| |
| |
| |
Bloem- en doornstukjes uit den vreemde,
Door Chonia. Utrecht, W.H. van Heijningen.
Bij het aankondigen van dit boekske, beginnen we met historieel te zijn, - niet romantisch historieel, maar zuiver geschiedkundig. - Een paar jaren geleden, werden we, zooals men zegt, ‘toevalligerwijze’, onder andere kleinere Fransche werken, ook bekend met een in ons vaderland volstrekt onbekend geschrift: Bluettes et Boutades, door Petit-Senn, - opgeslagen, doorgebladerd, hier en daar even stil gestaan, weder gelezen, zooals het gaat, wanneer men met ‘gedrukte vreemdelingen’ de kennis op de boekenkamer aanknoopt. Maar Petit-Senn, een Zwitser, hield ons vast, zeer vast; wij vonden in zijne spreuken, in zijne karakterschetsen (monomaniën), in zijne korte hoofdstukken, zooveel waarheid, echte menschenkennis, geestige satire, en oorspronkelijken humor, dat het boekske ons gedurende langen tijd vergezelde, zelfs hier en daar buiten de stad, op het land, en weder mede naar huis keerde. Wij werden gemeenzaam met den genialen Zwitser, en als we maar tijd hadden gevonden, dan ware de vertaling door ons beproefd, beter dan om zulk een rijk werkje bij stukken en brokken in den altijd geopenden muil van een nooit verzadigd maandschrift - dezen Cerberus - te werpen. - Daar wist op een goeden dag Chonia zich van het boekske meester te maken, en met den heer van Heijningen gecombineerd, zal Petit-Senn, onze vriend, echt Hollandsch spreken, zoover zijn Zwitsersch dialekt dit toelaat; daarom behouden wij als eerste peten van deze Bluettes et Boutades onze oude regten op dezelve, en zouden immers gaarne eene korte voorrede hebben aangeboden, indien de heer van Heijningen ons niet met de nette uitgave zoo spoedig hadde verrast: - dat is onze historieele inleiding. - Wanneer gij ons vraagt, waar deze Bloem- en Doornstukjes uit den vreemde in uwe boekenkast, met of zonder deuren, behooren, - zoo raden we u, om ze dáár op die plank, nevens de gedachten van Jean Paul, door
Weiland, nevens de gedachten van Jean Paul, door Chonia vertaald, te plaatsen in de buurt van uw' Pascal, Larochefoucauld, La Bruyère, of Lichtenberg, als gij hem hebt, ook niet al te ver van uw' Matthias Claudius - dáár behoort onze Zwitser. - Zijn vriend, Louis Reybaud, recommandeerde hem met deze weinige woorden: ‘il frappe juste, mais il frappe fort’ 't is hier in een zedelijken zin: ‘raak wat!’ Chonia heeft, zoo als we dit van hem verwachtten, al vertalende, om- over- bijgewerkt, hier en daar besnoeid, en er welligt ook hier en daar zelf een bloem- en doornstukje ingevlochten, dat moge hijzelf verantwoorden. - En wat geeft ons deze allergeurigste bloemenmand dan? vraagt ge. - Eerstelijk, korte en kernachtige, rijke en somtijds diepzinnige spreuken. - Chonia noemt ze: Kijkjes in spiegel en spion. - Vervolgens eenige monomaniën! Komaan, heeren of dames, die u nog al wat op uw Fransch laat voorstaan, vertaalt maar eens op! Nu, waar blijft ge? Wij zullen u uit den brand helpen: eigenaardige karakter-verscheidenheden, korte karakterschetsen van mannen en vrou- | |
| |
