| |
De toekomende zegepraal der Christelijke kerk, door James Hamilton.
Wij voldoen gaarne aan onze belofte, om hier eene tweede proeve te geven, naast die van Napoleon Roussel in de vorige aflevering. Thans spreke de Brit over de hoogste belangen der menschheid, en wrel in deze volgende redevoering (bij gelegenheid der vijfde jaarlijksche vergadering van het bekende Evangelisch verbond, Evangelical Alliance). De toespraak van den Eerw. heer Hamilton is hoogst origineel, - echt Engelsch gekleurd, - lichtvonken van een humoristischen geest, krachtige grepen in het praktische Christelijke leven; 't is hier de eigenaardige, naïeve welsprekendheid van een helder hoofd en een gevoelig hart. Wij vertrouwen dat onze lezers den oorspronkelijken, minder gewonen toon, wegens de krachtige en schoone ontwikkeling van menige waarheid, zullen ten goede houden.
| |
II.
Wanneer de mensch in de toekomst ziet, vraagt hij menigwerf: welk volk zal eens het overheerschende volk zijn op aarde? Eenigen hernemen: het volk der Franschen. Beschouw die schitterende legermagt, het aan- en ingeboren soldatenleven bij elk burger daar, en herdenk aan den grooten invloed, welken Fransche wetenschap en overbeschaving gedurende langen tijd op Europa uitoefenden. Gij zult moeten bekennen, dat het vaderland van Bossuet en Montesquieu, van Cuvier en Laplace, van Louis Quatorze en Napoleon, tot meesteresse der wereld is bestemd. Anderen zeggen intusschen, als het verstand de alleenheerscheresse moet zijn, zoo vindt ge wel nergens iets gelijk de verstandskracht der Duitschers. Waar vindt ge de wetenschap zoo veel- en al- | |
| |
omvattend dan bij Humboldt? Waar eene wijsbegeerte zoo breed en diep, dan bij Kant en zijne opvolgers? Waar eene dichtkunst, zoo inlandsch-huiselijk en toch zoo hoog verheven als bij Goethe? Waar vindt ge de rede, als de groote verstandelijke kolossus onzer eeuw, ergens in die mate terug dan hier, waar hij het hoofd in de wolken verbergt, welk geen oog ooit gezien heeft, en aan welks voetstuk duizendtallen van aanbidders als insekten zich op en neêr bewegen? Neen, neen, roepen anderen, wat beteekenen al uwe afgetrokken redeneringen tegenover het zwaard der kozakken en de kanonnen van den Czaar? Gij spreekt van ‘Hem die eens komen zal,’ de toekomende redder der menschheid, - laat mij tot u spreken van den toekomenden monarch der menschheid. Met zijne millioenen krijgers, met zijne ongelijkbare strijdkrachten, is Rusland de voorbestemde opperheerscher der aarde. - En wel - en diep bewust van hunne allesovertreffende stoomkracht en hunne rekbare gemeenschap, wisselen intusschen Engeland en Amerika menigen vertrouwelijken glimlach met elkaâr, en geplaatst tusschen Australië en Noord-Amerika, Engelsch Indië en den geheelen Oceaan, berekenen zij
te zamen, dat het Angel-Saksische ras eigenlijk de eenige en ware overheerscher der wereld is, of weldra zal worden.
