| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Een-en-zeventig theses en spreuken, voor godgeleerden en geen godgeleerden. (Eerste afdeeling.)
Non me cuiquam mancipavi, nullius nomen fero.
1. Als de godgeleerden werkelijk van God - door Gods woord geleerd zijn - zullen ze beginnen met elkaâr God te leeren kennen, en eindigen met elkaâr, volgens die leer, te beoordeelen.
2. De uitlegging der Schrift staat tot de godgeleerde wetenschap, als de zon tot de aarde: zij geeft licht, leven en vruchten.
3. Geestelijke overheerschers - vleeschen en papieren pausen - ontwikkelen, even als in de Staatkunde, de diep gevoelde zucht naar vrijheid en emancipatie.
4. Als de letter doodt, maakt de geest in zooverre weder levend, als zij in betere en meer vrijere letter de waarheid herlevend aanbiedt, - want zonder letter, hier beneden, geen geest.
5. De vormen, waarin de godsvereering verschijnt, wisselen even als de jaargetijden; maar de zon, het licht der waarheid blijft, al staat ze ook in het teeken van den steenbok.
6. Men offert op het altaar der godsdienst onophoudelijk brand- en zoenoffers, en behoudt nog het offermes eenigen tijd in handen - om anderen te kwetsen en te moorden: - priesteraard.
7. Wie meer gelooft dan hij wil gelooven, weet niet wat hij gelooft, of weet niet eens dat hij gelooft; want hij gelooft niet meer, maar waant en meent.
8. Vrijheid van denken is den mensch gewaarborgd, omdat, zonder die vrijheid, zijne rede geene rede, maar eene onrede zoude zijn, hijzelf een redeloos wezen, dus een dier worden.
9. Verschil van geloof is even noodzakelijk, als het verschil van taal en spelling; waren allen aan Bilderdijk of Weiland volstrekt en blindelings getrouw, men zoude geene taalzuivering behoeven of beproeven.
10. Formulieren verbinden, zoolang men ze niet heeft onderzocht, evenzoo vast als het tijdelijk verband van een gewond ligchaamsdeel, - evenzoo innig als de vriendschap der grooten, en even zoo trouw, als Herodes en Pilatus eens verbonden waren.
11. Geloofsbelijdenissen zijn de uitspraken van vrome menschen in zekere tijden en in zekere omstandigheden; als juist diezelfde tijden en diezelfde omstandigheden niet bepaald terugkeeren met al de gevolgen van dien - en dat is
| |
| |
onmogelijk - verliezen ze hare verbindende waarde, en worden eigendom der geschiedenis.
12. De ijzeren band der geloofsbelijdenis wordt rekbaar, als men hem op het smeltend vuur van Gods Woord legt, en daar hervormt, - al wordt de band soms ook zwak, dun en dreigt te breken, is het ijzer goed, 't zal weder een goeden vorm aannemen in de groote smidse.
13. Christus in ons vooronderstelt eerst Christus buiten ons, Christus buiten ons Christus met ons, Christus met ons wederom Christus nevens ons, en niet slechts boven ons.
14. De liefde is aan de waarheid cijnsbaar, maar doet deze schuld meestal en liefst in het volgende leven eerst af; zij wil alleen regt hebben - en vraagt uitstel van betaling.
15. Het Woord Gods ontwikkelt den Geest Gods in den geest der menschen, opdat elke gedachte en elk woord rein en goddelijk worde - goddelijk-geestelijk worde.
16. Bewijzen voor goddelijke waarheden verheffen, versterken, veredelen de menschelijke rede in de hoogste mate en gelijkmatig - zulk een rationalismus kende de Apostel reeds als de ‘redelijke godsdienst.’
17. Leerstellingen zijn even als de gutta percha: men kan er alles of zeer veel van maken en ze verbazend uitrekken, naarmate er vraag en kooplust is.
