| |
Een eenig kind, schets uit het dagelijksch leven,
door Barneveldt. Te Rotterdam, bij S. van Reijn Snoek. 1851.
Uit de grootste huishoudens komen de bruikbaarste menschen. Groote, heerlijke troost voor ouders, die met een talrijk gezin gezegend, onder vele en velerlei zorgen gebukt gaan, en voor die zorgen het grootste loon wegdragen, wanneer ze hunne kinderen tot nuttige en waardige leden der maatschappij zien opwassen. De schrijver van het door ons aangekondigde werk moet wel van deze waarheid doordrongen geweest zijn; hij koos tot onderwerp van zijne schets uit het dagelijksch leven, een eenig kind; hij stelde zich voor, de gebreken der opvoeding aanschouwelijk te maken, die helaas maar al te dikwijls uit de verblinde toegevendheid der met hun éénigen telg al te ingenomen ouders voortvloeijen; zijn Willem van Beukel is de beklagenswaardige type van zulk een éénling, die in zijne jeugd nooit geleerd heeft, zich naar broeders en zusters te schikken, die steeds gewoon is geweest in alles naar de oogen gezien te worden, die de oogappel van een zwak ouderenpaar was, en die, op meer gevorderden leeftijd, zich alleen door zijne nooit bedwongen hartstogten besturen laat. Tegenover dat éénig kind plaatst de schrijver, om de waarheid van bovenstaande stelling nog meer te doen uitkomen, een vrij talrijk gezin, waarvan alle leden ons zóó innemen en bekoren, dat we veel lust zouden hebben, hem dringend te verzoeken ons aan de lieve familie Eving voor te stellen, om in haar midden te leeren, hoe we de karakters onzer kleinen buigen en plooijen moeten, ten einde ook eens dat onvergelijkelijk geluk te smaken, waarmeê de eensgezindheid en onderlinge liefde van volwassen kinders de zorgvolle opvoeding der ouders loont.
De soldaat, die door eenen vermoeijenden krijgsmarsch afgemat, zijn ligchaam met moeite verder voortsleept en eensklaps de zielverheffende toonen der krijgsmuzijk verneemt, voelt zijne afmatting niet meer, maar beurt het hoofd op, neemt eene fiere houding aan en marscheert weêr trotsch en flink voort, terwijl hij uitroept: nog voor zes jaar! - De ouders van een talrijk gezin, die zich
| |
| |
door hunne menigvuldige zorgen soms laten neêrdrukken, zullen na kennismaking met de familie Eving hun pakje weêr lustig opnemen, hunne kleinen trouw verzorgen en liefderijk opkweeken, en hen voorgaan op den weg van deugdbetrachting en pligtvervulling; misschien roepen zij uit: nog zes kinders er bij!
We kunnen onzen lezers geen beter denkbeeld geven van de uitmuntende wijze, waarop de schrijver zich van zijne taak kwijt, dan door hemzelven te laten spreken, wanneer hij ons beschrijft welken invloed het bezit van broeders en zusters op 's menschen eerste vorming uitoefent. Op blz. 5 en volgg. lezen wij:
‘Willem van Beukel was een hartstogtelijk mensch. Als eenige zoon van een welgesteld koopman was hem de onverdeelde liefde zijner ouderen te beurt gevallen, die helaas! met eene zwakheid gepaard ging, waarvan de droevige gevolgen maar al te duidelijk in zijn gedrag zigtbaar waren. Het kind, dat in zijne jeugd niet werd gebreideld, was man geworden van 28 jaren; maar de hartstogten eenmaal gewoon door eene zwakke toegevende hand bestierd te worden en den teugel te verbreken, die hen weêrhield, woelden met eene onstuimige kracht, en de man, die zich vrij gevoelde, kon den weêrstand niet dulden, niet wijken, niet bukken.