Terwijl eenigen ijveren voor Germaansche eenheid, anderen bij voorkeur droomen van een Panslavismus, terwijl sommigen het Fransche rijk verheffen, anderen gelooven, dat het heil der wereld zaamgevlochten is met eene Angel-Saksische overheersching, kunnen mijne broeders, de Christenen, zeer verdraagzaam zijn tegenover al deze mededingers, - want wie onder hen den troon der aarde ook moge bestijgen, wij voor ons zijn overtuigd, eindelijk beslissend te zullen zege pralen. - ‘Het rijk en de heerschappij en de grootheid van het rijk onder den hemel zal gegeven worden aan het volk der Heiligen van den Allerhoogsten, wiens rijk is een eeuwig rijk en elke heerschappij zal hem onderworpen zijn.’ Deze aarde is reeds volkomen ingerigt, om eene gemeenschap van menschen te dragen, die eens eene algemeene overwinning zullen behalen, - een gemeenschap, die bestemd is, om alle andere gemeenschap in zich op te nemen en oplossend te vereenigen, - en dat is ons genootschap, dat volk wordt het Christenvolk genoemd, en alles moet voor hetzelve bukken: Germaansche eenheid zal opgenomen worden in de de Evangelische eenheid. Het Panslavisme zal nedergedompeld worden in een Pan-Christianisme (Al-Christendom). In dat goddelijk, gezegend rijk zullen geen Pyrenëen zijn, ook geen Engelsch kanaal, of Atlantische zee, daar zal geen onderscheid van menschenrassen zijn, noch de Mongoolsche, noch de Kaukasische stam, noch rood, bruin, of koolzwart, noch Griek, noch Jood, noch barbaar of Skyth, noch vrije of knecht, - maar Christus alles in allen, - de vijf werelddeelen zullen zamensmelten tot één geheiligd en ootmoedig Christendom. - Dat is, mijne broeders! Gods raadsbesluit, en tevens onzer aller verhevene bestemming. - De koningrijken dezer aarde zullen worden de koningrijken van onzen God en van Zijnen Zoon Christus; wij behoeven daarom niet bevreesd of beangst te zijn, - andere regeringsvormen mogen ook hunne beurt hebben, maar zoodra zij beginnen te
bloeijen, beginnen ze tevens reeds weder te sterven. - Het rijk van Christus kent geen einde! De heiligen van den Allerhoogsten zullen het
| |
| |
rijk altijd, altijd bezitten, mogen sommige dwingelanden en tegenstanders, gedurende eenen leeftijd, den troon bemagtigen, al verschijnen er talrijke Antichristen, het regtvaardige volk, dat de waarheid behield, zal eens het geheel behouden, en wat nog meer is, tot het einde toe zegepralen.
Waar ik over een onderwerp spreek, zoo onzeker, als dat van onvervulde voorzeggingen, neem ik mij behoedzaam in acht; de zaken echter opvattende zooals ze werkelijk verschijnen, en den blik werpende op den tegenwoordig en toestand der Christelijke kerken, vraag ik gaarne, of wij niet reeds zeer magtig zijn geworden, - met meer Christenen en meer Christelijke magt, kon men zekerlijk nog meer goeds werken, maar met zoodanige Christenen als er reeds inderdaad zijn, kon veel meer goeds bereikt worden, als men elkaâr wel verstond, en den eenigen meester meer lief had. - In een door welsprekendheid schitterend boek, thans in het licht gekomen, wordt de slag bij Pultawa gerekend ‘als één der vijftien beslissende veldslagen dezer aarde.’ Eer deze slag geleverd was, hadden de Russen geen begrip van hunne eigene kracht, maar de keizerlijke Peter wist dat ze sterk ‘waren,’ als zij dat slechts ‘geloofden.’ Hij kon geene reden vinden, waarom de Moskovieten als schapen zouden wegloopen, telken reize als er een Zweedsch regiment verscheen, en door hen te leeren bij Pultawa te overwinnen, toonde hij hun den weg, om de wereld te overwinnen. Er zijn thans zeer vele Christenen, zonder de bekeeringen in afgelegen wereldstreken in aanslag te brengen, zonder hen te noemen, die verborgen zijn in de Roomsche en Grieksche kerk, zonder te gedenken aan de vreemde en onhandelbare Christelijke leden, in elk genootschap - is er intusschen in de Protestantsche kerk binnen Europa en Amerika, zulk een groot aantal, dat zij, met het vertrouwen op God en met rondborstige eerlijkheid tegenover elkaâr, bijkans alles, alles zouden kunnen volbrengen. Bepalen we ons slechts tot Engeland, waarvan wij weten, dat, hoewel ook minder in getal, de Christenen van ons vaderland, schier allen mannen zijn, zorgvuldig opgevoed, en rijk aan invloed - daarbij overwegende, - dat bij den Christen, naarmate hij Christen is, als de waarheid zijn
beginsel, het geloof aan God zijn drijfveer is, dat elk Christen eene inwendige kracht in zich draagt, welke honderd- en duizend tallen wereldlingen en ongeloovigen niet kunnen verlammen of tegenwerken, - dan inderdaad is het moeijelijk om te zeggen, wat de Christenen in Engeland niet zouden kunnen ten uitvoer brengen, wat ze ernstig willen!
