| |
| |
| |
Brievenbus.
VII. Open brief van den heer van Dam van Isselt over een persoonlijk feit op letterkundig gebied.
De heer Ten Kate zegt, in zijn ‘Voorwoord’ voor den Muzen-almanak van dit jaar: ‘dat het van zelf spreekt, dat een Redakteur, wanneer hij een bijdrage opneemt, daarom niet geacht kan worden al de daarin uitgedrukte gevoelens en meeningen, onvoorwaardelijk, als zijne eigene aan te nemen. Zoo laat ik dan ook o.a.’ zegt hij ‘de heeren Alberdingk Thijm en van Dam van Isselt, ieder geheel aansprakelijk voor zijne zienswijze: en dat met alle recht en reden, nu zij niet slechts sans peur et sans reproche, maar ook met opengeslagen vizier het strijdperk binnen gaan.’
Ik was eenigzins verwonderd over die zamenvoeging van mijn' naam met dien van den heer Alberdingk Thijm, om dat wij gewoonlijk niet denzelfden weg bewandelen en ik was hoogst begeerig te weten, waarom de heer Ten Kate, juist met betrekking tot onze bijdrage, de verandwoordelijkheid van zich had geweerd, en verklaard had onze gevoelens en meeningen niet als de zijne aan te nemen.
Ik heb mij eene onschuldige scherts veroorloofd, over de ijverige verdedigers van het, zoo zeer veldwinnend, gebruik der ch. Onder die verdedigers behoort de heer Ten Kate en door het opnemen van mijn stukje had hij het bewijs geleverd van zijne zucht voor vrijheid, op het letterkundige terrein.
Van gelijken aard meende ik, dat ook het stuk zou wezen van den heer Alberdingk Thijm, met wien jk door den Redakteur op eene lijn was gezet.
Hoe groot was niet mijne verbazing, toen ik in het ‘Voorgeborchte’ eene, aan heiligschennis grenzende, beschrijving vond van eene soort van vagevuur, waar Bilderdijk optreedt, een lied zingende voor de afgestorvenen, waarin hij getuigt van zijne gehechtheid aan de ‘moederkerk’ en van zijn afkeer van ‘de drieste Schriftverklaring’: een lied, waarin al het onheil, al de rampen en al de verkeerdheden, die Nederland te betreuren heeft, worden toegeschreven aan onze gezegende kerkhervorming. - Na dien zang van Bilderdijk verschijnt een engel, die het aan de menigte verkondigt, dat Nederland ‘de opgeworpen dwaling niet langer met kunst zal hooren bepleiten en dat Gods kinderen dáár hereend zullen worden ‘tot één kudde, tot één doop, tot één leer.’ - Bilderdijk bevestigt dat gezegde van den engel en voorspelt, ‘dat Holland op nieuw Holland zal wezen, door het terugkeeren tot de Petruskerk.’
Of de heer Ten Kate, bij het opnemen van dat stuk, genoeg heeft gedaan, met te verklaren, ‘dat hij zich voor den inhoud niet verandwoordelijk stelt,’ wil ik niet beslissen: maar ik protesteer tegen de zamenvoeging van mijn naam, op die wijze, met dien van den heer Thijm.
Indien Protestantsche Redakteurs van Maandschriften of Almanakken er geen bezwaar in vinden, om mede te werken tot de verspreiding van zoodanige stukken, waarin de heer Alberdingk Thijm, op de meest onkiesche wijze, aanrandt al wat den Protestanten, ja! al wat ieder'
| |
| |
regt geaard' vaderlander, heilig en dierbaar is, ik voor mij zal allen verzoeken, die mijne medewerking hebben gevraagd, eene keuze te doen tusschen mijne bijdragen en die van den heer Alberdingk Thijm.
Ik erken gaarne de groote verdiensten van dien Letterkundige en ik sta aan hem, gaarne, den palm der dichtkunst af, maar ik verlang niet, dat er iets gemeens zij, zelfs van verre, tusschen den Anti-nationalen Schrijver en tusschen mij.
E.W. van Dam van Isselt.
's Hage, 16 Nov. 1851.
| |
VIII. Nog een open brief: aan den heer A.I., over eene onregtmatige beschuldiging, en ongevraagde, onverwachte regtvaardiging, in betrekking tot de Labadisten, en de voorstelling der Labadisten door mevrouw Bosboom-Toussaint.
