| |
Lexicon manuale, of: Handwoordenboek voor den Tijdspiegel. (Zie Tijdspiegel 1851, II, bladz. 476.)
Vriend. - Wederom taalverwant met vrij - vrijen - vriedel, - in bloedverwantschap met het overoude - vro - vreugde, freude, - waarmede straks onze waarde ‘vrouwen’ zaamgeschakeld zullen verschijnen: - dus alles wat hier lief en wel luidt: vrede, vrienden, vrouwen, vrijheid, als kinderen van een' vader, aan den disch voor ons gezeten, en niet het minst - de vrienden - en toch is er in de gansche taal geen enkel woord, dat zoo impertinent wordt gemarteld en gehavend, en waarvan het edele grondbegrip zoo barbaarsch wordt verworpen. - Met de vrienden wordt de altoosdurende maskerade gespeeld - reeds deze opmerking: dat alle menschen zeggen vrienden te hebben of vrienden te zijn, bewijst, dat er velen zijn, die hier goddeloos liegen, en evenzoo goed konden zeggen, dat ze allen Croesussen of Newtons zijn. - Ieder is zijn eigen grootste en beste vriend; als men zich nu met dien eersten en magtigen vriend bevriendt, dan hebben we de vrienden naar de wereld, en in dien zeer zelfzuchtigen zin is het wel degelijk waar: de vriend mijn tweede Ik, - pars altera mei- mits hij mij, Ik- | |
| |
vriend, maar behoorlijk respecteert. - Gij vindt deze opmerking, welligt iets minder scherp en hartig uitgedrukt, getrouwelijk terug en geformuleerd in alle boeken, in alle clubs, genootschappen, op alle reizen, in alle societeiten, waar men al of niet ballotteert, - eigenlijk ballotteren wij gewoonlijk in het geheim onze vrienden, naarmate ze ons meer aanstaan, meer passen in onze huiselijke en aangenomene vormen, meer vooruitzigt geven op genot, geld, tijdverdrijf en een smakelijk couvert. Men ontkenne dit toch maar niet, al schijnt onze vriendschap zoo belangeloos, dat we er nooit aan zouden durven denken om onze vrienden de flesschen wijn, de sigaren, de maaltijden, of de toevallig benoodigde en uitgeschoten penningen in rekening te brengen, - ja, men stelt er eene zekere eerzucht en roem in, om stugge,
stroeve, onhandelbare menschenkinderen onder zijne vertrouwde vrienden te tellen, en wil daardoor te kennen geven, welk eene groote gave van geduld, zelfopoffering en lijdzaamheid wij, boven anderen, bezitten. Zoo verre gaat de eerzucht (hier drie uitroepingsteekens, zetter!)!!! - Vrienden aan tafel, aan het schaakbord, op reis, of in de club, zullen er, wegens al de genoemde redenen, tot aan het einde der wereld te vinden zijn. Wij vermoeden, dat de twee laatste menschen op aarde, als vrienden zullen scheiden en sterven, of, als ze beide op een onbewoond eiland waren, het opperbest met elkander zouden vinden, omdat zij elkaâr in bijzondere mate noodig hebben. - De vriend in den nood - de Jonathan of Johannes - komt eenigzins den engelen nabij, is een voorwerp, dat men met billijke verbazing en ontzetting aanschouwt, eigenlijk volstrekt de beweegreden der vriendschap niet meer kan vinden, omdat de bekende vriendschapsmotieven hier ontbreken, en men van zulk een wonderlijk mensch volstrekt geene hoogte meer kan nemen. Eindelijk is het overbekend, dat vele vrienden te gelijk, even als bij de erfgenamen, de varkens, en de ambtenaren - de spoeling dun maken, en eene noodzakelijke verwatering te weeg brengen, die somtijds tot walging zoude kunnen overgaan.