wen: - Probus, Pronk, Grootmaker, Stadman, mevr. Commère, - en zie of ge uzelven ook hier terugvindt - 't kon wel mogelijk zijn - vervolgens korte hoofdstukken, eigenaardige levensbeschouwingen, grepen uit en in het leven, - daguerreotypen uit uw huis- en binnenkamer, - b.v. over de cigaar, over het flanel, eene brievenbus, de ridderkruisen, - weltoebereide schotels, alle met eene sance piquante voorzien. - Wij beweren, dat er zeldzaam op zoo weinige bladen zooveel levenswijsheid en menschenkennis, en onverniste waarheid is medegedeeld, dat niemand, die hart en hoofd op de regte plaats heeft, deze Bloem- en Doornstukjes onvoldaan uit de handen zal leggen, - neen - hij - of ook elke - zij - die meer doet dan kousen stoppen of romannetjes verslinden - zal het
boekske telkens weder ter hand nemen, - 't zal niet zoo ligtelijk weder van uwe tafel verdwijnen, als het er eens op ligt, ge zult het lezen, voorlezen, uitleenen, en men zal er zelfs hier en daar een uittreksel uit maken, of wel den Zwitser bestelen, - en dat is zeker onder al de diefstallen de meest gepermitteerde. - Nu zegt de lezer van den Tijdspiegel intusschen (want hij is zoo ligtgeloovig niet, als hij er wel uitziet): - wat alles te bewijzen is! - Voet bij stuk alzoo - we moeten dat eerst onderzoeken, wie weet of Chonia met den heer van Heijningen, u, die het boekske zoo opvijzelt, niet door omkooping of belofte heeft... - Bravo! waarde lezers! dat is mannentaal: zooals de waard is vertrouwt hij zijne gasten - zooals de lezer is, denkt hij dat zijne voorproevers en aankondigers ook zijn. - Komaan, we zullen u daarom zelf behoorlijk laten proeven, en dan kunt ge oordeelen: zie eens, hoe u deze kost smaakt:
De lof van een vleijer is meer te duchten dan de bedreiging van een vijand.
Het feuilleton is tegenwoordig de omnibus, die de dienst doet tusschen... en den tempel van den roem. Zij vervoert te ieder uur en tot allen prijs, maar... hier doe ik als zij, en blijf onderweg steken.
Het geweten is als de vliet; om op beider bodem te zien, moeten zij kalm wezen.
Men veroorlooft zich alles met diegenen, van wie men niets verwacht.
Zij die ons eenig geld kunnen laten winnen, hebben zelden onze geheele achting verloren.
De hemel belast zich met de onerkentelijkheid der ondankbaren.
Voor den Christen grenst de eenzaamheid aan den hemel.
Men beschouwt de deugden van hen, welke men bemint, en de ondeugden dergenen, welke men haat, door een vergrootglas.
Eene deugd, die niet zuiver is in hare beginselen, is altijd overdreven in hare wijze van zich te uiten.
Men beklaagt anderen het diepst bij zoodanig leed als wij zelven ondergingen, en bijna even zoo diep bij leed dat ook ons bedreigt. Zoo speelt onze eigenliefde hare rol zelfs in het mededoogen met onze naasten.
Er is in het staatkundige geen eerloozer dan hij, die zich bij allen en tot alles kan voegen.
De vriendschap overleeft den dood beter dan het afzijn.
De ligtste beleediging is die welke men bereid is te vergeven.
Voor de geneesheeren in Japan is dit het ergste ziekte geval, dat de lijder geen geld heeft.
De rede verzwaart onze rampen en
| |
| |
onze zonden, omdat zij ons het gevaarlijke en harde der eerste toont, zonder ons daarvan te genezen, en de grootheid en zwaarte der andere, zonder ons de kracht te geven om die te vermijden.
Laat de vleijerij zich gerustelijk zoo groot maken als een berg; de eigenliefde slikt haar op als een mostaardzaadje.
Er zijn geneesmiddelen naar de mode, welke men ten spoedigste moet gebruiken, zoo lang zij nog baten; even als er werken uitkomen, welke men haastiglijk moet bewonderen, terwijl men er nog van spreekt.
