bij het licht eener groote gouden lamp met zeven pitten, aan den zolder met eene ketting van het zelfde metaal opgehangen, weêrblonk die tafel van allerlei zilver- en glaswerk; daarenboven was zij overladen met suikergoed en gebak in allerhande vormen. Een man van omstreeks vijftig jaren was in het midden der tafel gezeten. Zijn vooruitstekende buik, die er hem op een zekeren afstand van hield, zijn frissche en roode gelaatskleur, zijne dikke lippen, zijn eenigzins groote neus en zijn weinige grijze haren die op zijn kaal voorhoofd in de hoogte rezen, verrieden zijn zucht voor eenen goeden maaltijd. Twee vrouwen waren nevens hem geplaatst, zij die aan zijne regter zijde zat was groot, mager, dor, en had het baatzuchtig en uitvorschend voorkomen eener huishoudster, die vreest dat men haar voorraad te spoedig opgebruiken zal. Dit was mevrouw Nathan.
De vrouw die aan de linker zijde van mijnheer Nathan zat, was klein en dik; op haar gelaat stond de goedheid te lezen, maar hare kleeding, die een weinig kloosterachtig was, en aan de tafel van een Jood niet scheen te passen, gaf aan haar gelaat iets achterhoudends en geheimzinnigs, dat op het geheele gezin invloed had. Tegenover deze drie personen bevonden zich twee jonge lieden, beide groot, schoon, bruin, met fraaije trekken, goed gevormde oogen, een weinig gebogen neus, hetgeen den Jood van het zuiden onderscheidt. Zoowel aan het onafhankelijk en open voorkomen van den een dezer twee, als aan de linksche verlegenheid des anderen, kon men raden dat de eerste de zoon des huizes en de andere slechts een kostganger was.
De twee nieuw aangekomene naderden de tafel. Uit de volmaakte bekoorlijkheid, uit de vlugheid harer bewegingen, uit ik weet niet wat liefelijks en aantrekkends maakte men op dat zij jong en bevallig waren.
- Een gelukkig feest - zeiden zij.
- Amen, antwoordden de aanwezigen.
Daarop nam een van haar zonder omslag twee stukken suikergoed van een bord af, gaf er een van aan hare gezellin, ligtte haar sluijer van onder op, en stak het andere in den mond.
De tweede, hare buurvrouw navolgende, nam van een ander bord twee koekjes, reikte een er van hare medgezellin toe en beide aten ze op. Op het zien der stuiptrekkende bewegingen, die de wenkbraauwen van mevrouw Nathan zamentrokken, van haar half geopenden mond en hare hand, die zij uitstrekte alsof zij de schending van hare geregt beletten wilde, barstten beide vrouwen in een luid gelach uit, - het was de ongedwongen vrolijke, spottende lach der kindschheid. Dit gelach deelde zich terstond aan den heer Nathan mede, daarna aan de beide jonge lieden en was zelfs voor de geestelijke aanstekelijk; maar mevrouw Nathan, kon het niet treffen. De heer Nathan, die daarop een groot zilveren blad met geconfijte vruchten voor zich nam en die aan de beide lachsters wilde aanbieden, werd hierin door zijne vrouw verhinderd, die op het gezigt er van hare hand op zijn arm legde met al het gezag eener gemelijke en heerschzuchtige huisvrouw, terwijl zij met hare scherpe en wanluidende stem riep:
- Denkt gij dan waarlijk, dat ik mij sedert acht dagen afgesloofd heb met het klaar maken van al dat lekkers, om het door de hemel weet wie te zien verslinden? - Ik zal u doen opmerken, kindlief, antwoordde haar zachtmoedige echtgenoot, dat deze dingen u geen moeite gekost hebben; want zij zijn ons heden
| |
| |
morgen door Gods genade geworden.
Mevrouw Nathan wilde antwoorden, maar een der twee jonge onbekenden strekte hare hand uit als om stilte te gebieden, en haar stem, die voor al de aanwezigen eene ongekende zachtheid had, liet zich van onder de plooijen haars sluijers hooren.
- Stil! - zeide de stem - en bijaldien de God Israëls vergund heeft dat wij tot u zijn gekomen, geloof dan vrij dat het niet enkel is om uwe lekkernijen op te eten, maar wel met een edeler en loffelijker doel.
- Zeg ons dan, zeide de heer Nathan, wie gij zijt.
- Ik wensch veeleer u te zeggen wie gij zijt, antwoordde zij die men had aangesproken.
- Welnu dan, zeide de heer Nathan, terwijl hij zich in den rug van zijn stoel wierp en zijne armen over elkander trachtte te leggen, want ondanks al zijn pogingen kon hij niet verder komen dan het tot elkander brengen zijner beide duimen, die hij in alle rigtingen bewoog; ga uw gang en begin dan met mij, schoon kind.
- Dit wil ik wel, en nog beter, ik zal beginnen met uw vader, een rijke bankier, die geen zoon had buiten u, maar daarentegen drie dochters, waarmede hij zeer verlegen was; gij hadt eene arme, maar goede nicht innig lief... doch uw vader dwong u mejufvrouw Dorothea Marini te trouwen. Daarna huwde hij uwe beide zusters aan twee broeders Fernandez te Madrid uit. Wat de derde, Rose genaamd, betreft, die de oudste der drie was, zij werd, daar ze nog een kind was, in een klooster te Parijs geplaatst. Dit geschiedde vóór de omwenteling. Toen zij tot jaren van onderscheid gekomen was, wilde zij het niet verlaten. Nadat onder de Conventie het volk de kloostergrendels verbroken had, stond zuster Rose op straat, en kwam zij eene schuilplaats vragen aan haar broeder, die haar met goedhartigheid ontving.