Gij zult u herinneren, dat in de aflevering September van dit Tijdschrift, (blz. 196 en 197), uw zeer juist en belangwekkend verslag van de Labadie en de Labadisten, volgens de bewerking des heeren van Berkum, eene tegenspraak bevatte, en eene teregtwijzing beloofde, van mijne beoordeeling eener almanaksbijdrage van mev. Bosboom-Toussaint (Zie Aurora 1850 blz. 200-224), alwaar A.M. van Schurman, benevens den beruchten Labadie, beide in een zeer gunstig licht werden voorgesteld. - In den aanvang van uw verslag, hebt ge dan ook getrouwelijk mijne bepaaldelijk afkeurende woorden herhaald (blz. 196 en 197) en tevens het publiek toegezegd, om mij teregt te wijzen, en zoowel den prediker Labadie, als mej. van Schurman, en onze talentvolle schrijfster, door mij miskend, te rehabiliteren, - Mij was deze belofte zeer aangenaam, - hoewel ik eenigzins naauwkeurig de zaak had onderzocht en altijd in Labadie eenen overspannen en gevaarlijken dweeper zag, in van Schurman eene bedrogene, medegesleepte, en geheel verdoolde geleerde landgenoot, die de eerste in haar geslacht niet geweest is of wezen zal, en tevens bij mev. Bosboom-Toussaint, eene volstrekt onpartijdige, verkeerde en onjuiste voorstelling meende te vinden, - zoo was mij het vooruitzigt, om door den bekwamen heer van Berkum, en volgens hem, door den heer A.I. - in den Tijdspiegel, grondig teregt gewezen en wederlegd te worden, zeer, hoogst - aangenaam. - Ik wenschte bijkans niets vuriger, - en was inderdaad gereed, om mijne ‘onjuiste verwerpelijke meening,’ zooals ik ze in de recensie van het jaarboekje bad medegedeeld, terug te nemen - zoodra ik namelijk in Jean Labadie een waardig Evangeliedienaar, in mej. van Schurman eene overtuigde, verstandige, degelijke Christinne, door Labadie bekeerd, had gevonden, en dus in de schets van onze
Schrijfster de waarheid en de grondige geschiedkundige ontwikkeling had ontdekt. - Ik hoopte dus stellig van mijne onkunde, van mijne blindheid genezen te worden, - en mijn vooroordeel tegen den Franschen boetprediker en renegaat, en zijne beroemde vrouwelijke discipel, eenige vademen ver van mij te kunnen afwerpen - de heer van Berkum en de heer A.I. - zouden mij, dit wist ik stellig vooruit, met een handvol berigten uit de oirkonden medegedeeld, geheel tot zwijgen brengen, - maar ziet nu! - juist omgekeerd! - en ik moet bekennen, dat het van de zijde des heeren A.I., in zijn zeer merkwaardig verslag over de Labadisten, gansch niet fraai is, om mij hier zoo vreesselijk te leur te stel- | |
| |
len, en mijne groote verlegenheid te vergrooten, door mij in het eenmaal zeer ongunstige oordeel over den vader Labadie, en zijne leer - te versterken - ja, ondanks hemzelven, en ondanks den heer van Berkum, in die mate te versterken, dat ik thans, volgens de officiële berigten, nog veel ongunstiger over den prediker oordeel, dan toen ik de vrijheid nam, onze Schrijfster, bescheiden maar nadrukkelijk, in hare eenzijdige aanprijzing van mej. van Schurman tegen te spreken - daaruit blijkt intusschen de goede trouw, de eerlijkheid van den heer A.I. - want, al mededeelende, wat de heer van Berkum over de Labadisten zoo naauwkeurig heeft opgezameld, heeft de wakkere heer A.I. - de bedreiging gaande weg vergeten: ‘om den recensent onzer Nederlandsche muze eens wat anders en wat beters te leeren.’ - Dat is braaf en schoon gedaan van den heer A.I.