18. De school is niet de kerk, maar de kerk is de school - voor groote kinderen. De kerk predikt en verkondigt Gods woord - de school maakt de kleine menschen vatbaar en oirbaar om die prediking eens, maar later, te ontvangen: in zooverre is de school eene kinderkerk.
19. Als men het kind dadelijk met de geheimzinnige leerstukken der Openbaring bekend maakt, handelt men evenzoo, alsof men eenen zwakken kranke gebiedt eenige centenaars op te ligten, of iemand, die gisteren van de staar is geligt, wil dwingen om heden het Onze Vader, op een stuivertje geschreven, te lezen.
20. Het godsdienstig verstand wil licht, het godsdienstig hart liefde, en hier tast men dikwerf mis, en dient het verstand de liefde, - het hart het licht toe, waardoor beide geheel van streek geraken.
21. Zoolang er godgeleerden zijn, zal er verwarring bestaan tusschen beeld en zaak, tusschen kleed en voorwerp. Men zal den goddelijken Verlosser zelven, wegens bloed, knuis en offer, uit het oog verliezen, terwijl Christus steeds gekruist wordt, zoekt men slechts naar den mantel die hem bedekte, en zal daarover strijden en het lot werpen, zoo als op Golgotha.
22. Teruggang is in het rijk Gods niet mogelijk, omdat men niet verder kan teruggaan dan tot - Christus en zijne jongeren, - en dáár juist - onwillekeurig - dadelijk voorwaarts gaat en gaan moet, met den Meester en de zijnen.
23. Vooruitgang is juist godsdienst - toenemen in deugd, vroomheid, aflegging van zonde, - wedergeboorte - is dat geene gestadige ontwikkeling? - derhalve vooruitgang - niets is zoo bepaald en onwederstaanbaar progressief als het Christendom.
24. Als men zeer vele, onbegrijpelijk vele dingen, stellingen en vormen voor het degelijk Christendom houdt, terwijl ze slechts voor-stellingen en in-stellingen der menschen zijn, verwondere men zich niet. - Wat zeggen onze kinderen, als ze voor de eerste maal in den schouwburg gebragt worden? Ze zouden er bijkans
| |
| |
op zweren, dat alles dáár op de planken - het ware, werkelijke leven is - en toch?
25. Als er licht in een verduisterdag komt, is het soms een pijnlijk gevoel, en men sluit het oog; niet anders de ongeloovige, of de dweeper, die overtuigd wordt, - ook die bewerking is voor de eigenliefde smartelijk, en men wil liefst - niets zien.
26. Eene goede daad is meer dan een artikel uit de geloofsbelijdenis; een traan van berouw meer dan de canones eener kerkvergadering; en een vertrouwend gebed om zondenvergiffenis meer dan een kerkelijk systeem met horens en tanden; - maar de zedelijkheid wordt dan al te naakt, - zij zoekt somtijds naar hare kerkelijke vijgebladen.
27. Wat in Gods Woord heilig en goddelijk is, blijkt alzoo te zijn, als het uit Gods woord, in de wereld, naar buiten treedt, en voor de tweede maal - maar nu proefhoudend - geopenbaard wordt.
28. Geloofsbelijdenissen zijn dikwerf groot-inquisiteuren - zoo als die in von Schillers Don Carlos - men zegt tot hem en tot hen:
Das meinige gethan. Thun Sie das Ihre.
en dan volgt - de executie.
29. Uitlegging is meermalen inlegging - van onbestaanbare bestanddeelen - ook dikwerf aflegging van tijdelijken vorm en beeld - ook oplegging van mystiek vernis - of somtijds verlegging van den eersten grond, en dan wordt de uitlegging - eene graflegging.
30. Teksten zijn kleine mortieren - zoogenaamde kardinale teksten monstermortieren: als bewijsplaatsen worden ze hier en daar behendig uitgeligt, geschaafd, gerond, opgeknapt - om weder ergens anders - b.v. in het systeem - ingelascht te kunnen worden, zoodat de opene hoekjes gevuld worden,- een mozaïek werk uit den ouden tijd, dat hersteld wordt door levende kunstenaars.
