zijn en nogtans uwe plaats onder het, uw, volk innemen, - als ge daar tot het heil van land en stadwerkt, zijt ge, al hadt ge uwe zestien kwartieren, en uw adellijk, bont beschilderd wapenbord - toch een volksman, ondanks uzelven, of als de monarch spreekt van zijn volk ‘mijn goed volk,’ sluit hij zichzelven daardoor van de rij zijner onderdanen uit? zoo als de boer zoude zeggen: mijne schapen, mijne koeijen, mijne varkens, mijne goede, domme ganzen? enz. - Neen, de goede vorst is toch altijd, in welk een zin ook, eigenaar van het volk, de eerste volksman, primus inter pares, - bij den Czaar van Rusland moge welligt, in vorige eeuwen wèl te verstaan, de zoo evengenoemde boerenheerschappij kenbaar zijn geweest, - 't is thans beter en verstandiger. - Als de wortel van dat woord in - veel - vol - ligt, verwant aan het Latijnsche vulgus, is aan het begrip van volk ook dat van kracht eigen; de veelheid der individuën, tot eene bepaalde eenheid als te zamen gedrongen; daarom is, wèl beschouwd, geene magt zoo groot, als de volksmagt; want zij omvat alles en beweegt alles, - en wederom, geene magt zoo gering, als de individu's zich oplossen, en de krachten in verschillende, tegenovergestelde rigting werken, en dus in het geheel niet werken. - Wij nemen als beeld- het reusachtige stoomwerktuig; zietdaar het volk! al de beweegkrachten in harmonie gebragt, elke spil, schijf, hefboom, juist passende, naauwkeurig in elkaâr gevoegd, de uitwerking is verbazend, maar ligt hier of daar een deel uit, en het werktuig staat stil, of vernietigt zichzelve. - Alzoo het volk, als die groote krachten, onder één zamenstemmend bestuur vereenigd, elkaâr opwegen, niet bestrijden, ontstaat het volksleven, - wordt dat in alle deelen en onderdeelen behoorlijk geleid, dan bloeit het volksheil. - Wij koesteren den wensch, dat deze
theorie in onze eeuw werd in beoefening gebragt, en daardoor de regten des volks met het volksgeluk innig en onafscheidbaar verbonden. - 't Is zeker, dat het volk zichzelven niet kan besturen, hoewel daaruit het volstrekt ongerijmde eener volksregering nog niet voortvloeit; want indien al de vereenigde individuën de handhaving en bescherming hunner regten, aan een opperhoofd opdragen, doen ze daarom nog geen formelen afstand van hunne regten, - de vorst is dus de voogd, noem de vertegenwoordigende kamer den toezienden voogd, maar vergeet niet dat de pupil zijne wettige regten behoudt, en rekenschap mag vragen, en inzage der boeken, en behoorlijk onderhoud; - grooter onregtvaardigheid, en tevens grooter onvoorzigtigheid, en ook grooter onzinnigheid, kan er niet bestaan, dan om het volk te onderdrukken, om het op die wijze te regeren, - daarvan is ieder brave volks voogd afkeerig, - als hij zich beschouwt als vertegenwoordiger van zijn volk, als het volksorgaan, zoude die onderdrukking zijne eigene onderdrukking zijn, - niet slechts zijne eigene schande, maar eigene schade, want dan wierd de vorst in het volk beleedigd, gehoond, getergd.