‘Broeders en zusters te bezitten is een groote zegen, die niet opgewogen wordt door het erfdeel, dat zij verkleinen; och! wat baat een handvol goud! wat zou de afstand daarvan, ware hij vrijwillig, eene kleine verdienste zijn! Het is een zegen, een band te hebben, die door het geheele leven ons omknelt, ons vrienden schenkt en te allen tijde doet wedervinden, waar het zoo moeijelijk is een enkelen halven vriend zich te verwerven. Dien band vlecht de broeder- en zusterliefde. Maar broeders en zusters zijn ook nog op eene andere wijze ten zegen. Zij verligten hunnen ouders de taak der opvoeding; zij helpen daaraan mede, zij maken die opvoeding mogelijk. Men kan de opvoeding zoo min theoretisch leeren als scheiof sterrekunde, en hoe zal men het vraagstuk der opvoeding oplossen, als men zich maar op één enkel kind, op éénen wil, op één karakter oefenen kan? En hoe moeijelijk maakt de ouderliefde het vervullen van dien ouderpligt! Verblind door liefde, zwak door liefde, is de liefde hier zichzelve in den weg. Men is streng of zwak; hard of week; ruw of teeder; men blijft zich nooit gelijk. Geheel anders is het, waar meer kinderen de balans in evenwigt houden; het hart bedwelmt daar het verstand zoo niet; men wordt er op de dwaasheden gewezen, waarin men vervallen is of vervallen zou; men verdeelt zijne liefde en heeft toch alle kinderen even lief, maar de maat loopt niet over. Men ziet verschillende eigenschappen, eigenaardigheden, karakters, hoedanigheden; eene beminnelijkheid hier, doet een gebrek daar uitkomen; de kinderen wijzen elkanders fouten aan en maken die belagchelijk; de ouders leeren zien, dat niet iedere uil een valk is. Zoo vele kinders zoo vele karakters heeft men na te gaan en te leiden; dat maakt den blik scherp, het oog onbevangen, het hart kalm, en de vele zorgen door het groote gezin na zich gesleept, worden ruimschoots vergoed door den zegen, die hieruit voor de kinderen ontspruit.’
Dat is goed gezegd en warm gevoeld, mijnheer Barneveldt; we zijn bijna geneigd u ons voor te stellen als zelf aan het hoofd van een groot gezin geplaatst; alleen ondervinding kan zóó doen spreken, en indien we 't hier bij het regte
| |
| |
eind hebben, hopen wij, dat uwe praktische denkbeelden over de opvoeding goede vruchten voor uwe telgen mogen dragen.
Weinig verder worden wij door den schrijver, dien we reeds om zijne degelijke opmerkingen lief gekregen hebben, bij de familie Eving ingeleid, en ook hier willen we liefst hemzelven laten spreken. Het naschrijven zijner woorden doet ons het harte goed. Op blz. 7 en volgg. zegt hij:
‘Reeds toen mevrouw Eving haren man met het tweede huwelijkspand verblijdde, rees de dierbare wensch in het hart der ouders op, om hunne kinderen niet alleen met elkander te doen opgroeijen, maar hen ook te verbinden, door dien band der liefde, die nergens beter dan in de ouderlijke woning, in den kring van het huisgezin gevlochten wordt. En zeker geen ouderpaar was daarvoor meer berekend dan dit. Goed en zachtzinnig, zonder dwaze toegevendheid, gelijkmatig van inborst en gewoon zich te beheerschen, bezaten zij voortreffelijke eigenschappen voor de moeijelijke taak die zij zich hadden gesteld. De uitbreiding van hun gezin bepaalde hen maar te sterker bij dit voornemen, en alles opofferende aan het welzijn hunner