Maar er moet toch nog iets gedaan worden, eer wij geschikt zijn voor ons klein Armageddon (Openb. XVI: 16) beteekent de berg Megiddo, of de plaats, de vallei der overwinning, dichterlijk overgebragt), voordat wij den slag winnen, welke aan de wereld onze zegepraal verkondigt, de kracht van ons geloofsvertrouwen, en onze nu verborgene eenheid ontsluijert. Eerstelijk vroeg ik, of onze vereeniging niet merkbaar zoude ondersteund worden, als we met meer aandacht onze ‘vele eenheden’ beschouwden? Als we meer ons aansloten aan den gemeenschappelijken Heer, aan onze goede zaak, aan onze zielverrukkende broederschap, aan ons eenparig: te huis? Een dapper regent is reeds zelfs eene krachtige eenheid. De heldhaftige vorst, die zich niet spaart voor zijn volk, maar vrijmoedig voor regt en onderdaan in de
| |
| |
bresse springt, - de regtvaardige heerscher, die met billijke hand rijk en arm bedeelt, - de nederbuigende monarch, die elke bewezen dienst aanteekent, en genadig beloont, zoodat hij telkens, als verpersoonlijkt, herleeft in zijne talrijke onderdanen, en een dagelijksch toonbeeld wordt voor de dankbare liefde van het volk, - zulk een regent, zoo hoog in wijsheid, zoo vriendelijk van hart, maakt al zijne onderhoorigen tot deelgenooten van zijn roem, - trotsch en beroemd mogen de krijgers van Alexander zijn, of de dienaren van Salomo, of zij, die zich gelukkig gevoelen een onderdaan te zijn van Alfred, of Karel de Groote, van Gustaaf Adolf, of van Haroun al Raschid - trotsch en fier, in geestdrift ontgloeid, verbonden tot eene innige volkseenheid, door en onder zulke vorsten - maar mijn broeder! wie is dan onze vorst? Voor den Zoon Gods koesteren wij eene liefde, die nergens mede vergeleken kan worden. Voor ons heeft Hij het leven niet slechts gewaagd, Hij heeft het leven gegeven, - op ons rust Zijn blik, met genadige trouw, en zelfs in Zijne verheerlijking, is Zijne grootste zorg - ons aller heil. - Van tijd tot tijd, is het niet gedurig, worden wij bewust van onze groote liefde jegens Hem. - Wij herdenken gaarne aan Zijne duurverworvene, en wonderbare verheerlijking. - Wij trachten in Zijne gelukzaligheid te deelen. - Wij verheugen ons, als Zijne goede zaak zegeviert, - wij zijn verheugd, als Jezus wordt erkend, - wij gevoelen het onuitsprekelijk groote voorregt, om de onderdanen te zijn van zulk een Vorst. Als we weten, dat onze naaste datzelfde gevoel met ons deelt, die liefde welke ons doorademt, dan snelt onze ziel hem als in de armen; - ja, we mogten een sterk vooroordeel tegen hem koesteren, maar onze zaak is goed en edel, - wij wenschen deze verdorvene wereld beter te maken; wij willen de waarheid uit God voortplanten, en den roem Gods verbreiden over al de gewesten van den aardbodem, wij willen het rijk van den Booze
bedwingen, Jehova's alleenheerschappij uitbreiden, wij willen het werk ten einde brengen, 't geen Immanuel heeft aangevangen, - inkortende de grensperken van het zedelijk kwaad, uitzettende de grenspalen van het gelukzalig leven, steeds verder, verder, - wij pogen de zonde te verhoeden, den rouw te verminderen, zielen te redden, en de engelen te doen juichen. Wij begeeren alle zuivere menschelijke en dus goddelijke en heilige belangen te bevorderen. Het is ons voorregt, ons goddelijk voorregt, om hier beneden de tranen te droogen, en waar wezelven het zaligmakend woord niet mogen uitspreken, brengen we de boetvaardigen aan de voeten van den Verlosser, die het woord zal uitspreken: ‘Ga heen in vrede, uwe zonde is u vergeven!’ Zietdaar onze goddelijke, onze heilige broederschap! Eén is onze meester, Christus, en wij zijn allen broeders! de geringste onder de Christenen mag zich verheugen in dit broederlijk verbond. - Ik ben langzaam ter sprake broeders! maar ik had welspekende Christelijke broeders - Robert Hall en Thomas Chalmers waren beide mijne broeders, evenzoo Chrysostomus en ook Apollos. - Ik ben geen dichter, maar mijne broeders Watts en Wesley vervaardigden eenige treffelijke gezangen, en nog beter zijn er gemaakt door mijn ouderen broeder, den herder van Bethlehem (David). - Ik kan u geen juist denkbeeld geven van een levend Christendom: - het zonnelicht van dagelijksch verkeer met God, de schitterende uitdrukking op het
| |
| |
gelaat van hem, die onafgebroken het oog op Christus houdt gevestigd, maar ik wensch dat gij, mijne broeders Edward Bickersteth en Robert M'Cheijne gekend had, of die ouderen onder hen, waarvan ik zooveel hoorde maar die ik nooit zag, want zij waren reeds heengegaan voordat ik geboren werd: - de jonger, dien Jezus lief had, de man naar Gods eigen hart, de aartsvader, die met God wandelde. Het doet mijn ziel goed als ik aan hen gedenk, en als ik aan hen gedenk, wordt mijn geest ontgloeid in liefde jegens u, - want gij zijt ook één. - Drukt elkaâr de hand - wij moeten niet scheiden. - Uw kleed is verschillend, en uw bijzondere tongval behaagt mij niet, maar wij zijn allen door God als zijne kinderen bemind; 't is nog niet verschenen wat we zullen zijn, maar wij weten, dat als onze oudere Broeder zal verschijnen, wij Hem gelijk zullen worden, want wij zullen Hem zien zooals Hij is, en dan wacht ons allen hetzelfde, allenomvattende zalige - t'huis! - In het huis des Vaders zijn de vele woningen, - voor elken jonger is de plaats reeds bereid. - Binnen de muren van dat groote gebouw zijn verschillende rustplaatsen, voor ieder juist berekend, en als we slechts een blik werpen in dat Nieuw Jeruzalem, we zouden zien dat alle plaatsen uitnemend voor allen geschikt zijn, - we zouden de woningen zien, welke reeds zeer lang geleden Abel en Henoch hebben gevonden; andere woningen die nog ledig staan en de bewoners verwachten; wij zouden ontdekken, op belendende woonplaatsen, namen, welke wij waarlijk niet zoo digt nevens elkaâr hadden verwacht; wij zouden hier lezen: ‘Luther's huis,’ zeer digt daarnevens: ‘Kalvijn's huis,’ daardoor zoude geen verwarring of nood ontstaan, want aan de buitenzijde van het groote gebouw staat dit gevelschrift: des Vaders huis, en welke gevoelens wij ook mogten hebben bij deze afzonderlijke woningen, daar
is nog een beter en reiner gevoel verbonden aan de beschouwing van het groote huis, dat allen te zamen gelijkelijk opneemt en omvat.
Als ik nu gevraagd werd, welke zijn de groote vereischten om de Christelijke eenheid te bevorderen, zoude ik dat drietal noemen, - een hoogen trap van persoonlijke vroomheid bij ieder Christen, - eene bijzondere aankweeking van edelmoedigheid en helder verstand, - en een hooger standpunt van geestelijke ontwikkeling, in alle kerkelijke genootschappen, zonder onderscheid. - De waarheid trekt de waarheid aan, maar nog meer trekt het goede het goede tot zich, en als er een mensch is, zoowel gezond in het geloof, als beminnenswaardig in zijn levensgedrag, is hij volstrekt onwederstaanbaar.