- Zonderling! zonderling! zeide de heer Nathan, terwijl hij zijne beide grijze oogen wijd openzette en zijne twee duimen met voorbeeldelooze snelheid ronddraaide.
- Laat ons tot de twee broeders Fernandez overgaan, zeide de tweede onbekende, op hare beurt het woord nemende.
De oudste deed slechte zaken en stierf, even als zijne vrouw, aan de zorg van zijnen oudsten broeder een klein meisje, Rebecca genaamd, achterlatende. Eenigen tijd later stierf de tweede mevrouw Fernandez; eindelijk overleed ook de heer Fernandez en beide lieten eene dochter na, die Abigaïl genaamd was. De twee nichten zijn op denzelfden dag geboren; men zegt dat zij beide bevallig zijn; maar er bestaat een groot verschil tusschen haar; de eene bezit drie millioen; de andere heeft niets. Gij zijt beider voogd en gij verwacht ze hier. Is dit alles niet de zuivere waarheid?
- Zonderling! zonderling! - herhaalde de heer Nathan, op zijne vrouw, zijne zuster, zijn zoon, zijn neef en de twee gemaskerde beurtelings een blik werpende.
De eerste vreemdelinge hervatte op hare beurt:
- Van het geld dat men u uit Spanje heeft doen toekomen, hebt gij dit hôtel gekocht, en het kostbaar gemeubileerd; voor de rijke Abigaïl hebt gij het voornaamste gedeelte van het huis ingerigt en voor de arme Rebecca hebt gij een afgelegen verblijf in dit hôtel bestemd. Daarenboven, en wel op raad van mevrouw uwe echtgenoote, hebt gij tot uw zoon Daniël gezegd:’ gij zult alleen de rijke Abigaïl aanzien en uwe aandacht
| |
| |
niet schenken aan de arme Rebecca.’ Ook hebt gij tot uw neef daar, Joseph Marini, gezegd: ‘gij zult noch de rijke Abigaïl, die te rijk voor u is, noch de arme Rebecca, die het niet genoeg is, aanzien’... Is dit alles niet de zuivere waarheid?
- Zonderling! zonderling! - zeide op nieuw de heer Nathan terwijl de oogen zijner vrouw van woede vlamden, de geestelijke glimlachte, en de twee jonge lieden van tusschen de zijden maskers de trekken der spreeksters zochten te raden.
- De God Israëls zal u door uwe zonden zelven straffen, - hervatte zij, die gedurende een oogenblik het stilzwijgen bewaard had. - Gij hebt van ochtend een kist met suikergoed ontvangen; zij was u goed en wel voorzien toegezonden, om, volgens het oud en plegtig gebruik er uitdeeling van te doen onder al de armen in Israël, die deze overtollige lekkernijen niet kunnen koopen;... en gij hebt het niet gedaan!
- Hoe weet gij dat? - mompelde mevrouw Nathan in stilte.
- Omdat, zoo gij die kist geheel geledigd hadt, - voegde haar medgezellin er bij, - gij op den bodem er van iets gevonden zoudt hebben dat u in eene verlegenheid zou hebben gebragt, welke op aller gelaat zigtbaar zou geweest zijn. Ik heb gezegd en bid den God van Israël dat Hij u allen in Zijne heilige en hooge bescherming neme.
Onder het uiten dezer woorden vatten de beide meisjes elkander bij de hand en verlieten het vertrek en het hôtel.
| |
II.
De brief.
Het is noodig hier een paar woorden te zeggen omtrent de gebruiken die sedert eeuwen onder de Joden in zwang zijn, over hun Carnavalsfeest, dat niet langer dan een dag duurt en in de Hebreeuwsche taal Purim wordt geheeten. Op dezen dag zenden bloedverwanten en vrienden elkander geschenken in suikergoed en gebak. Daarentegen stellen de rijken er hun vermaak in aan de armen alle soorten van eetwaren te sturen. Reeds zeer vroeg in den morgen, eer nog iemand in het hôtel Pymodan was opgestaan, was er door een besteller aan den portier een groote witte houten kist afgegeven, op welker deksel met groote letters geschreven stond: Breekbaar, en daaronder een weinig lager: Aan den heer Nathan. De besteller had zich verwijderd, voordat de portier, die nog half slapende was, den tijd had hem eenige navraag te doen. Toen deze kist bij mevrouw Nathan boven was gebragt, was zij het voorwerp der overwegingen van de geheele familie. Men opende die; zij was opgepropt vol met geconfijte vruchten van allerlei aard; doch men zocht boven op in de kist te vergeefs, men ligtte zelfs verscheidene vruchten op; er was niets te vinden dat den naam des afzenders aanduidde.
- Wat zal ik mij hieraan vergasten! - riep de heer Nathan zich de handen wrijvende uit, terwijl hij bij voorraad zijn tong over zijn dikke lippen heen en weêr deed dwalen.
- Er is genoeg voor al onze vrienden en kennissen - waagde tante Rose te zeggen.
- Ik belast mij er mede ze hun te brengen, - voegde Daniël er bij.
- Gij zult bij de rijken gaan en ik bij de armen, - fluisterde Joseph in stilte.
- Stil, stil, stil! - graauwde me- | |
| |
vrouw Nathan, en weerde van de opening der kist al de handen af, die reeds uitgestrekt waren om iets lekkers te nemen. - Wie geeft hier bevelen?
- Het zijn slechts raadgevingen, kindlief! - zeide de heer Nathan met vollen mond.