lievelingen, waren zij steeds om en bij hen, om hunnen zwakken gang te bestieren en hun onzekeren of verkeerden wil te leiden. Het was een lief gezigt voor hem, die dat huisgezin mogt bespieden. Een effen landschap, waarvan geen woeste storm of verzengende zon de teedere spruitjes komt deren. Schoon Eving als een bekwaam, ervaren en regtschapen regtsgeleerde te boek stond, eene drukke praktijk had, de algemeene vraagbaak was en groote geldelijke voordeelen trok, waardoor hij zich meer dan de gewone gemakken des levens had kunnen verschaffen, kwam het nooit in hen op, de vorming hunner liefdepanden aan vreemde handen toe te vertrouwen, zoo lang het hun daartoe niet aan krachten en gelegenheid ontbrak.’ (Deze zin is wel wat duister, mijnheer Barneveldt; dat daartoe moet toch zeker niet slaan op het toevertrouwen aan vreemde handen?) ‘Wel had mevrouw Eving eene zwakke gezondheid en was haar hoofd dikwerf te zwak voor de drukte der dartele jeugd, die zich nergens zoo vrij, los en ongedwongen gevoelde als in het bijzijn harer moeder; maar geene bonne mogt hare plaats innemen, zoo lang de krachten daartoe niet ten éénenmale ontoereikend waren.’ (Alweêr dat
daartoe!) ‘Ach! die bonnes doen middellijk zooveel kwaad! Zij zijn het, die de stammetjes in den eersten lentetijd buigen en rigten, bij haar brengen de kinderen de eerste jaren door, als de teedere moederzorg van zoo heilzamen invloed kan zijn, en het is kwalijk, dat die lieve wezentjes, die met ingeschapen liefde aan hunne ouders hangen, een morgen- en avondgroet mogen brengen. Enkele malen verschijnen zij aan het dessert, zeldzamer aan het middagmaal, en dan zijn zij gekleed en getooid, onderwezen en afgerigt, en de ouders hebben hunne kinders weder eens gezien, maar zij hebben niet gezien wie zij zijn en wat er in hen omgaat. Gelukkig, driewerf gelukkig dat men zelden in Nederland hare hulp vraagt.
‘Ook toen hare kinderen grooter werden en meer leiding noodig hadden, wilde mevrouw Eving haar moederlijken pligt met geen gouvernante deelen. Zij besefte al het gewigt van de indrukken in den kinderlijken leeftijd, en vroeg zich af, of de zorgvuldige opvoeding, haarzelve gegeven, geene edeler vruchten moest
| |
| |
dragen, dan luister en genoegen aan de kringen der groote wereld bij te zetten. Zonder stijf te zijn, of den schijn van vroomheid aan te nemen, gaf zij er de vermaken aan, die maar al te dikwijls zoo aanlokkelijk zijn, en wist daardoor den tijd te vinden om zich aan hare kinderen te wijden.’ En verder:
‘Het moet wel een zoet gevoel voor de ouders wezen, als hunne kinderen volwassen zijn, de overtuiging te hebben, dat zij niet vrijwillig in hun moeijelijken pligt zijn te kort geschoten. Zij mogen dan gedwaald hebben, het was menschelijke zwakheid, zij hebben het niet aan nalatigheid te wijten. En dáámede kunnen zij zich éénmaal verantwoorden.
‘Rust dan zegen op hun werk en vinden zij vergelding in de teedere, aandoenlijke liefde hunner kinderen, nu hunne vrienden, dan is met regt hun oude dag gelukkig, dan dragen zij eene kroon den rimpels tot eere, der grijsheid het waardigste sieraad. En mogt de uitkomst helaas! hunne verwachtingen beschamen, zij buigen het hoofd ootmoedig in den schoot des Heeren, wiens wil zij eerbiedigen, maar het geweten is vrij, het zelfverwijt knaagt niet aan hunne rust.’