De krachtigste handhavers der Christelijke vereeniging zijn zij, die in hunne eigene personen het grootste getal en de schoonste harmonie der Goddelijke genadegaven vereenigen. - Als iemand is sterk in het geloof, maar wrevelig en ontevreden van aard, of als hij is zacht van gemoed, maar, als het kameleon, veelkleurig, als zijn geloof is gelijk de ebbe en vloed, als hij mild is met de hand in de beurs, maar een dwingeland in zijn gezin, of als hij na een lang gebed heengaat, en het huis der weduwen verslindt, - zulk een mensch is, in plaats van een handhaver der Christelijke broederliefde, een vraagstuk voor de Christelijke broedermin, - terwijl van de andere zijde, - een geheiligd en bezield Christen, een mensch is, werkelijk uit God geboren, een heilige zonder schijnheiligheid,
| |
| |
wiens godsdienst niet behoeft opgetooid, omdat ze van zelfs zich aanbeveelt, - een nieuw mensch, naar de regte maat, volmaakt in Christus, wien niets ontbreekt. - Terwijl wij zulk een aanschouwen die niet minder vroom is, omdat hij zoo werkzaam is, niet minder minzaam, hoe dapper ook, niet minder menschlievend, hoe opregt tegenover God, - zulk een mensch is, juist omdat hij de Schrift gedurig door woord en werk aanbeveelt, een gestadige en magtige steun der Christelijke eenheid, - opdat ge zoudt zien, welk een groote aantrekkingskracht de inwendige goedheid bezit boven het talent, ja om overtuigd te worden hoe krachtiger de tooverstaf der geestelijke eenvoudige waarheid is, dan de wonderbare talisman der Godgeleerdheid. - Om daarvan overtuigd te worden, vroeg ik aan mijn broeders onder de Nonconformisten, of zij zich niet meer aan de kerk van Engeland verknocht gevoelen door Henri Martin's heiligen gemoedszin, dan door de redekunst van Warburton, of de redeneerkunst van Barrow, of zelfs door de steile kerkelijke regtzinnigheid van Horsley? ja, in eene vergadering, waar weinig Baxterianen zijn, waar weinige geesten zijn gesneden in de veelhoekige facetten, welke zoo bijzonderlijk in het borstsieraad van zijn afzonderlijk stelsel zouden passen, - in eene vergadering, die op Godgeleerde gronden geheel verschilt van den beroemden puritein, daar vraag ik, of men zich overal niet geestelijk met hem verbonden gevoelt, en of we, - al hebben we een dozijn van zijne tijdgenooten bij de hand, die ons geloof meer naauwkeurig vertegenwoordigen, den naam van dezen man Gods kunnen uitspreken, zonder hem onze innige, onze geheiligde hulde aan te bieden? Laat ons ernstig trachten naar de beste gaven, want die kerk, welk ede rijkste is aan waarheid en liefde, welke het grootste getal van dergelijke leden telt, heeft de meeste aantrekkingskracht, en is het meest verantwoordelijk voor de heilige aantrekkelijkheid van anderen: - zij, die men het meest bemint, en tevens
zelve de grootste is in het beminnen van anderen!