- Ik ontvang noch bevelen noch raadgevingen, - zeide mevrouw Nathan op een toon, die een einde maakte aan alle wederlegging.
De dag ging even als alle andere dagen voorbij. Mevrouw Nathan had vele lekkernijen ontvangen, die zij op een ongelijke en spaarzame wijze beantwoordde. Daarop naderde het uur van den maaltijd. Terstond na het kleine tooneel, dat wij hebben beschreven, ledigde mevrouw Nathan tot haar grooten spijt de bewuste kist. Op den bodem vond men een brief. De heer Nathan reikte dien aan zijnen zoon over. Deze opende hem en las het volgende.
Waarde Oom en Voogd!
Overeenkomstig de aanwijzingen, die gij zoo goed waart ons te geven, zullen wij beide Madrid verlaten, om ons tot u te vervoegen. Let wel op hetgeen volgt... Een van ons beide, mejufvrouw Fernandez, de rijke, de millionaire, Abigaïl genaamd, vermoeid door eerbewijzingen, die zij alleen kan en mag toeschrijven aan haar zeer groot vermogen, en die welligt ook toe te schrijven zijn aan haar romanesken en dweepachtigen aard, eigen aan vele jonge meisjes die een gevoelig en opregt hart hebben, heeft een zeer ernstig besluit genomen. Den dag na dien waarop het vertrek is bepaald geweest, heeft zij hare nicht Rebecca, de arme, naar het kerkhof geleid, en daar, in het gezigt der vier graven die de overblijfsels harer geliefde en betreurde ouders bevatten, heeft zij haar door een eed doen bevestigen om nimmer het vertrouwen, dat zij, Abigaïl, in haar, Rebecca, ging stellen, te zullen schenden. Deze laatste heeft gezworen en zie hier onze overeenkomst. Den dag na dien waarop gij dezen brief ontvangen hebt, zullen uwe beide nichten aankomen; zij zijn beide nagenoeg van dezelfde grootte, gelijken elkander in gelaatstrekken en kleur van haar. De eene zal Mirjam, de andere Pepita heeten. Zij zullen altijd eveneens gekleed zijn en zich in de wereld zoo wel als bij u vertoonen, zonder dat iemand zal kunnen raden wie van beide de rijke erfgename of de arme weeze is. Wij hebben onze bedienden weggezonden en zijn voornemens, als wij in Frankrijk aankomen, andere aan te nemen. Op deze wijze zullen de beide jufvrouwen Fernandez voor geen onbescheidenheid te vreezen hebben. Ontvang, waarde oom en tante, de verzekering der hoogachting uwer beide nichten, die zich, om redenen, niet anders teekenen, dan alleen met den naam van haar vader,
Fernandez - Fernandez.
Deze brief verwekte een uitroep van verontwaardiging bij mevrouw Nathan.
- Wat is dat pleizierig! - riep zij uit - niet te weten tegen wie ik beleefd of trotsch moet zijn; want men kan toch eene nicht die drie millioen heeft niet op dezelfde wijze behandelen als eene die niets bezit!
- Louise, Louise, kindlief, - zeide de heer Nathan, - gij weet dat ik slim ben: een uur na hare aankomst zal ik er wel achter wezen wie Abigaïl is.
Mevrouw Nathan wierp een blik vol koude verachting op haren echtgenoot en haalde de schouders op.
| |
| |
Daarop scheidde de familie en ieder begaf zich naar zijne kamer, terwijl mevrouw nog eerst zorgvuldig de overblijfselen van het geregt wegsloot, den overgeschoten wijn in een flesch bij elkander schonk, alles in orde bragt, in één woord, al de pligten vervulde, waartoe eene goede huishoudster zich verpligt rekent, alvorens zich ter rust te begeven.
| |
III.
Abigaïl en Rebecca.
Voor dag en dauw waren al de lieden in het hotel, door mevrouw Nathan gewekt, reeds in beweging; men liep heen en weêr; in plaats van een bed, dat was opgemaakt in de voor de rijke Abigaïl bestemde kamer, plaatste men er twee, volgens den raad van tante Rose. Het kantoor van den heer Nathan was uit hoofde van het feest gesloten, zoodat de jonge lieden zich in de drukte die er in huis heerschte gewikkeld zagen. De dienstboden, door mevrouw Nathan voortgedreven, voldeden met tegenzin aan al de bevelen, die men hun gaf. De goede tante Rose trachtte gedurig meesters en dienstboden te doen overeenstemmen. Daniel en Joseph leenden goedwillig hunne hulp tot het plaatsen der groote meubelstukken, en wat den heer Nathan betreft, deze had zich op het balkon geplaatst, dat op de straat uitzag, en verliet het niet dan om zijne vrouw toe te roepen:
- Zij komen nog niet! O die kleine deugnieten; zij willen ons veel te doen geven, maar gelukkig dat ik slim ben... en ik wel dadelijk de rij ke Abigaïl van de arme Rebecca zal weten te onderscheiden.
Naauwelijks had hij dit voor de achtste maal gezegd, of er werd luid aan de deur van het hôtel geklopt.
- Zijn het onze nichten? - vroeg mevrouw Nathan, zich naar het balkon wendende.
- Neen, neen, antwoordde de heer Nathan, het ligchaam halverwege over de balustrade heen gebogen; - wees maar gerust, ik zal u wel waarschuwen als zij komen... Zij komen per postrijtuig met vier paarden bespannen; uit de verte zal men het geklap van den postillon en het geratel der wielen hooren... Het zijn twee kleine personen die kloppen; het lijkt niet veel bijzonders te zijn; waarschijnlijk een bezoek voor den portier.