Vrouw - behoort volgens onze etymologen, waaronder ook Bilderdijk, aan den stam van vrij, vrolijk, vreugde - wijf zal een wortel en stam zelve zijn - waarover nader; - want tusschen vrouw en wijf moge physisch en taalkundig geen verschil zijn, in het dagelijksche spraakgebruik des te meer - welnu: het pronkstuk der schepping, in alle eeuwen, volgens Mozes, Vondel, en tallooze anderen: de schoone, betere, meer gevoelige helft van het geslacht der Adamskinderen - de heldere, volle maanzijde van ons geslacht - waarvoor wij even goed Eva's-kinderen kunnen lezen. - Over de eigenaardige bedoeling, bestemming van het vrouwelijk personeel op 's werelds tragikomisch schouwtoneel, is men het nog, tot heden toe, niet eens. De vrouwen schijnen geboren, en blijven na de geboorte in dien toon gezet, om geregeerd te worden, en bekennen dit altoos; evenwel grijpen zij niet minder gretig dan Adams zonen naar de teugels van het bestuur - staan dus met zichzelve in tegenspraak. - Als koninginnen beheerschen zij de rijken, en zijn niet in staat om een kanon te gieten of een vesting te mineren, of met de sappeursbijl om te gaan, en toch regeren zij: Staat, en verder huis en maatschappij. - Wie nu gelooft, dat dit, volgens den Griekschen bon-vivant Anacreon, alleenlijk door de schoonheid geschiedt, of de lieftalligheid, bedriegt zich grootelijks; want niet alle dochteren Eva's,
| |
| |
die evenwel Staat en huis oppermagtig regeerden, waren bijzonder schoon en lieftallig - daarom, oude waarheid: ‘de sterkte der vrouwen ligt in de zwakheid der heeren-mannen.’ Over dit punt zwijgende, beweren wij, dat waar de vrouwen, ook thans nog, misplaatst zijn, ze dubbel en drievoudig zijn misplaatst, en waar ze op hare juiste, ware plaats staan blijven, ongetwijfeld een veel beter figuur maken dan de heer der schepping, die met zichzelven, met zijne beginselen, luimen, wetenschappen, kunsten, stelsels, met zijne berekeningen en dwalingen, geloof en ongeloof, onophoudelijk tobt en wurmt en haspelt, alles eindelijk als eenen verwarden knoop uit de handen werpt, of loslaat, of aan zijne nakomelingen achterlaat: daarom zijn er onder de mannen meer zelfmoordenaars dan onder de vrouwen - daarom blijve de vrouw (de uitzonderingen breken den regel niet) nog zoo als voorheen, ten tijde van vader Cats, in haren bepaalden kring: het huis, bij de wieg, bij het kind, aan de wasch, in de keuken, en in de huiskamer - dáár bloeit de plant, elders wordt ze door kunstmest, door brandende guyanomest overvoed, overprikkeld, en geeft òf te veel op eens, òf in het geheel niet. - De emancipatie der vrouwen, waarover in scherts en ernst, in onzen tijd, zooveel is gehandeld, is reeds door het gecultiveerde, en intellectueel geëmancipeerde Westen, daadwerkelijk geschied. Als men de vrouwen nog meer regten toekent, zullen ze ten laatste niet meer weten wat haar regt is, en in den grond bedorven worden als de kinderen - want de vrouwen behouden steeds ongeloofelijk veel kinderlijks: de zwakkere ligchaamskrachten van het kind, de luimen van het kind, vooral de wispelturigheid, de kinderlijke, onschuldige, ontembare neiging, om zich met bonte kleuren, even als de wilde volken, op te schikken; den kinderlijken aard om onderworpen te zijn, als er niets aan te doen is, en de kinderlijke vreugde bij vertooningen, schouwspelen,
