het kind van zijnen geest, voor hem een levend en geliefd kind, op de snijtafel der kritiek zouden uitstrekken, om, als ware het een gevoelloos lijk, met harde en ruwe hand het ontleedmes in deszelfs teederste ingewanden te laten omwoelen. Reeds weegt den prediker bij het geboorteuur van zijn werk zoo menig punt op het hart, dat hij anders wenschte en, o schrikbeeld, weldra zullen anderen zich aangorden - zij het ook onder aanprijzing van velerlei goeds - om alle mogelijke leemten en wanstaltigheden uit te bazuinen, die den jong geborene ontsieren, leemten en wanstaltigheden, waarvan de sterkst gegispten soms niets anders zijn dan ongelijkvormigheden met des beoordeelaars eigene zienswijze en werk. Terwijl wij Koetsveld dank zeggen, dat hij ons de stereotype verontschuldiging heeft gespaard, willen wij tevens betuigen, dat wij uit beginsel ons verre houden van de gelaakte wijze van preekschouwing, en dat wij verre zijn van alle pligtpleging, wanneer wij den schrijver op zijne voorrede antwoorden, dat wij hem dank zeggen, dat hij zijne uitgegevene geschriften met dit nieuwe geschenk heeft vermeerderd, en dat wij uit grond des harten God danken, die hem talent, lust en moed gaf om in onzen zorg- maar ook belangwekkenden tijd, onze stichtelijke lektuur te verrijken met zulke woorden van gezond verstand, vurig geloof, reine liefde, en daardoor edele en mannelijke welsprekendheid.
Gelijk hij, die met eene gezonde maag zich aanzet aan een gastmaal, waar keur en deugdelijkheid van spijzen wedijveren met smaakvollen rijkdom in het opdisschen, als van zelve lofredenaar wordt, zoo zal het ook wel elk gaan, die de geestelijke spijs, hier door van Koetsveld aangeboden, geniet met een oordeel en smaak, die niet door den geest des tijds zijn verweekt of bedorven. Zulk een drang des harten althans, bestuurt ons bij de aankondiging dezer leerredenen, die onzen lof niet behoeven om hunnen weg te vinden naar het huisvertrek onzer landgenooten. Toch willen wij ze niet aanprijzen als ‘modellen van kanselwelsprekendheid,’ de schrijver heeft te regt zijn afkeer van dat woord betuigd, maar met vlugtige vingerwijzing aantoonen, wat wij wenschen dat door iederen lezer en inzonderheid door jongere ambtsbroeders behartigd worde.
Her eerste, wat reeds bij oppervlakkigen aanblik de aandacht trekt, is de naauwgezette keurigheid, die in de leiding der gansche godsdienstoefening is op te merken. De keuze en plaatsing der zangverzen zijn niet alleen altijd ten volle gepast bij het onderwerp, maar hebben niet zelden iets treffends, dat èn den indruk van hunnen invloed èn dien van het gesprokene op verrassende wijze verhoogt. Niet minder opmerking verdienen de gebeden, welke telkens eene voorafspraak inleiden of volgen, die niet zelden op meesterlijke wijze bijna noodzaakt belang te stellen in het onderwerp, dat zal behandeld worden. Ieder, die weet wat bidden is, zal de bezwaren gevoelen, om vooraf te stellen een gebed, waarin geheel doorstraalt, dat de prediker in zijne eenzaamheid het reeds vooruit in het midden der plegtig vergaderde schaar gebeden heeft. De lezer, wien het gaat als ons, dat hij lezende medebad, zal geen verder bewijs behoeven, dat de prediker schrijvende gebeden heeft. Vurig wenschen wij, dat menig prediker zich niet schamen moge uit deze gebeden een heiligend onderwijs te nemen. Reeds de indruk van zoo menige met zorg bewerkte leerrede ging verloren door achtelooze,