Nadat de schel van het vertrek geklonken had, zag de heer Nathan met verwondering de twee jongelieden binnenkomen, die hij met de woorden: niet veel bijzonders had aangeduid, en inderdaad hare kleeding bestond in een zwart zijden kleed, een mantel van dezelfde stof, en een kleinen hoed van zwart krip; een zwarte kanten voile verborg hare trekken.
- Mijnheer Nathan? - vroegen zij hem groetende.
En toen zij hare voiles opligtten, zag men twee allerliefste aangezigten van eene schitterende blankheid, verlevendigd door bruine oogen, terwijl het heerlijkste bruine haar in lange krullen langs hare wangen golfde.
- Wat is er van uwe dienst? - vroeg de heer Nathan.
- Ik vraag u verschooning, mejufvrouwen, - zeide mevrouw Nathan terwijl zij zich tusschen haar man en de twee nieuw aangekomene plaatste, - maar wij hebben het zeer volhandig; wij verwachten onze twee nichten de jufvrouwen Fernandez van Madrid... een van welke voor het minst drie millioen bezit.
Deze woorden van mevrouw Nathan
| |
| |
werden eensklaps afgebroken door een dubbele uitbarsting van vrolijk gelach; daarop wierp een der beide meisjes zich in de armen van den heer Nathan, met den uitroep:
- Beste oom!
De andere viel mevrouw Nathan om den hals onder het uitroepen van: lieve tante!
En daar deze dubbele uitroep de geheele familie bijeengebragt had, hoorde men gedurende eenige oogenblkken niets dan de woorden; oom, tante, nichten en neven.
- Te voet! - vroeg mevrouw Nathan, nadat de verwondering haar vergunde een opmerking te maken.
- Niet van Madrid af! - dat verzoek ik u te gelooven, - hernam een der jufvrouwen Fernandez.
- Slechts van den overkant der rivier, - voegde de tweede er bij. En wie van u beide is nu Abigaïl? vroeg de heer Nathan, terwijl hij de beide jonge meisjes beurtelings aanzag.
- Er is hier geene Abigaïl, haastte zich de grootste der jufvrouwen Fernandez te zeggen; - ik heet Pepita en mijn nicht Mirjam.
- Heel goed!... Heel goed!... zeide de heer Nathan... als wij een uur verder zijn... ik ben slim weet gij... zal ik wel raden...
Een bediende kwam zeggen dat de goederen der dames waren aangekomen; mevrouw Nathan verzocht hare nichten haar naar haar vertrek te volgen.
- Ga met haar mede - zeide de heer Nathan tot zijne vrouw; bespied ze; merk op hoe zij tegen hare dienstbode spreken, en zij die de trotschte is, is stellig de rijkste... Ga!
Tegen etenstijd verschenen de beide jufvrouwen Fernandez in het zwart gekleed; want beide waren in den rouw, en men kon niet het minste onderscheid ontdekken, noch in hare kleeding, noch in hare houding.
- Zij spraken beide zeer beleefd tegen hare dienstbode, zeide mevrouw Nathan zacht aan het oor van haar man!
- Ja, - zeide deze op denzelfden toon, en opdat wij niets zouden raden, hebben deze beide plaagsters gisteren morgen hare bedienden, die haar tot hier vergezeld hadden, naar Spanje terug gezonden.
- Hoe weet gij dit alles? - vroeg zijne vrouw.
- Ha! Ha! Ha! - zeide de heer Nathan hartelijk lagchende, - men kan voor mij niets verbergen... gij weet hoe slim ik ben! De kamenier van haar, die men Mirjam noemt, heeft mij dit alles verhaald.
Gedurende deze zamenspraak onderhielden de jufvrouwen Fernandez zich met tante Rose en overlaadden haar met vriendschap en voorkomendheid. De beide nichten hielden zich op een eerbiedigen afstand van haren neef. Men kwam zeggen dat het diner gereed was, en hierdoor was er een eind aan al die gesprekken. Men zette zich aan tafel; de beide meisjes spraken met bescheidenheid; - en toch met die soort van vrijmoedigheid, het gevolg van het bewustzijn dat men onafhankelijk is. Een zweem van verlegenheid was tusschenbeiden in de houding van Mirjam te bespeuren. In al hare bewegingen straalde iets treurigs en nadenkends door. Wat Pepita betreft, schalk, levendig, dartel als zij was, scheen zij door hare opgewondenheid al de gasten te bezielen. Tegen het einde van den maaltijd wendde de heer Nathan zich tot zijne vrouw en fluisterde haar in het oor.
- Ik verwed er mijn hoofd onder dat Pepita Abigaïl is!
| |
| |
Mevrouw Nathan beantwoordde dit slechts met een schouderophalen, het gewone teeken waarmede zij de betuigingen van haar mans slimheid opnam.
Gedurende den avond werd de zaal van het hôtel niet leeg van al de buren, vrienden, bloedverwanten en kennissen, die bij gelegenheid van het Purimfeest hunne nieuwsgierigheid kwamen voldoen en kennis maken met de rijke Abigaïl. Iedere moeder verlangde haar voor haar zoon, en de zoons zelven wenschten te behagen aan eene erfgename van drie millioen, al ware zij ook krom of misvormd. Maar daar zij bevallig waren, zooals de beide Spaansche, zoo was dit nog beter naar hun smaak.
De woorden: Wie is het? werden dan ook uitgesproken door ieder, die de zaal binnentrad, terwijl zij een blik op de twee vreemdelingen wierpen.
De heer Nathan antwoordde op deze soort van ondervragingen: - doet als ik, en raad!