Voegen wij bij de liefde, de wijsheid. We hebben reeds menige goede en heerlijke gelegenheid ongebruikt laten voorbijgaan, omdat wij het voorschrift des Meesters hebben vergeten. ‘Zijt voorzigtig als de slangen.’ De kinderen dezer wereld zijn wijs in hun geslacht, in staatkunde en wereldsch belang bereiken zij hun doel, door ter goeder ure persoonlijke grieven en plaatselijken twist te fnuiken, en als we de geschiedenis eener groote omwenteling lezen, door menschen dezer wereld bewerkt, dan is het aangenaam om te ontdekken, dat de zegepraal en het gezond verstand daar aanwezig is, - dat men een tal van persoonlijke beleedigingen en afzonderlijken haat heeft geofferd op het altaar van het gemeenebest. - Aan de andere zijde is het diep vernederend, om die kerkelijke twistpuntjes en afzonderlijke veete te zien, waarvoor de groote zaak des Verlossers heeft moeten bukken. - De vergaderingen die gespleten zijn, de genootschappen die losgerukt zijn, de vooruitgaande beweging en ontwikkeling die is belemmerd en vernietigd, omdat deze of gene Diotrephes, (3de Br. Joh.: v. 9.) niet voorop kon gaan. - De slag is verloren, terwijl de mededingende veldheeren over hunne voorregten streden, en de wallen van Troje bleven van dag tot dag staan, toen de heldhaftige Achilles in zijn tent over de aangebedene Brisëis weende. - Naast en nevens de heiliging van het leven is
| |
| |
er niets, dat de leeraars meer kracht moest inscherpen of door het eigen voorbeeld aanbevelen, dan het heldere verstand en de edele grootmoedigheid, waarvan de apostel der heidenen een schitterend toonbeeld oplevert. - Alle dingen voor alle menschen! - daardoor wierd zekerlijk meer gewonnen, dan er reeds gewonnen is. - Indien men op de groote vragen van den leeftijd, den Apostolischen regel van drieën toepaste: wat Christus is vergeleken met mij, evenzoo moet de aanleiding om zijne goede zaak te bevorderen, vergeleken worden met deze aanleiding tot zelfverloochening, zelfvernedering aan mijne zijde. Een teeder geweten is steeds een persoonlijke zegen. Maar als het niet verbonden is met een verruimd verstand, wordt deze zegen dikwerf een algemeen onheil, en mag men teregt vreezen, dat somtijds een zwak verstand, of een ziekelijke zelfzucht wordt aangekondigd, als heilig verklaard, als een teeder geweten. Voorwaar, wij mogen gerustelijk met Caleb bij Shakespeare zeggen tot de vereenigde kerk, wat hij tot eene vereenigde legermagt zeide: ‘dat we ons nu te zamen maar opmaken, en het land bemagtigen, want wij zijn wel in staat om er meester van te worden;’ terwijl wij beweren, dat het binnen het bereik der Engelsche kerkgenootschappen lag, om weinige jaren geleden, een menigte onzer kerkgebouwen aan de handen der Socinianen te ontrukken, welke gebouwen nu weder zijn overgegaan in de handen van hen, die eene Godverloochenende ketterij leeren - terwijl het in de magt stond der Engelsche Christenen, - wanneer ze hier slechts eenstemmig waren geweest, - om de viering van den Zondag te verzekeren aan de bedienden van het postkantoor en de brieven-ombrengers van liet rijk - terwijl het in de magt der Engelsche kerk is, om naar het eerstkomend parlement eene keurbende van Christelijke patriotten te zenden, die niet zullen vertegenwoordigen den landbouw, niet den koophandel, niet het liberale, noch het conservatieve systeem, maar de
godsdienst van het volk, - terwijl het in de magt is zelfs der leeken, zonder andere hulp, om een pausloos Katholicisme (de Puseyisten) te verdrijven, en een bisschoppelijk onchristendom, dat is binnengedrongen, te verjagen; terwijl het in de magt is van het vereenigd Christelijk Engeland en Schotland, om de verdraagzaamheid voor de geloofsgenooten in elk oord van Europa te verzekeren, - zoo gevoel ik zeer diep, dat, eer we tot zulk eene zamenwerkende eenstemmigheid zullen geraken - dat we al te zamen - betere menschen moeten worden! Er zijn, om eens zoo te spreken, zekere dingen, die de Kerk door haarzelve kan verrigten, - andere zaken, die alleenlijk kunnen verkregen worden, als men ze ootmoedig afbidt van het Hoofd der Kerk: - de Kerk kan boven haarzelf zich opheffen, - maar alleenlijk als zij God smeekt om haar zoo hoog op te beuren!