31. Teksten zijn wederom voor sommigen, die lam en jichtig zijn, de krukken, - voor anderen, die strijdlustig zijn, zwaarden om te vechten, - voor anderen de ploegijzers, om den goeden grond te bearbeiden, voor anderen, de voetzoekers, het Bengaalsch vuur, aan het einde der leerrede, - voor anderen het eenige zout van een smakeloos geregt, de kluifjes in de watersoep, - voor anderen de bal, die men bij toeval vangt, of het vleugelpaar, dat ons werkelijk hooger en verder brengt, dan wij gewoonlijk komen!
32. De wedergeboorte heeft iets van de lente: ze komt wel eens eenige maanden later of vroeger dan de Bijbelsche Almanak haar voorspelt, - maar ze komt toch.
33. Eene gemeente onder het kruis, kan wel eens zóó laag bukken, dat ze van den Gekruiste niets meer ziet, dan alleenlijk de bloedige en doorboorde voetzool, en van de zegenende hand en het stervende hoofd niets meer ontdekt, maar alleenlijk een paar bloedige wonden behoudt.
34. Licht is het Christendom: - voor velen een noorderlicht, voor anderen een flaauw sterrenlicht, voor sommigen een kunstig gaslicht, voor menigeen een bekoorlijk avondlicht, voor de meesten een morgenlicht, voor allen eens, als het doel bereikt is, een volmaakt middaglicht.
35. Hetzwaard des Goddelijken Woords, dat ziel en geest scheidt, is dikwerf tot een bandieten-stilet in de hand van den Jezuïet en vrijgeest omgesmeed, en men heeft er nog wel een gouden of ijzeren
| |
| |
heft aangehecht, met pauselijk of koninklijk wapen en cijfer voorzien.
36. Wat meer liefde, en wat beter geloof, en wat meer gevestigde hoop, ware althans nu niet kwaad, waar men met deze apostel-drieëenheid de kerk tracht op te bouwen, die hier zeer getrouw - Athanasiaansch - blijft, en niet gaarne splitst.
37. De Madonna der kerk verschijnt somtijds als eene Athalia, - de moeder is eene echte stiefmoeder geworden, en heeft het kind Jezus even uit de armen gelegd, om den ketter met diezelfde armen te verworgen, en dan het heilige kind weder aan de borst te drukken.
38. Stelsels rusten dikwerf op drasgrond - als de verzakking komt, en het peil der eeuwen die aantoont, is het opvijzelen niet meer mogelijk, tenzij men het gansche stelsel, zoo als onze voormalige schepen op het Pampus op een kameel konde plaatsen, ergens anders heen brengen, b.v. in een drijvend dok - om gekalefaterd te worden.
39. Gods geest in aarden vaten! te regt, daarom breken ze zoo ligtelijk, of worden zoo moeijelijk zamengelijmd, - maar het aarden vat behoudt echter, volgens den dichter, den waren geur altijd
Quo semel est imbuta recens servabit odorem
40. De twijfel verzelt de Openbaring, zoo als Judas den Christus, en werkt toch mede om de opstanding, de verheerlijking der waarheid voor te bereiden en te verwezenlijken.
41. Christus, die de aren op den sabbat plukte, en de Christen, die op den sabbat, in de gesloten binnenkamer ledig zit te turen, terwijl aan de voordeur de bedelaar niet gezien en gehoord wordt, die om een sabbats-penning vraagt!!!
42. Een lach op het sterfbed is de beste Schriftuitlegger.
43. Geestelijke magt kan alleen in overtuiging haren laatsten regtsgrond vinden.- ‘Dwing ze om in te gaan’ luidt even anti-protestantsch, als: ‘werp ze buiten, die u niet blindelings volgen.’
44. Er bestaat altijd nog de oude strijd tegen de onzigtbare magten, die in de lucht zijn, die geen vleesch en bloed hebben, waarmede de Apostel kampte. Noem die magten: laster en nijd, of list en trouweloosheid, - gij zult ze ligtelijk ontdekken, zonder te weten van waar ze komen, maar niet zoo ligtelijk uitroeijen.