Het is onnoodig te zeggen, dat de teleurstelling der nieuwsgierigen hunne bezorgdheid evenaarde; zooals mevrouw Nathan zeer oordeelkundig had opgemerkt, groet men geen arme wees op dezelfde wijze als eene rijke erfgename. Wat de beide meisjes betreft, zij vermaakten zich ongemeen met de onrust welke dit geheim veroorzaakte, en beloofden zich die nog wel te doen toenemen.
De eerste dagen na de aankomst der beide vreemdelingen scheen in het hôtel Pymodan alles omgekeerd. De nieuw aangekomenen bragten er ieder oogenblik nieuwe verandering en te weeg. Eens vond Mirjam, die hare tante Rose wilde bezoeken, haar bijna onder het dak gehuisvest. Zij kwam zeer opgewonden beneden bij mevrouw Nathan, en zeide met een zeker gezag, dat zij dadelijk in het hôtel een vertrek moest aanwijzen, dat geschikter en niet zoo hoog gelegen was voor eene vrouw van tante Roses leeftijd.
- Ha! - zeide mevrouw Nathan, terwijl zij zich geheel naar het verlangen van Mirjam schikte, - als ik wist dat het Rebecca was, die zoo spreekt, ik zou haar onder het oog brengen, dat ik mij de wet niet laat voorschrijven, en haar de ooren wasschen; maar geduld; ik ben wel goed, doch men moet mij niet te na komen!
- Stil, kindlief,... - zeide haar man, die het slot van hare opmerking gehoord had: - ziet gij, ik heb niet meer noodig om u te kunnen zeggen, dat ik mijn hoofd er onder verwed als Mirjam niet de rijke Abigaïl is.
Denzelfden dag bemerkte Pepita, die het kantoor van den heer Nathan doorging, dat er een hangmat was, waarin een bed lag.
- Welke hond wordt hier zoo weelderig gelogeerd? - vroeg zij aan mevrouw Nathan, die haar vergezelde.
- Een hond! - riep deze, - hebt gij ooit gezien dat men een matras, lakens en een deken aan honden geeft? Joseph slaapt daar.
- Joseph! De zoon uwer zuster! Uw neef! - riep Pepita.
- Ja, zeker - zeide Mevrouw Nathan, - denkt gij dat, indien Joseph de zoon mijner zuster niet ware, ik hem zou hebben opgenomen, gehuisvest, gevoed en gekleed? En hem ontbreekt niets; hij heeft half zooveel linnen als mijn eigen zoon en ik. Ook kennen de menschen mij als goed en weldadig.
- Dit kan zijn, - zeide Pepita, - maar gij zult mij genoegen doen door mijn neef een andere kamer te geven in plaats van deze. Daniel heeft twee slaapkamers; eene is voor hem voldoende.
| |
| |
- De andere is een kamer om bij gelegenheid een vriend te logeren, - antwoordde mevrouw Nathan scherp.
- Welnu, kunt gij ze beter gebruiken dan door ze aan Joseph te geven? Maar behalve dat, mijn nicht en ik verlangen het.
Deze volzin, dien de beide nichten bij afwisseling bezigden, maakte even als altijd een einde aan het getwist.
- Ziet gij, kindlief, - zeide de heer Nathan tot zijne vrouw, die hem dit voorval verhaalde, - ik zeg u dat ik mijn hoofd er onder verwed, als Pepita de rijke erfgename niet is.
- Uw hoofd staat dan wel zeer los op uwe schouders, hernam zijne vrouw; want sedert dezen morgen hebt gij het tweemaal verbeurd voor Mirjam, en driemaal voor Pepita.
- Dit is ten minste zeker, bevestigde de heer Nathan plegtig, dat Pepita - Abigaïl is; wanneer, voegde hij er onnoozel bij, Mirjam het niet is.
| |
IV.
Het boschje.
Een jaar lang dat de jufvrouwen Fernandez het hôtel Pymodan bewoonden bleef alles op denzelfden voet.
In weerwil van zijne buitengewone slimheid, had de heer Nathan nog niet kunnen ontdekken wie van zijne beide nichten de rijke Abigaïl was. Mevrouw Nathan, uitsluitend bezig met de zorgen voor haar huishouden, bekommerde zich er weinig over. Ik geloof wel dat tante Rose het vermoedde, maar zij zeide niets, en wij zullen hetzelfde doen. Wat de geheimzinnige weezen betreft, het geheim was door haar zoo wel bewaard, dat zij er zelfs niet aan schenen te denken dat er een bestond. Daniel en Joseph, aanhoudend werkzaam op het kantoor of buitenshuis, zagen hunne nichten allen gedurende de uren van den maaltijd, en altijd in tegenwoordigheid der familie, zoodat tusschen hen maar weinig woorden werden gewisseld. Op een zomeravond van het jaar 1818 begaven de beide meisjes zich in den tuin om de lucht te genieten; zij plaatsten zich op eene bank in een prieel van kamperfoelie en jasmijn. Na over hare bloedverwanten en de heerlijke Spaansche lucht gesproken te hebben, vervielen zij in eene zoete mijmering. Weldra hoorden zij het gekraak van voetstappen op het zand der laan, en stemmen, welke zij voor die harer neven herkenden. Zij wilden hen tot zich roepen, toen de naam van Abigaïl, door een hunner uitgesproken, haar deed stilzwijgen.
- Ja, - zeide de stem van Joseph, - ik heb terstond het plan van Abigaïl om haar groot vermogen te verbergen goed gekeurd; zij wil bemind zijn om hare persoonlijke hoedanigheden en niet om haar geld; en zij heeft gelijk. En toch hindert het mij, want ik begin zoetjes aan mijn zesentwintigste jaar te naderen.