bals en casino's! - dat is de zonzijde van het zwakke=sterke geslacht. - Zoodra zij zich ergens in te buiten gaan: - in drank, spel, verkwisting, ligtzinnigheid of despotismus, enz. - is het ook hier weder het kind, dat van geen ophouden weet, zoo als de ouders zeggen, en waar men dan bijvoegt: ‘we zullen ze maar laten begaan’; maar dat is niet goed, volstrekt niet goed; want de vrouw gaat gewoonlijk in liefde, drift, ijdelheid, dweepzucht dadelijk in den overtreffenden trap over - zij verbuigen bij voorkeur alles in den superlatievus, en spreken, zonderling genoeg! juist liefst met diminutieven, altijd verkleinend, zelfs tegen den forschen, gelaarsden, onhandelbaren man: mijn schatje, mijn hondje, mijn vriendje, mijn mannetje: ook dat zal zijne reden hebben. - Als de vrouw verschijnt, en dat geschiedt zeer dikwijls, als kruisdragende echtgenoot, als edele, opofferende moeder, als echte vrome menschenvriendin, als onbezweken lijderes, - neemt ze op het pedestal der humaniteit de geheele plaats in, en schuift den man zachtkens eerst op zijde of van het voetstuk af, en plaatst het mannenbeeld eindelijk beneden, of wel onder het voetstuk, en wordt zekerlijk, onder al de ons bekende zondige wezens hier op aarde, werkelijk den engelen het meest gelijk - en daarvoor, dit verhoogt hare waarde ongeloofelijk, eischt ze dan geen ridderkruis, geen adellijken titel, geen standbeeld - waar zijn de standbeelden voor de vrouwen? - geen lauwerkrans of eermetaal, geen lidmaatschap van geleerde genootschappen, - zij kent in
| |
| |
hare hoogste en heerlijkste ontwikkeling als vrouw, een hooger, en heerlijker, en beter loon - en laat die aanmoedigingen, die schoolprijzen, eerbewijzen, dat blinkend speelgoed over aan de heeren-tobbers, eerzuchtige raaskallers, woel- en plaaggeesten.
Vrijheid. - Wat zijt ge, oude en nieuwe Sphinx: ‘qui que tu sois, - bon ou fatal genie?’ Wat u betreft, Proteus der negentiende eeuw, raken wij het spoor bijster. Als Wilhelm Tell, Arnold von Winkelried en een Parijsche barrikadenheld, beide voor de vrijheid strijden en sterven willen, is het toch niet dezelfde vrijheid? daarom schijnt de vrijheid een van die heroica te zijn, die als vergif, doodelijk, als geneeskracht heilzaam werkt: - derhalve - de regte dosis vrijheid - het ware goede recept naar oncen, greinen en scrupels - en door wien dan toegediend, door wien dan gereed gemaakt? Nieuwe belemmering! de vrijheid geproclameerd door Metternich of door Mirabeau, door Czaar Peter of William Penn? dezen allen waren immers geene vijanden der vrijheid! - De dosis, de dosis!! - zoude zij niet te vinden zijn in het regt - is het oorspronkelijk- het natuur- het menschen-regt, niet tevens de ware vrijheid of de voorwaarde daarvan? Wie mijn regt eerbiedigt, eerbiedigt mijne vrijheid, - wie mijn regt ontneemt, krenkt mijne vrijheid, - daarbij blijven wij, totdat men ons beter geleerd heeft. - Als nu het volk met vrijheids-boomen, vrijheids-linten, en vrijheidskreten begint, en voortgaat om te plunderen, troonen te verbranden, hoofden af te slaan, en in onzinnige woede elkaâr onderling te vermoorden, wreekt zich de vrijheid op eene eigenaardige, geschiedkundige wijze, en trekt zich voorzigtig terug, verlaat het ontembare volk, en maakt ruim baan voor een despoot of onderdrukker, die het vrije volk een stalen gebit in den mond wringt, en het steigerende ros eindelijk onder zijne zweepslagen en bloedige sporen doet stenen en in elkaâr zinken: - dat is de oude Nemesis, die met de verkrachte vrijheid zeer naauw vermaagschapt is. - Het regt, het regt alleen, bij Vorst en volk, is de vrijheid - en daarom is het eenige ware, het schoonste, het beste regt - het regt der vrijheid - of wilt ge
andere woorden: - de bevoegdheid voor u, voor mij, voor u, koning! voor u, bedelaar! voor u, arme! voor u, rijke! om van uwe eigene krachten, naar ziel en ligchaam, zulk een onbelemmerd gebruik te maken, als waartoe u ziel en ligchaam geschonken zijn, zonder mij het gebruik mijner krachten te verhinderen of te beletten, - dat is vrijheid - en deze kan verkregen en behouden, zonder barrikaden, zonder opstand, zonder guillottine - mits de vorst, even goed als het volk, het noodige respect bezit voor die vrijheid, pro en contra.