Men kan de kerk op twee wijzen vermeerderen en bevestigen: hier, door uitwendige uitbreiding, daar, door geestelijke verheffing. Er bestaan heden ten dage uitgestrekte streken lands, welke aan den oceaan ontwoekerd zijn, door een stelsel van indijking en trapsgewijze inperking, door de zandbanken en modderachtige poelen te dempen; ten gevolge hiervan zijn enkele gedeelten, wier verheffing naar de doorsnede slechts weinig boven waterpas is geworden, en die, wat de kracht der zeewering betreft, zeer spoedig zouden worden overstroomd; daar zijn andere landen, waar men dergelijke
| |
| |
kunstbewerkingen niet beproeft, en die evenwel langzamerhand toenemen, - de oorzaak is deze: eene magtige opheffende kracht beurt ze zachtelijk omhoog, tot eene groote massa, van het middelpunt tot aan het strand en plaatst ze altijd verder en verder buiten het bereik der waterkracht. - De wijze om kunstmatig het land uit te breiden, heeft voordeelen en gebreken. Zet uwe dijken en dammen uit, totdat ge elke zandbank en modderpoel hebt ingesloten, en het zal eene nietige overwinning zijn, een treurig meir van brak water, overdekt met deszelfs eigenaardigen, krachteloozen plantengroei van schilf, zeevenkel en bladerloos wier. - Bouwt uwe zeeweringen zoo hoog ge wilt, gij zult nooit geheel veilig zijn, want een bulderende springvloed of een woedende storm zullen hunne batterijen tegen uwe bolwerken laten spelen, totdat uwe waterschansen en zeemuren bezwijken en niet meer baten, en de onbeteugelde oceaan door gesloopte streken en over sidderende velden golft, zoodat, als de morgen daalt, het slibberig getijde zich uitstrekt over een nieuw - Goodwin-sand; - maar dat de winden loeijen, en de vloeden aandruischen over uwen verhoogden oever, zij alleenlijk, die op de rotsen staan, hooren het gekraak en het gedonder van het geschut des oceaans, terwijl de inwoners van het binnenland hun beroep gerustelijk uitoefenen, en volstrekt onwetend zijn van het gedruisch, dat de oevers doet trillen. - Welnu - der menschen werk is het werk van kunstmatige uitbreiding, - Gods werk is het werk van krachtige zelfsopheffing, - de mensch moge een kerk stichten, het kerkelijk grondgebied met den passer afteekenen, de tucht ordenen, en de leuze vaststellen, ja, hij moge zelf de gelederen met altijd versch aangeworvene rekruten voltallig maken, maar het is slechts het Hoofd der Kerk, die haar bondgenootschap tot in het gebied eener verhevene vergeestelijking kan opheffen, en door dit te verrigten, aan Zijne Kerk zoodanige leden toe te voegen, die gered zullen worden, de
eenige leden, die zij nooit, nooit zal verliezen; want, juist, zooals in het groote scheppings-werk, waar een eiland gelijkmatig wordt opgeheven, de onmogelijkheid bestaat, dat de bergen en meer hoog gelegen plaatsen kunnen opgebeurd worden, zonder dat hier eene overeenstemmende verhooging der vlakten en lagere oorden plaats grijpe, en even onmogelijk als het is, dat deze hooger kunnen oprijzen, zonder dat een gedeelte der zee, die alles omgeeft, wordt verminderd, zonder dat land droog te maken, 't geen te voren de bedding van den oceaan is geweest; - evenzoo onmogelijk is het, dat de meer bezielde leden eener kerk, in eene hoogere luchtstreek van ongekende vergeestelijking worden gebragt, zonder dat tevens min of meer de geestelijke zin, de krachtsontwikkeling van alle Christenen, die zij omringen, toeneemt, en even zoo onmogelijk is het, dat eene geheele kerk, tot een hooger standpunt van geloof en heiliging kan worden opgevoerd, zonder een nieuwen aardgordel van herwonnen grondgebied, oprijzende uit de woelende zee dezer wereld, die haar omspoelt. Wanneer alzoo de Heer de Kerk op die wijze opheft, zal die opheffing een antwoord zijn op het gebed van de burgers van Jabes, - die verhooging zal ‘de kust verbreeden’ (Iste B. Samuel) en deszelfs duurzaamheid waarborgen. Want, zoo als ik gezegd heb, geef aan ons land den eigenen zeegordel van steile voorgebergten en muren van graniet, en als de wateren
| |
| |
koken en woelen, zijn zij het, die de zilte golven van onze welriekende landen en met graan bekleede akkers, verwijderd houden, en die, ware ook het kunstmatig bolwerk weggerukt, ons altijd een ruim en gelukkig land zouden verzekeren, - zoo zeg ik, geef mij in de Kerk, een krachtigen geest van beslissing en een gloeijenden ijver, eene verhoogde zedelijkheid, en eene brandende godsvrucht, en op dien dag, als de zee van eene juichende regeringloosheid de lage landstreken van het Christendom zal overstroomen, ja stroomen over menig verouderd stelsel en uiterlijke instelling, zal Sion's God ongedeerd staan te midden van het woest tierende oproer, de stroom des vredes zal mild vloeijen, en onze God zal blijven heerschen in en over de Kerk des Heeren!