- Welke overeenkomst bestaat er tusschen uw zesentwintigste jaar en Abigaïl? - vroeg Daniël.
- Ik verlang te trouwen, en zoo ik zeker ware dat Mirjam Rebecca is, zoude ik mijn oom verzoeken haar mij ten huwelijk te geven. Ik ben arm; zij bezit niets; maar ik heb moed, een goeden oom, een goeden neef, en ik ben zeker dat ik mijn huisgezin zou kunnen onderhouden.
- Laat mij u de hand drukken, - antwoordde Daniël; - ik was zeer bevreesd dat gij uwe oogen op Pepita hadt gevestigd; ik durfde haar dus niet aan mijn vader vragen, uit vreeze van u te zullen bedroeven; wat mij betreft, het is
| |
| |
mij om het even of zij Abigaïl of Rebecca is. Ik ben rijk genoeg om mij niet veel om het vermogen mijner vrouw te bekommeren, en kan dit wel ontberen. Overigens en om u mijn dank te betuigen voor het goede woord dat gij gesproken, voor het vertrouwen dat gij in mij gesteld hebt, moet ik u zeggen dat het nu een jaar geleden is sedert mijn vader mij vroeg, welk geschenk ik voor mijn verjaardag verlangde, en ik hem verzocht u met mij te doen associeeren. Heden heb ik de balans opgemaakt van hetgeen ons toekomt, en voor uw aandeel alleen kunt gij morgen drie en vijftig duizend twee honderd vijf en zestig francs, twaalf stuivers en zes penningen van de kas vorderen.
Uit de stilte die op deze woorden volgde, begrepen de twee weezen Josephs aandoening; zij traden uit het prieel te voorschijn.
- Zonder het te willen, neven, - zeide Mirjam, - hebben wij het door u gezegde gehoord. Pepita en ik keuren het aanzoek, dat gij om onze hand doen wilt, goed, en wij geven u volmagt dit te doen.
- Heden avond zonder uitstel, - zeide Joseph, - wilt gij dit, nicht?
- En dit nog te meer, - voegde Daniel er bij, - daar de familie bij een is, en mijne moeder heden regt vriendelijk gestemd is om van haar een goed woord te kunnen hopen. Geef mij uw arm, Pepita. Joseph, neem gij dien van Mirjam en laat ons in huis gaan.
Dit deden ze, maar het huis naderende, vroeg Pepita wie het woord zoude doen, en de vier jonge lieden bleven stil staan om te beraadslagen. Niemand nam het aan. Joseph wilde dat Daniel het deed, daar hij de gunsteling van mevrouw Nathan was. Aan den anderen kant maakte Daniel de opmerking, dat de heer Nathan nooit iets aan Joseph geweigerd had.
- Welnu, het zij zoo; - zeide deze laatste, - mij dunkt dat ik heden avond moed zal hebben voor vier.
Hij trad eerst binnen; de anderen volgden, maar groot was hun aller verwondering toen vijf personen binnentraden, terwijl zij gemeend hadden slechts met hun vieren te zijn. Tante Rose was in hun midden.
- Laat mij begaan, - zeide zij, - ik zal het woord voeren, te meer daar ik in uwe nabijheid was, en alles heb gehoord; - en de vier jonge lieden achter haar latende, trad zij op den heer Nathan en zijne echtgenoote toe.
De heer Nathan was bezig met het maken van berekeningen in een kleine agenda; twee stappen van hem af zat mevrouw Nathan grijze wollen sokken te breijen.
- Broeder en zuster, - zeide met zachte stem de goede geestelijke, - het voegt misschien niet aan mij, die van alle aardsche genoegens afstand heb gedaan om mij aan God te wijden, dat ik mij met aardsche zaken bemoei; maar het geluk dezer vier kinderen legt mij den pligt op mij er een weinig mede bezig te houden.
Terwijl de heer Nathan zijn agenda sloot en in zijn zak stak, zeide hij tot zijne vrouw: - Leg uw breiwerk op zijde; onze zuster Rose is heden avond zeer plegtig; dat vordert al onze aandacht.
- Wat is er te doen? Wat is er te doen? - zeide mevrouw Nathan, beurtelings haren man, de geestelijke, en de twee jonge lieden, die ieder een hunner nichten onder den arm hielden, aanziende.
- Ik zal het u zeggen: Daniel en Joseph zullen weldra hun zesentwintigste jaar bereikt hebben: het is tijd dat zij zich vestigen. Mirjam en Pepita zijn
| |
| |
negentien en schijnen mij geschikt om een huishouden te besturen. Daniel verlangt Pepita tot zijn vrouw te nemen, Mirjam weigert Joseph niet.
Zuster Rose werd eensklaps door mevrouw Nathan gestuit.
- Wat moet dit alles beteekenen? - zeide zij. - Wie denkt hier aan trouwen, zonder dat ik het beslist heb? Waartoe heeft God een vader en een moeder, een oom en een voogd aan deze kinderen gegeven, zoo het niet ware om hen naar hun beste weten uit te huwelijken? In waarheid, tegenwoordig willen de kinderen zich boven hunne ouders stellen.
Ik heb gezegd en ik ben besloten dat als ik weet wie mijner beide nichten Abigaïl is, ik die aan mijn zoon zal geven, en Rebecca zal wachten tot zich eene rijke partij voor haar opdoet. Wat Joseph betreft, die niets in de wereld heeft, voor hem is het niet noodig dat hij trouwt.