De hoovaardigen die ons het meest van boven naar beneden bekijken en als meten, zijn gewoonlijk menschen, die eerst kort geleden fortuin hebben gemaakt en van beneden naar boven zijn gekomen.
Een geestig gezegde doet, naverteld, maar het halve effect; - het moet juist ter snede worden gegeven en genoten.
Wie geeft doet eene goede, wie leent eene slechte zaak.
De wijze houdt weldaden in gedachtenis en vergeet onregt. Zijn geheugen is eene zeef, die het slechte doorlaat, maar het goede bewaart.
Philautos omhelst in de vervoering zijner menschenliefde al de vijf werelddeelen, zichzelf daaronder begrepen. Hij denkt aan niets dan aan al de ellende die buitenaf wordt geleden. Hij vormt plannen voor de geestelijke wedergeboorte der blanken, ontwerpen tot bekeering der zwarten, hij denkt op middelen om de koperkleurigen te beschaven. Hij droomt van gasthuizen voor de oude Kaffers, van scholen voor de Chinesche jeugd, van azyls voor de Caraïben, van cellulaire gevangenissen voor de Tartaren. Al zijne gedachten zwerven op duizenden mijlen afstands, om daar de ellende te lenigen. Stoor hem niet, gij zoudt daarmede Amerika en Azië benadeelen, op wier heil hij van de hoogte zijner menschenliefde af het oog gevestigd houdt. Maar daardoor zweeft deze zoo hoog, dat zij zich weinig kan bekommeren om hetgeen er rond haar voorvalt. Zij heeft daar eene zoo beperkte ruimte, dat zij er schier verstikt. Hij acht het daarom ook verre beneden zich om iets te doen voor den arme die aan zijne deur ligt. - Hij zou een geheel volk willen beweldadigen, om den dank van millioenen in te oogsten; maar wat beteekent het God loone 't U! van eene enkele, flaauwe stem? Philautos volgt in dezen de natuur, die meer zorg draagt voor de geheele soort dan voor het enkele wezen. Had hij arme ouders, dezen hadden kans om door hem te worden opgenomen in de bedelaars-koloniën, welke hij zoo gaarne zou stichten aan gene zijde van den oceaan.
Schaap wacht, om te denken of te handelen, eerst op het woord van den eenen of anderen belhamel of voorganger. Hij is de slaaf van den indruk van anderen en kan zelf geenerlei besluit nemen. Hij is een menschelijke aap, die zich in zijne leefwijze naar den almanak, in zijn gedrag naar zijne bekenden, in zijne staatkundige denkwijs naar zijne vrienden, in zijne letterkundige meeningen naar eenig maandwerk rigt en regelt. Menschen van eenigen naam hebben terstond naam en gezag bij hem, en hij kan naauwelijks anders dan dezulken verhoogen en verheffen. Is eenig werk in een journaal goedgekeurd, dan durft hij er zooveel bijdoen, dat hij het voor meesterlijk verklaart; doch nooit zal hij met zijne meening desaangaande terstond voor den dag komen, Hij is de weêrklank van hetgeen hij hoort, de te- | |
| |
rugkaatsing van hetgeen hij ziet doen, de spiegel van die hem omringen, het tegenbeeld van een oorspronkelijk, zelfdenkend mensch; met een woord een ledepop, waarvan Piet en Jan de draden in handen hebben. Deze berusten ook dikwerf in de hand zijner vrouw, die in dat geval een goed man aan hem heeft. Een fiksch besluit te nemen gaat de krachten van mijnheer Schaap te boven, en indien hij bij ongeluk moet beslissen tusschen de tegenovergestelde meeningen van twee personen, blijft hij daartusschen vastgeklemd en onbewegelijk tot dat de een of ander komt, die ten voordeele van eene der beide partijen beslist en hem uit den nood redt. De familie Schaap is zeer uitgebreid en talrijk. Men herkent haar aan het slaafsch volgen van mode en gebruik, aan haar slingeren tusschen de verschillende gevoelens van anderen en haar buigen onder het juk der zotste vooroordeelen.
| |
De zakdoek.