Ik heb met aandacht in de drie afleveringen van den Tijdspiegel gezocht naar de bewijzen, die mij konden overtuigen, dat ik in de beoordeeling van Labadie werkelijk gedwaald had. - Ik heb die volstrekt niet gevonden: 't is mij daarentegen helder geworden, dat de overspannen, dweepzieke, en ergerlijke leer van den vreemden prediker nog te zacht door mij was beoordeeld, en ik dank èn den heer van Berkum èn den heer A.I. voor deze meer gevestigde overtuiging, - dat nu onze Nederlandsche Schrijfster ook tot eene zeer eenzijdige, onschuldige, voorstelling is gekomen, laat zich gemakkelijk verklaren. - Wilt ge nu van mijne zijde een bewijs, zooals de opregte heer A.I. - dit zelf mededeelt, dan verwijzen wij u, naar dat gedeelte van het verslag in den Tijdspiegel aflevering October blz. 282, - alwaar men ons eene Labadistische Avondmaalsviering afschildert zeker naar de oirkonden. - Als er zijn onder u, lezers van dit maandschrift! die voor de heilige instelling van den Zoon Gods diepen eerbied koesteren, en die zullen er zijn, - leest de volgende woorden: ‘Daar stonden sommigen op, als had men het met elkander afgesproken: men omhelsde elkaâr met vurige liefde. De broeders en zusters kusten elkâar, en de hooge geestelijke vreugde maakte ook den voet, zelfs van sommigen meer bejaarden, vlug; men sprong en men danste, en onder dansen, omhelzingen, kussen en zingen, ging een geheel uur voorbij.’ - Alzoo letterlijk volgens het verslng. - Later volgt er, NB.! NB.! ‘dat Labadie en A.M. Schurman, mede aan den heiligen dans deel namen.’ - Nu vraag ik geruste]ijk, èn aan mev. Bosboom-Toussaint, èn aan den heer van Berkum, èn aan den heer A.I. - of door deze, alleenlijk door deze mededeeling, mijne ongunstige voorstelling van Labadie en de zijnen niet ten volle is geregtvaardigd? - 't Is
volstrekt onmogelijk, om iemand, dien men wil teregtwijzen, meer krachtig en nadrukkelijk in zijn gevoelen te bevestigen, en dat ben ik voor immer alleenlijk aan de geschiedkundige trouw des heeren van Berkum en des hoeren A.I. - verschuldigd? - Ik had nooit kunnen of durven denken, zoo schitterend gerehabiliteerd te worden, en moet nu wel verheugd zijn, regt gezien en geoordeeld te hebben. - Een dansend, kussend Avondmaal! en dáár vader Labadie, en nevens hem, onze zeer geleerde, maar zeer afgedwaalde, dweepende van Schurman!! - Wie met mij eerbied koestert voor Christus' heilige instelling, zal nog eens over den verwaten misdadiger, gevaarlijken prediker en scheurmaker, Jean Labadie, den staf breken, en zijne verblinde vriendin regt diep beklagen, en als een waarschuwend voor- | |
| |
beeld aanwijzen voor de dweepende keurbenden des Heeren in onzen tijd, die ook met den geest beginnen, en met het vleesch eindigen. - Wij willen over andere dingen zwijgen: - het verslag des onpartijdigen heeren A.I - is al te duidelijk - dat b.v. de beide leeraars Yvon en du Lignon met de beide adellijke jonkvrouwen, die ze met zich mede getroond hadden, gaan - trouwen, - dat alles eindelijk in de war loopt en de sekte zich van zelfs oplost, - de droomerijen en het wanstaltige stelsel van den Franschen geestelijke - dat alles, riekt ten minste - zeer naar den vleeschelijken mensch.
't Is in onze dagen hoogst nuttig, dat men dergelijke abnormale rigtingen in de Christelijke kerk naar waarheid leere erkennen, en zich niet langer late blinddoeken - dat ‘dansend en kussend Avond-maal’ brandmerkt den dweeper, en die hem volgen, voor aller oogen. - Genoeg hiervan. - Wij danken den heer A.I. welmeenend, voor zijne ongezochte regtvaardiging van ons oordeel over het verhaaltje onzer bekwame Schrijfster in de Aurora, die even als A.M. van Schurman, eenigzins was mis-leid. Wij nemen hem zijne bedreiging om ons te wederleggen volstrekt niet kwalijk, - en zouden schier wenschen, op die exceptionele wijze, altoos wederlegd te worden.
Q.N.N.
|
|