- Kindlief, - zeide de heer Nathan op dit oogenblik, - Joseph is zoo arm niet als gij denkt... maar dit is een geheim tusschen Daniel en mij... Overigens - haastte hij zich er bij te voegen, - ben ik het volkomen met u eens.
Pepita en Mirjam hadden den arm harer neven losgelaten, en elkander iets in het oor gefluisterd. Toen de heer Nathan uitgesproken had naderden zij hem.
- Beste oom, - zeiden zij, - gij en onze tante hebt het regt onze neven te verbieden ons te trouwen, en wij zullen ons zonder tegenwerping aan uwe uitspraak onderwerpen; maar wij verklaren u te gelijker tijd dat wanneer wij meerderjarig zijn wij de gebroeders Michel zullen trouwen die ons ten huwelijk hebben gevraagd, zonder te onderzoeken wie van ons beiden Abigaïl is
- Ik denk eveneens als Pepita daar zegt, - zeide Mirjam.
Nadat de beide jonge meisjes haar oom gegroet en tante Rose de hand gedrukt hadden verlieten zij het salon.
Indien een donderslag de tong van mevrouw Nathan getroffen had, zou hij haar niet beter hebben kunnen doen verstommen.
| |
V.
Het contract.
Het is moeijelijk te bepalen hoe laat de heer en mevrouw Nathan den dag na dit voorval opstonden. Geloofwaardige getuigen hebben mij verzekerd, dat zij zelfs geheel niet ter ruste waren gegaan, en dat eene levendige woordenwisseling de buren van het hôtel Pymodan had wakker gehouden. Zeker is het dat ten negen ure des morgens de beraadslaging nog voortduurde.
- Ik zeg u, mevrouw, - schreeuwde de heer Nathan, die zooals men gewoonlijk zegt zeer op zijn paardje was, - dat de kleinen zullen doen zooals zij ons gisteren gedreigd hebben... dat zij de gebroeders Michel zullen trouwen, en dat wij dit onmetelijk vermogen voor den neus van onzen zoon zullen zien weg dragen.
- En ik zeg u, mijnheer, zeide mevrouw Nathan op haar bittersten toon, - dat ik nooit mijne toestemming zal geven tot een huwelijk van mijn zoon met Rebecca.
- En wie zegt u dat Pepita Rebecca is? - zeide de heer Nathan.
- Alles zegt het mij! Alles bevestigt het mij! zeide Daniels moeder.
- Als gij daar dan zoo zeker van zijt, stel dan Mirjam aan Daniel voor, - hervatte de bankier.
- En wie zegt mij dat Mirjam Rebecca niet is?
| |
| |
- Er kunnen nogtans geen twee Rebecca's en geen enkele Abigaïl zijn, - vervolgde de heer Nathan.
- Mijnheer Nathan, - zeide zijne vrouw tot hem op een statigen toon, - ik heb u altijd het bestuur der zaken buitens huis overgelaten; maar wat het inwendige betreft, dat gaat mij aan, en ik verklaar u plegtig dat uwe nichten mijn zoon of mijn neef niet zullen trouwen voor den dag dat ik haar waren naam zal kennen.
- En ik... - zeide de heer Nathan, wiens stem zich boven die zijner vrouw begon te verheffen, toen hij de geestelijke zag binnenkomen in het kleine vertrek, waar dit gesprek gehouden werd.
En daarop van toon veranderende, voegde hij er bij:
- Daar is uwe zuster Rose; ik neem haar tot scheidsregter.
- Ik ook, - zeide mevrouw Nathan, - maar onder voorwaarde dat zij mij gelijk geeft.
Zuster Rose glimlachte. De bedaardheid en waardigheid dezer uitmuntende jonkvrouw, hare berusting in de kleine moeijelijkheden die hare schoonzuster haar veroorzaakte, haar engelachtig geduld in het aanhooren der berekeningen die de bankier maakte om zijn vermogen te doen aangroeijen, en vooral de volmaakte goedheid die haar de onbedachtzaamheden en de kleine gebreken der beide kinderen des huizes deden bedekken, hadden haar bij allen bemind gemaakt.
- De wil van God geschiede, en gij mijn lieve broeder noch mijne lieve schoonzuster kunnen tegenwerken wat daar boven geschreven is. Uw zoon Daniel heeft Pepita gekozen, uw neef Joseph is bekoord door de uitmuntende hoedanigheden van Mirjam. Abigaïls groot vermogen zit in de zaak van mijn broeder. Laten de jonge lieden zich met elkander associeren. Op deze wijze zal dit uitstekend huwelijksgoed beiden voordeel aanbrengen.
- Gij spreekt zonder na re denken, - hervatte Dorothea; - mijn zoon bezit van zich zelven drie millioen: voeg hierbij de drie millioen die Abigaïl ten huwelijk brengt, dat maakt er zes... en Joseph heeft niets hoegenaamd.
- Mijn lieve Dorothea, - antwoordde de geestelijke met behoedzaamheid, - tot hiertoe bezit Daniel niets dan zijn drie millioen en het zou wel kunnen gebeuren dat de drie andere aan Joseph kwamen; dan zouden zij gelijk staan.
- Dat is de vraag niet, - voegde de heer Nathan er bij; - de kleinen hebben ons gedreigd de gebroeders Michel te zullen trouwen. Over twee jaar zijn zij meerderjarig, en ik zou mij verpligt zien niet alleen de drie millioen, welke ik ontvangen heb, uit mijn zaken terug te geven, maar ook de intrest tegen vijf per cent van de drie millioen gedurende drie jaar, hetgeen te zamen drie millioen vier honderd vijftig duizend francs bedraagt, die ik het hartzeer zou hebben van zelf in vreemde handen over te geven. Bedenk dit wel, kindlief, en roep drie millioen vier honderd vijftig duizend francs in fraaije kroonen van vijf francs voor uwe verbeelding.