Nog een ander gevolg zal zigtbaar worden uit deze gelijkmatige opheffing, uit geestelijke veerkracht voortspruitend. - Verschillende kerkgenootschappen, zullen ontdekken dat zij inderdaad één en vereenigd zijn. - Als een magtgebod van den grooten Schepper onze en de naburige kust op eens omhoog hief, met het daartusschen ingevlochten kanaal, eenige vademen boven het tegenwoordig waterpas, dan zouden ‘de natuurlijke vijanden,’ ontdekken, dat zij eigenlijk onze naburen waren, inwoners van hetzelfde vaste land; en als die bewerking werd omgekeerd, welke thans een groot deel van het vasteland in de groote Zuidzee langzaam doet wegzinken, zoodat de Sandwich- en andere eilanden, slechts als kleine bergtoppen boven de watervlakte, door den arbeid der koraalinsekten voortgebragt, zigtbaar bleven, werd die schepping omgekeerd, en die landstreken, welke gedurende eeuwen langzamerhand daalden, op eens omhoog geheven, - hoe verbaasd zouden die ruwe barbaren zijn, welke tot heden toe, voor hunne onafhankelijkheid van grondgebied hebben gestreden! - hoe verbaasd zouden zij zijn, als zij gewaar werden, dat, in plaats dat ieder zijn door de zee omspoeld eiland bewoonde, zij slechts de bewoners waren van aan elkaâr grenzende bergtoppen! - Evenzoo, ten huidigen dage, zijn de Evangelische kerken veel in getal, en elk van haar is omgordeld met eenen bijzonderen afsluitenden en afzonderenden springvloed, - met eigene kerkorde, eigen vooroordeel, de zeegolf der afscheiding! - en toch is elke ware Christelijke kerk alleenlijk een afzonderlijke berghoogte op een en hetzelfde vaste land, op dezen oogenblik nog onder water staande en omspoeld, - een eenzame spits van dat groote land, 't welk de rots der eeuwen als grondslag bezit. - Zoodra als het aan God zal behagen, - zoodra de Goddelijke geest dezen woelenden bajert zal bewegen, de wateren doen terugtreden en het drooge land doen verschijnen, - zoodra als zijn alles opheffend magtwoord zal
spreken deze woorden: - ‘Rijs op! Verschijn!’ dan zullen wij zien kerk aan kerk uit de diepte het hoofd opbeuren, en terwijl de cirkel rondom elke dezer kerken breeder en wijder wordt, zullen zij, die eens kleine eilanden op de zee drijvende schenen te zijn, nu erkend worden als de verschillende hoogten in hetzelfde vaste land! de kerken zullen ontdekken, dat de kerk van Christus ééne is. - Heer! spreek dat woord: spreek tot ons: ‘Rijs op, verschijn!’ uit de diepte onzer vleeschelijkheid en uit de bittere vloeden van een langdurigen strijd, voer ons nader tot u op, en vereenig ons alzoo onder en met elkaâr, - dan zal het geweld in ons vaderland niet meer gekend zijn, verwoestende onze landpa- | |
| |
len, - dan zal de wereld in staat zijn, om eens de oorspronkelijke schets van het nieuw Jeruzalem te herkennen en terug te vinden, - ‘onze wallen zullen heeten, verlossing, - en onze poorten, - lof en prijs.’
|
|