Er is nog eene andere vrijheid, waarbij ook geene boomen, geene republieken, geene constitutiën, geene policiën, geene gewelddadigheden te pas komen, - de vrijheid der deugd en der liefde en dus ook der godsdienst - van daar de onuitputtelijke, de diepe, de nooit geheel doordachte, Evangeliesche waarheid: ‘wien de Zoon vrijmaakt, is waarlijk vrij.’ Zonder te kunnen of te willen bepalen, in hoeverre onze geneigde, verstandige lezer, in een Evangelieschen of kerkelijken - vrijzinnigen of meer onbepaalden geest - aan den Zoon gelooft (dat blijft voor zijne rekening) beweren we, dat de ware Christen, naar het toonbeeld van den Eenigen Waren en Heiligen gevormd, de eigenlijke mensch der vrijheid
| |
| |
is, de echte, benijdenswaardige liberaal, die niet gebukt gaat onder het despotismus van een bestuur, van een overheerscher, van een Napoleon, of wie er meer zijn, maar die zich krachtig onttrekt aan het despotisch dwangbevel van de zonde, van de drift, van de overprikkelde zinnelijkheid, van de wraak en den nijd - daar zien we, voor ons, den echten vrijheidsman, die zonder bajonet of zwaard, zonder oproer of bloedvaandel - zich, voor het oog van God en de menschen, dapper heeft - vrijgevochten!
Waar - waarheid. - Wij nemen eerstelijk onzen vriend Jean Paul bij de hand, die gelieft te verzekeren, dat de waarheid, even als het standbeeld der Venus de Medicis, in dertig stukken en brokken op de nawereld is gekomen; bij welke opmerking dadelijk de vraag van den landvoogd behoort: ‘Wat is waarheid?’ Waarheid is zeker, dat de meeste lezers van dit handwoordenboekje niet weten, wat waarheid is, en er zich toch veel aan laten gelegen liggen; want, om onder louter schijn, logen en waan, naar het graf, en vervolgens naar het eigenlijke land der waarheid, heen te wandelen, te slaap-wandelen of te stoomen, is den mensch niet aangenaam. - Onze eeuw heeft op eene zeer zonderlinge wijze, tot heden toe, met de waarheid - omgesprongen. - Vooreerst heeft men, in den regel, de waarheid aan zijne privéwaarheid ten offer gebragt, en in stelsel en theorie, met geweldige stijfhoofdigheid, den individuelen waarheidszin, ten koste van dien der nevenmannen begunstigd; - elk heeft hier en daar in de wetenschappen en in de godgeleerdheid, zooveel waarheid toe- en binnengelaten, als dienstig en oirbaar scheen, in de gegevene omstandigheden, en wat niet dienstig was onbarmhartig als met de schaar afgesneden; daarom strijdt men altijd nog over de waarheid, juist omdat men zich niet vooraf onderling heeft duidelijk gemaakt, wat de waarheid is, en er is geen middel op, om de verwarde huishouding hier te beredderen, dan dat de waarheid zelve, verpersoonlijkt, uit den hemel, van Gods troon afdaalde, en als promoverende rector magnificus de hangende theses voor goed besliste. - Onder de wijsgeeren komen meest allen, als de koningen en vorsten met hunne paadjes en hofnarren, met de waarheid te voorschijn. - Begin slechts bij Aristoteles, en eindig bij Hegel: hoeveel verschillende, elkander bestrijdende en opheffende - waarheden! - Over de waarheid in de kunst is men het thans
evenmin eens geworden. Velen is de natuur te waar - natuurlijk -
daarom moet de kunst de oude grootmama, zestig eeuwen oud, wat voorthelpen; de lucht moet voor den schilder, blaauwer dan blaauw, het water en de boomen nog wat groener dan groen zijn, - en het menschenbeeld (ook in den roman) wat fatsoenlijk geïdealiseerd en opgeknapt, maar niet zoo natuurlijk-burgerlijk, natuurlijk-eenvoudig en waar als de - natuur: dat smaakt niet meer. - In hoeverre de staatkunde, b.v. die der Fransche republiek of der Engelsche aristokratie in eenig het minste verband met de waarheid staan of staan kunnen, is volstrekt onmogelijk te beslissen. Wij hebben vruchteloos naar het bijvoegelijk naamwoord ‘waarheidlievend’ bij het zelfstandig naamwoord ‘staatsman’ gezocht: 't ligt zekerlijk aan onze onkunde. We vonden wel overal: geslepene, omzigtige, welsprekende, getrouwe, vaderlandsgezinde, gedecoreerde - heeren - maar nog niet bepaaldelijk waarheidlievende diploma- | |
| |
ten. Eilieve! waar mag dat toch van daan komen???