Deze laatste bewijsgrond scheen onwederstaanbaar in de oogen der trotsche Dorothea.
- De wil van Israëls God geschiede, - zeide zij, zulk een diepen zucht slakende, dat men in den waan zou geweest zijn, alsof hare ingewanden er door verscheurd werden; - ik zal mijne toestemming geven.
- Ik ook... - zeide de heer Nathan.
| |
| |
Daarop de hand zijner vrouw nemende, drukte hij ze en voegde er bij:
- Kom, stel u gerust, kindlief; gij weet dat ik slim ben, en ik zou mijn hoofd laten afkappen als Pepita de rijke Abigaïl niet is.
Natuurlijk had dit woord op Dorothea niet dien invloed, dien het argument van het geld op haar uitoefende, want zij zuchtte lang nadat het huwelijk bepaald was. Men besloot dat de beide bruiloften op denzelfden dag zouden worden gevierd. De beide contracten moesten des morgens van denzelfden dag worden geteekend en, naar de bepaling der beide weezen, zou het niet voor de teekening der beide overeenkomsten blijken, wie van beide, Pepita of Mirjam, de rijke Abigaïl was. Nogtans na het ontbijt, dat en familie plaats had, naderde Pepita mevrouw Nathan en zeide haar iets aan het oor. De onrust, die uit Mirjams oogen sprak, gaf de aanwezenden te kennen dat zij niet in het geheim van hare nicht was. Mevrouw Nathan en Pepita verlieten de eetzaal en toen zij een half uur later terugkeerden, kon men bespeuren dat de verloofde van Daniel geweend had. Wat mevrouw Nathan betreft, hare trekken waren verzacht en in hare stem las men de uitdrukking eener beminnelijke welwillendheid, toen zij tot Pepita zeide:
- Welnu, met genoegen noem ik u mijne dochter.
Maar wat er gedurende dat laatste uur tusschen deze twee vrouwen was voorgevallen, heeft niemand ooit geweten, zelfs Mirjam niet, die te vergeefs hare nicht hierover ondervroeg. De heer Nathan bemerkende dat de toon zijner vrouw aanmerkelijk verzacht, en hare handelwijze omtrent hare aanstaande schoondochter enkel welwillendheid was, hield niet op haar te zeggen: - Beken dat ik slim ben en juist geraden heb... Pepita is Abigaïl. Is het niet zoo? - Waarop mevrouw Nathan glimlachte, zonder te antwoorden. De dag waarop het huwelijk zou worden voltrokken, naderde; het uitzet van beide was gelijk, het eene zoo kostbaar als het ander. De juweelen, door den heer Nathan gekocht, lieten voor beide niets te wenschen over. Het uur tot het teekenen van het contract sloeg eindelijk.... op het gelaat van al de genoodigden, zoowel als op dat van den heer Nathan, zelfs op de van ambtswege gevoellooze trekken van den notaris, kon men de grootste nieuwsgierigheid lezen op het oogenblik, dat iedere bruidegom zijner bruid de pen aanbood, om de wederzijdsche overeenkomst te onderteekenen.
- Wel nu! - zeide de heer Nathan aan het oor zijner vrouw, - komt gij niet zien wie van beide Abigaïl zal teekenen?
- Onnoodig, - antwoordde deze, - ik weet wat ik weet.
De heer Nathan kon zich op dit oogenblik niet weêrhouden een kreet van verwondering te slaken, terwijl zijne oogen zich beurtelings vestigden op het huwelijks- contract van Joseph en Mirjam (aan welks voet men: abigaïl fernandez geschreven zag) en op zijne vrouw, die niet het minste blijk van ontevredenheid gaf.
Om dit wonder te verklaren, moeten wij den lezer doen weten wat er was voorgevallen tusschen mevrouw Nathan en de zoogenaamde Pepita. Den dag, waarop deze eerste gedwongen haar toestemming gaf, had het jonge meisje hare tante in eene aangrenzende kamer gebragt, hare beide handen gevat en met oogen vol tranen tot haar gezegd:
- Lieve tante, tusschen het verbreken
| |
| |
van een eed, afgevorderd in onervarenheid van de zaken des levens en eene daad van onkieschlieid, aarzel ik niet. Ik wil niet dat gij uwe toestemming tot een huwelijk van uw zoon met mij geven zult, zonder kennis der zaak. Gij ziet de arme weeze Rebecca voor u.
De eerste beweging van mevrouw Nathan was, hare nicht van zich te stooten, daarna zich herstellende, trok zij haar tot zich, en drukte haar aan haar hart.
- Wees gezegend als de Rebecca uit den Bijbel! - zeide zij tot haar, omdat gij uw vertrouwen hebt gesteld in God en in mij, mijne lieve dochter; ik had gaarne gezien dat gij rijk waart geweest; dat is waar; maar God heeft u schoonheid en goedheid geschonken, en ik dank Hem voor het geluk van mijnen zoon; wees onbezorgd, ik zal uw geheim bewaren.
En van dien dag af bespeurde men eene aanmerkelijke verandering in de manieren, den toon en de geheele persoon van Dorothea.
Wat den heer Nathan betreft, zoodra had hij niet den naam van Abigaïl onder het contract gelezen, of hij riep:
- Toen ik zeide, dat Mirjam de rijke Abigaïl was, heb ik mij niet bedrogen... Ik ben in alles slim.
|
|