Men heeft slechts een vlugtigen blik te werpen op de aangezigten der kinderen, om zich te overtuigen, dat de zakdoek een der eerste dingen is, waaraan een mensch behoefte heeft. Dit stuk van ons toilet is zeker een der belangrijkste, om de gewigtige werkzaamheden, tot welker vervulling het is geroepen. Het is die zakdoek, die dagelijks onze onmisbaarste zinswerktuigen te hulp komt, die in aanraking komt met ons aangezigt, die ons de onmisbaarste diensten bewijst Men kan zijne beurs, zijn horologie, zijn pennemes vergeten, zonder dat het blijkbaar hinderlijk is en onze verlegenheid zich verraadt, maar zijn zakdoek!... de belangrijkste gevolgen die daaraan zich knoopen, zij springen in het oog!
De zakdoek is door den weinigen omvang dien hij beslaat en de plaats hem telkens weder en weder aangewezen, in gevaar om verloren te raken of om ontfutseld te worden. Er zijn wel weinigen zoo gelukkig, dat zij op zulk eene wijze nooit een dozijn zagen schenden; enkelen zagen dat welligt meer dan eens getierceerd. Op die zakdoeken vooral beproeft de kleine gaauwdief eene handigheid die zich steeds gunstiger ontwikkelt. Die is het eerste veld voor zijne weldra stouter ondernemingen, daaraan plukt hij de eerstelingen van een weldra wassenden roem. Zakkerollen is onder de liefhebbers van het goed van anderen het a, b, c, van hun handwerk; het is de diefstal in zijn vroegst beginsel.
De zakdoek heeft in de handen onzer jonge dames en jeugdige schoonen de plaats des waaijers vervangen. Hij maakt een deel van hare uitrusting uit en helpt haar eene goede houding bewaren. Eene tooneelspeelster zonder zakdoek is schier als een ligchaam zonder ziel. Stelt zij zich woedend aan, zij verkreukelt haar zakdoek; verbijt zij zich, de zakdoek verbergt haar lach; is zij verteederd, die zakdoek bedekt hare oogen; spreekt zij, die lap batist maakt daarbij het gebaar. Die helpt haar smeeken, dreigen en zet aan het laatste iets vlammends bij, dat het effect verhoogt. - Doch keer in het werkelijk leven; en welke aandoenlijke rol is daar den zakdoek opgedragen! Verwijderen twee vrienden zich van elkander, verlaat een man zijne gade, een jongeling zijne ouders, een meisje het vaderlijk huis; wie is het die het afscheid langer maakt? Wie zwiert in de lucht en brengt op verren afstand de uitdrukking der smart, de teekens der droefheid over? - Het is weder de zakdoek, die in de lucht gezwaaid de telegraaf der toegenegenheid, de hieroglyphe van de
| |
| |
liefde, de tolk der ziel wordt. Elke kromte en boog, welke hij in de ruimte beschrijft, brengt eene betuiging van den wensch om weder te komen, van het verlangen om elkander weder te zien, van de pijn des scheidens over. Welk gevoelig hart beseft al de hooge waarde van deze pantomime met den zakdoek niet?
Maar ook is hij een hulp en steun des geheugens, hij wordt gewigtiger hulpmiddel tot belangrijk doel. Die knoop in den tip herinnert ons een te verrigten boodschap; het is in dien tip dat de arme de weinige stuivers, zijne gansche bezitting bewaart. In de plooijen van dien doek verbergt zich de huilende vreugde des erfgenaams, de geveinsde smart van meer dan eene ontroostbare weduw. Daarin vindt de ongelukkige plaats voor zijne tranen, de verkouden mensch voor zijnen lastigen neus.