En al weêr verder; - doch waar zou het met onze aankondiging henen, indien we onder den verschen indruk van het door ons gelezen werk, onzen lezers wilden doen deelen in het genot, dat ons dit schonk; indien we al die gedeelten wilden afschrijven, die ons bijzonder boeiden? We behooren tot die klasse van lezers, die doorgaans meer ingenomen zijn met de zedelijke denkbeelden en menschkundige bespiegelingen in den roman, dan met de romantische toestanden der handelende personen. Dáárom schreven we het bovenstaande af. Evenwel valt het niet te ontkennen, dat ook de intrigue van het verhaal den lezer boeijen moet, en dat het geen we zoo even als hoofdvereischte stelden, schijnbaar nevenzaak moet blijven. Ook in dit opzigt bevredigde ons het hier beschouwde werk uitnemend, en indien we den lezers niet met die intrigue bekend maken, is het alleen om hun het genot der lezing niet te bederven.
Het is voor 't eerst, dat wij den heer Barneveldt (heet hij zoo, of is het slechts een geleende naam?) op het gebied onzer letterkunde ontmoeten. Die eerste proeve geeft ons een hoog denkbeeld van zijn talent: taal, stijl, vinding en smaak zijn onberispelijk, en, indien we om onze taak als recensent te vervullen, op gebreken wijzen moesten, zouden we alleen den wensch uiten, dat blz. 155-162 zijn degelijk werk niet waren komen ontsieren. We willen niet ontkennen, dat er van die bespottelijke figuren bestaan, als die daar opgevoerd worden en mevrouw Eving komen condoleren; doch we zouden gewenscht hebben, dat de waardige lieve huismoeder zulke kennissen niet had. Hun smakeloos onderhoud kwam eenigermate den indruk bederven, waaronder we verkeerden, en hun vervelend bezoek kan mevrouw Eving, in de stemming waarin zij was, niet meer gehinderd hebben dan ons, die door de voorafgegane schildering ons reeds geheel in haren toestand verplaatst hadden.
Doch wij herhalen het: op dit gebrek wijzen we alleen, omdat onze recensentenpligt ons voorzigtigheid oplegt in het toezwaaijen van onvoorwaardelijken lof aan een jong? (neen, dán kon hij niet reeds zoo diep in het menschelijk hart geblikt hebben) aan een nieuw schrijver, die met te veel bewijzen van talent en smaak opgetreden is, om door den al te
| |
| |
ligt bedwelmenden wierook van 't regte spoor gebragt te worden.
We tellen in Nederland veel leesgezelschappen, wier leden de zedelijke strekking van een boek op prijs stellen; wier leden niet enkel lezen om hunnen tijd te dooden, om zich eene verpoozing te verschaffen, maar vooral ook om uit het gelezene een aangenamen indruk te behouden, om door het gelezene beter te worden. En daarover verheugen wij ons voor het land onzer geboorte, want ontegenzeggelijk heeft de lectuur een grooten invloed op de vorming en beschaving der natie. Zulken leesgezelschappen durven wij het hier beschouwde werk gerust aan te bevelen. We hopen, dat de Schrijver van Een eenig kind het niet bij dit ééne kind laten moge, en ons weldra andere telgen zijner pen schenke. We raden den ouders van talrijke gezinnen, zich aan 't lezen der schildering van de familie Eving te verkwikken en te sterken, wanneer de moeijelijke zorgen voor hun kroost hen soms ontmoedigen: zij zullen er nieuwe krachten bij verzamelen, om met een vertrouwend opzien tot den besten Vader hunner kinderen, in 't waardig vervullen hunner taak te volharden. We verzoeken vooral de ouders, die met de nog veel moeijelijker opvoeding van een éénig kind belast zijn, en dat éénig kind zoo gaarne eene waardige plaats in de maatschappij zagen bekleeden, zich te spiegelen aan de rampzalige ouders van Willem van Beukel - en den Everards, die verloofd aan een innig geliefd meisje, reden hebben om de jalousie der aangebedene te duchten, zonder er ooit aanleiding toe te geven, raden wij, het boek te koopen om het hunner Elise aan te bieden. Het geschenk zal veel meer waarde hebben, en vooral veel meer nut stichten, dan een gouden armband of eene schitterende broche.
k.
|
|