45. Ook onder godgeleerden geldt het spreekwoord: ‘elk meent zijn' uil een valk te zijn’ daarom bestaat er eene uilen- en eene valken-theologie, - zekerlijk dat de uilen beter in den nacht zien dan de valken, en bij voorkeur in oude bouwvallen, uit de middeneeuwen overgebleven, huizen, en daar te huis zijn en vooreerst blijven.
46. Er is geene godsvereering, die met minder offers en met meer inwendig trotsch zelfbehagen gekoesterd wordt, dan die, waar men het, gemakshalve, in alles, eens voor altoos, bepaalt, om ‘het verborgen leven in God’ als afsluitend godsdienstbeginsel aan te nemen, - somtijds verbergt men meteen, behendig, de goede en Christelijke werken, die evenwel uit deze verborgenheid moesten te voorschijn komen.
47. De puriteinen namen, ten tijde van Cromwell, gaarne hunne namen uit het Oude Verbond, sommige godgeleerden gaan nog verder, en zoeken de geheele Theologie en Christologie in het Oude Verbond, terwijl het Nieuwe Verbond slechts onder zeer bepaalde Oud-Testamentelijke clausulen wordt gelegitimeerd.
| |
| |
48. Een waar spreekwoord: - de weg naar Rome gaat over Hernhut, - men zoude er kunnen bijvoegen, in deze dagen, ook over Oxford, Elberfeld, Berlijn, - misschien ook over Tubingen!
49. Men moet krachtige spieren, goede longen, en dapperen moed hebben, om den hoogen bergrug te beklimmen, die ons boven alle kerktorenspitsen voert, en van waar wij op dezelven nederzien, zonder ons met krampachtigen geloofsijver aan één' der kerkweêrhanen vast te klemmen.
50. In menig kerkgenootschap is een zeker luchtledig - men heeft er de levenslucht uitgepompt, - gij zult er wel geregtvaardigd worden, mits ge eerst gestikt zijt in uwe zonden.
51. Kerkleuzen zijn ware strijdleuzen, gelijk aan de bonte schilden der ridders in de middeneeuwen; al loopt er een balk door het blazoen (het teeken van den bastaard) men wil en zal toch mede op het tornooiveld, en als er een lans gebroken is, zijn er meerdere bij de hand.
50. De Kerk heeft met de kinderen Gods niet anders gehandeld, dan vader Jakob met zijne zonen: Jozef en Benjamin zijn, ten koste der broederen, verheven, en dat hebben de broeders niet vergeten of vergeven, maar zich des te meer laten gelden.
53. In den aard eener Openbaring, NB. voor menschen geschikt en aan menschen gegeven, ligt de noodzakelijke voorwaarde en de voorwaardelijke noodzakelijkheid eener doorgaande hervorming - deze kan niet eindigen, voordat de Openbaring in het hemelrijk wordt voleindigd en alles definitief gesloten is.
54. Sommigen, die wat warm van bloed, en wat heerschzuchtig van aard zijn, kunnen de geweldige verzoeking niet weêrstaan, om toch eenmaal gedurende hun leven voor hervormers te spelen, - het streelt de eigenliefde niet weinig, om ook eens een Luthertje en Gregoriusje te vertoonen, al loopt het ook later glad mis.
55. De gemeente is voor menig leeraar de - boeman - om anderen mede te verschrikken, of de melkgevende koe, op vette, malsche weide, of het rijpaard dat gedresseerd wordt, of de echte vrouw, die, na de wittebroodsweken, niet veel meer in te brengen heeft.
56. Voor meer dan één' steilregtzinnigen, onhandelbaren godgeleerde, is het altijd - pinksteren: - geestverrukking en vreemde spraakgaven en hemelvuur; - maar pascha: - de opstanding ten leven - komt nooit; en de hemelvaart komt ten minste dagelijks.