In onze dagen is de mode ontstaan om in den zakdoek schoone gezigten, afbeeldingen van groote mannen, van veldslagen te drukken. Jammer schier, dat zoo fraaije gravures bestemd zijn tot het gebruik dat vaak naar heiligschennis zweemt. Of grenst het niet aan woeste barbaarschheid om te spuwen op het borstbeeld van een held, om te niezen in een bekoorlijk lustoord, om den neus te snuiten in eene heldhaftige daad? Zoo den neus in het groote en schoone te steken maakt bijna den mensch ten Vandaal. Mijn hart ten minste gloeit van verontwaardiging en het walgt mij als ik zie, hoe het hoofd van Napoleon een' fatteneus rein houdt en Washington's profiel het gezigt van een aristokraat streelt.
Doch hoe kan de batisten zakdoek van een lief vrouwtje het hart in beweging brengen, hoe spreekt hij tot de verbeelding van den jongen mensch, zoo smoorlijk op haar verliefd! Immers dat stuk weefsel, in hoe naauwe aanraking was het met het gelaat dat hem bekoorde, met die trekken welke hij bijna aanbidt. Die raakte de rozen der onschuld aan op de wangen, droogde de tranen der schoonheid, volgde de lijnen van dat bekoorlijk ovaal, peilde de diepte dier kuiltjes waar de liefde zetelt, was waar de minnaar zichzelven wenscht. Gevierde, benijde zakdoek, die uwe eer en uw heil niet beseft!
Doch zijn er alzoo bevoorregte onder die doeken; er zijn er ook daaronder minder benijdenswaard. Ik denk aan u, zakdoek van den snuiver, mijn blik, mijn woord, niet waard.
Aan den zakdoek knoopen zich herinneringen onzer vroegste kinderspelen, aan een tijd van onschuld en vreugd. Of wie uwer, mijne mannelijke lezers! maakte daarmede niet wel eens een muisje? Wien uwer diende hij niet wel bij het spelen van ‘Hans, mijn knecht?’ Wien strekte hij niet tot wapen in een jongens-tournooi, in eerlijken tweestrijd of bij de milieu?
In eene huishouding waar het vrouwelijke hoofd niet al te naauwlettend is, speelt de zakdoek u dikwerf een kwaden trek. Gij neemt een splinterschoonen en laat dien in de vouwen om hem netjes te houden. Het oogenblik komt om er gebruik van te maken en in het vol gezelschap slaat gij hem uiteen. Maar draden zijn gesleten, gaten er in gevallen. Wie weert de verdenking van u, dat gij slordig en kaal zijt? hoe verraadt hij de nalatigheid in uw huis, beschuldiging en corpus delicti tegen uwe wederhelft! En nog erger bijna, als gij dat gebrek niet zaagt, als uwe vingers het ontwaren en steken door de wonde, als zij in aanraking komen met den blooten, naakten neus, dien zij slechts welbeschermd en beveiligd poogden te grijpen.
| |
| |
Sommige dandy's, faquins, petits-maïtres, fatjes, modepoppen, laten met opzet een tipje van den zijden doek buiten den zak steken. Ik zou dat het tipje van het ezelsoor hunner ijdelheid willen noemen.
Eindelijk acht de sultan niets zoo streelend voor de vrouw aan welke hij de voorkeur geeft, als dat hij haar den zakdoek toewerpt. Ik heb meermalen nagespoord, wat de beteekenis kon zijn van die oostersche gewoonte, van dat gebruik in een land, waar beeldspraak en leenspreuk hun vaderland vinden en te huis zijn. Ik heb er niets anders op kunnen vinden, dan dat zulks mogelijk moest te kennen geven; dat eene schoone vrouw in Turkijë, als elders, de mannen dikwerf bij den neus krijgt en rondleidt. Dan zou zulk to ewerpen van den zakdoek kunnen beteekenen: heb mij bij den neus!
Spiritus Asper en Lenis.
|
|