Wapen. - 't Is een jammerlijk geschiedkundig feit, dat de derde aardbewoner, naar luid der gewijde oirkonde, reeds de eerste gewapende man was. - Kaïn met de knods. - Sedert dien tijd hebben de kinderen Adams, getrouw aan het eerste voorbeeld, de wapenen getrouwelijk gedragen, hoewel de Mennonieten en de Kwakers eene uitzondering op den regel wilden maken, en alles heeft gevochten: eerst met de wilde dieren, toen, voor de verandering, met de menschen, de bewoners op de wereld, met de burgers, met de land- en stadgenooten. De gewapende magt vindt ge alom, bij de menschen met pijl en boog, met lans en zwaard, en eindelijk met mortier en vuurroer. Ons geslacht staat daar als één gewapend man: ‘vechten is mijn lust en leven,’ zoo schrijft ge boven elk hoofdstuk der Assyrische, Hebreeuwsche, Chinesche, Grieksche, Romeinsche, middeneeuwsche, kerkelijke en moderne geschiedenis; - de menschen hebben eene verbazende neiging om elkaâr op alle mogelijke wijze dood te slaan, ter zee en te land, ook door de lucht met Congrevische vuurpijlen, inderdaad zeer zonderlinge: beelden Gods, en zeer eigenaardige belijders der liefdeleer van den grooten Vredevorst, die beweerde, dat Hij geene gewapende magt wenschte of zocht; daarom is de catalogus en de nomenclatuur der wapenen, van den vroegsten tijd af, van de vuur- en jagtbus van vader Nimrod, tot op den gepatenteerden mortier à la Paixhans onafzienbaar, en in den tegenwoordigen toestand der staten, kan men nevens de broodbakkerijen de geschutgieterijen, nevens de branderijen de geweerfabrieken volstrekt niet ontberen. Een ongewapend koning, die alleen voor het brood en het leven der onderdanen zorgt, zoude weldra het kind der rekening worden; men moet, al ware het maar om het volk wat om handen te geven, met binnen- en buitenlandsche vijanden een weinigje vechten, en voor de meeste vorsten van Europa ware, bovenal als het
ongelukkig vrede dreigt te worden, een Algiers hier of daar eene allergelukkigste uitvinding. De menschen willen nu eens in den wapenhandel blijven - schutters worden. - Daar wij kinderen Gods van nature zoo vechtensgezind en strijdlustig zijn (vader van Alphen zegt het reeds in zijn kinderboekje), zoo laat het zich verwachten, dat men in alle betrekkingen, ook in de meest vredelievende, de menschen altijd welgewapend terug vindt. - De Godgeleerden b.v. als ge denkt aan de kerkvergaderingen en de wapenen die men dáár gebruikte, de trouwhartige, wel wat bloedroode inquisiteurs, die, om uwe ziel te redden, u eerst het vleesch lieten roosten en braden, dat het knapte; - ook de kooplieden, vreemd genoeg, die zich gewapend vertoonen, met valsche drukkende beursnoteringen, met onderkruiping, met duizenderlei zeer onschuldige boevenstreken; - ook de kunstenaars, de geleerden in massa, die zich wapenen met boosaardigen broodnijd, of met vreesselijke gehoornde recensiën, en de vrouwen mede, zwaar gewapend, tot aan de tanden, zegt men - de pied en cap, - met lonken en blikken, met tranen en beloften, met schoonheid en list, met één woord, onaangezien de leden van het vredescongres - allen zijn welgewapend - tot zelfs de apostel Paulus, wiens zeer exceptionele geestelijke wapenrusting wij u gerustelijk als de beste zouden durven aanbevelen, waarover de zendbrief aan de gemeente te Epheze nadere
| |
| |
inlichting aan de gegadigden kan geven.