57. Als er eene staatkundige, wetenschappelijke, letterkundige vrijheid is, zal er ook wel eene godgeleerde vrijheid moeten aangenomen worden; ten zij men den theologant, bij wijze van uitzondering, als den eenigen onmondigen erkent, en gedurende de hondsdagen muilbandt.
58. Een gebod om te gelooven, is een vierkante cirkel.
59. Onderzoek is voor den tragen van geest nog vreesselijker, dan de twijfel voor den ongeloovige.
60. Oude lappen op een nieuw kleed - ook dat kan smaak en mode worden, vooral als men u verzekert, dat het oude lapje, b.v. een verkleurd ridderlint, aan den nieuwen fijnen rok grootere waarde geeft, - menig kerkvader deelt, op die wijze, thans de decoratiën uit.
61. De Kerk voedt hare dienaren schraal genoeg (bij de Protestanten, wèl te verstaan): de boerenknecht moet vroeg in het veld en laat naar bed, eet spek en drinkt melk - maar hij wordt toch sterk, al is het enkel naar den geest, naar het
| |
| |
geheugen, naar de beproeving om veel te dragen.
62. ‘Men zal den dorschenden os niet muilbanden’ is dat een intrede- of een afscheids-tekst?
63. Er is eene gas-theologie, - zij ontvlamt op eenmaal, verduistert evenzoo spoedig, en verplaatst ons in een benaauwden dampkring - ook zie men toe, geene gevaarlijke ontploffing voor te bereiden.
64. Als Luther en Zwingli, Bellarmijn en Quenstedt, Gomaar en Armijn, Bossuet en Jurieu, te zamen aanzitten aan dezelfde tafel in het Koningrijk der hemelen, en nu vrede met elkaâr hebben, zullen ze zeker allen nog eene smartelijke aandoening gevoelen, deze: dat ze niet dadelijk al te zamen weder op de wereld onder de menschen kunnen terugkeeren, om hen te bewijzen en te berigten: hoedanig ze thans dáár boven over die dingen oordeelen, die ze beneden, eens, zoo allervreemdst beoordeeld en bedorven hebben.
65. Christus' Woord en Geest is en blijft toch wel niet besloten binnen oud parkementen band of nieuw zwart omslag - of binnen vier muren, die weder nevens andere vier muren staan; - als het geloovig gemoed niet vooraf ten tempel Gods is geworden, baten alle hooge, lage, vierkante of koepelvormige tempels, eigenlijk niets.
66. Een hard hoofd gaat bij menig godgeleerde gepaard met eene harde hand, waar dat hoofd met de horens stoot, en die hand slaat, komt eene wonde.
67. Vrede op aarde zal zoo lang een schoone droom blijven, totdat de menschen ontwaakt zijn, zich de oogen uitwrijven, en erkennen dat ze werkelijk geslapen hebben.
68. ‘Ik beveel en gij zult volgen’ dat is de tekst voor menig hedendaagsch kapitaal godsman, waarover hij honderdmaal beter preekt, dan over den tekst: ‘ik ben de goede herder en mijne schapen hooren mijne stem.’
69. De leerstellingen zijn ijzeren handschoenen, die men voor alle groote, kleine, zwakke, sterke handen gereed heeft, - daardoor staan iemand de handen meestal verkeerd, - wèl te verstaan in den beginne, - maar later gewent men aan alles.
70. Liever een leeuw dan een adder op weg ontmoet - 't gaat beter op leven of dood, of met een Knox, Luther, of wie ook van dien aard, dan met een wèl toegerust, wèl gedresseerd kind van Loyola - in robe courte of longue - de leeuw brult ten minste, de adder schuifelt soms niet eens.
71. Meermalen gaat het stelsel, even als de trekvogels, en de reizigers, op eens naar het Oosten, maar 't komt weder terug, en wordt weder Westersch, - niet voor alle leerstellingen der kerk ‘daagt het in het Oosten,’ maar 't wordt en blijft wel eens nacht in het Westen.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|