Was. - Zonder dit woord uit een industrieël of natuurkundig oogpunt te beschouwen, beklimmen wij eene hoogere staan- en kijkplaats in ons woordenboekje, en beweren dat talloos vele zaken, menschen en waarheden, juist de eigenaardige eigenschap van het was bezitten - en kneedbaar, smeltbaar, en voor alle mogelijke indrukselen vatbaar zijn, vandaar de triviale, zeer bekende spreekwijze: een wassen neus; - de elasticiteit is onder de menschen niet minder waarneembaar dan hunne electriciteit: de grootste kunst is dus de menschenknederij; iets dat onder den naam van staatkunde, philanthropie, wereldbeschaving en kosmopolitismus gevoegelijk doorgaat, en als nu eens vooral aangenomen... Vorsten, bekwame vorstendienaren, ook republiekeinsche quasi-vorsten, beginnen deze kunst- en handgreep, om de menschen, als den wasklomp, en de broodjes, en het St. Nikolaas-deeg te kneden, steeds beter en beter te leeren, mits men hen vooraf maar warm maakt en het eens is geworden over de vormen, waarin de sujetten moeten gekneed worden. Zoo ziet ge dat sommige godgeleerden u, en mij, en allen, dadelijk kneden tot ellendige wezens, eigenlijk menschelijke duiveltjes, die niets goeds hebben, dan alleenlijk hunne vatbaarheid om gezaligd te kunnen worden - want dat is toch nog iets goeds - of ons voorbeschikken, hier voor den hemel, dáá voor de hel. De wijsgeeren vormen ons dadelijk tot werktuigen, tot stoommachines in de groote wereldstoomboot - of tot geperfectioneerde heeren apen, bavianen, zonder staarten en met een beetje meer verstand, of tot gevallen engelen en zonder vleugelen. De staatkundigen kneden ons, in de fijne aristokratische handen, tot een zeer smakelijk deeg van getrouwe onderdanen, die de belasting opbrengen, de opcenten betalen, bij geboorte, huwelijk, dood, erfenis, den lande getrouwelijk bijstaan, en zelfs als ze dat alles getrouw volhielden, buiten dat onder de geniën behoorden
na den dood, behalve den aanspreker, ook de kunstenaars nog voorthelpen en begunstigen en standbeelden laten - kneden. - Deze algemeene was-natuur der menschen is zoo merkbaar, dat men somtijds den waarden mensch, onzen stamgenoot, vleesch van ons vleesch, heden zoo geheel verschillend gevormd en gekneed ontdekt dat men hem volstrekt niet herkent, en zich billijkerwijze verbaast, op welke wijze iemand, die toch dezelfde iemand is, zoo vele tegenstrijdige iemanden kan verbergen, en vertegenwoordigen; maar dit is juist de menschelijke waarde om zich op het groote wereldtooneel in alle mogelijke vormen en modefatsoenen te kunnen vertoonen, de Jezuïeten de robe longue et courte. Daarom zullen in dezen zeer verstandige ouders en opvoeders de allernuttigste kneedmethode hier meer moeten - appliceren - zoo als immers het pasgeboren wicht door den assistent accoucheur de weeke schedel behoorlijk wordt gefatsoeneerd, als die wat plat gedrukt verschijnt; eene groote les voor alle assistenten, die het menschelijk geslacht - bij de geboorte eener nieuwe orde van - zaken - helpen verlossen!!
Water.- Pindarus, de groote Grieksche lierdichter, verklaarde het water voor het beste element: ἄϱιςον μὲν ὕδ⍵ϱ - en daarom behoort hij met zijn lied in onze eeuw, en bij de vele artsen en de vele badplaatsen. - Ten minste eischen wij voor hem - een standbeeld, - als er op het oogenblik niets beters te vinden is. - Het oude, afgeschafte, op nonactivi- | |
| |
teit geplaatste element no. 2 der voormalige bekrompen natuurkundigen, komt in onzen tijd weder tot eer en roem terug. - Als alle mogelijke geneesmiddelen niet meer baten, en de geheele apotheek naar den regel van het ganzenbord is rondgewandeld - (de dood is er ook bij, en wel digt bij den pot), - dan komt het water, het getrouwe, zuivere of minerale water, den arts zoo vriendbroederlijk te hulp, - ja, hij keert het kerkelijk doopdogma geheel om: - daar heet het bij vader Luther in den katechismus: - ‘het water alleen doet het voorwaar niet’ - bij den arts: als mijn recepten, - 't is onbegrijpelijk! - niet meer helpen, - dan zal het water het alleen doen - en ziet, - Zandvoort, Scheveningen, Homburg, Wisbaden, of Baden-Baden, - nemen de taak op, om de geneeskunst iet of wat voort te helpen, - te sauveren. - Daarom is de badplaats althans niet minder waard, dan Californië, en de geheele ziekelijke wereld wordt eens, als al de paletots, hoeden en sneeuwschoenen, - waterproef - als we daarenboven gedenken, hoeveel waterdeelen wij menschen, de keizer, de koning en de koningin, de heer Rothschild, en de verbazend rijke Russische prins in hunne ligchamen ronddragen, denk maar alleenlijk aan de twee waterleidingen in uwe lieve of niet lieve, heldere of bijziende oogen, dan is het consequent om ook van buiten af, met het element, dat ons inwendig bevochtigt,
in naauwe gemeenschap te staan, - daarom
zwemmen de menschen zoo gaarne, - daarom drinken ze zoo gaarne zooveel, - alleen om het dik, drabbig bloed, het roastbeef- en portwijn-bloed te verdunnen, en niet te veel vleesch te behouden. Voor de matigheidsmannen, de tea-totallers, staat dus heden ten dage ons menschelijk geslacht in het zodiakteeken van den waterman, - en de waterkuur - (wij bedoelen niet die der heeren broeders inquisiteurs, die de ketters den buik tot barstens toe met water vulden, om de ziel boven water te houden) - is zoo algemeen, dat men de geneeskundige commissiën voortaan onder het praesidium ad vitam van Neptunus moest plaatsen. - Ook voor de arme menschen, die in groote steden betamelijk honger en dorst leeren te verdragen, - de menschen in de groote vasten des levens, - zullen de waterleidingen verschijnen, - het water zal goedkoop worden, - gelukkig dat men de levenslucht, al is ze ook bedorven, nog niet behoeft te koopen. - Welligt dat de Staat eens eene belasting legt op het water, zooals op den turf, steenkolen, het gemaal, - want de Staat moet als een boom, te zijner tijd, - gemest en be-waterd - dat is goed. Een zeker Romeinsch keizer is reeds voorgegaan; gij kunt in vader Suetonius lezen, hoedanig deze excellentie op zekere, zeer onreine menschelijke waterdeelen des menschelijken ligchaams, eene belasting had gelieven te leggen; - toen hem de cijnspenning werd aangetoond, hernam hij: - dat geld hier, heeft volstrekt geen kwaden of onaangenamen reuk. - Koningen hebben somtijds aardige bon mots. Hoe het zij, eens en vooral: - Vivat het water, alle geurige waters, - ook de Eau de Cologne in deze negentiende eeuw!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|