| |
| |
| |
Mengelwerk.
Lexicon manuale, of: handwoordenboek voor den Tijdspiegel.
(Zie Tijdspiegel 1851, II, bladz. 297.)
Vaderland.
- Eene opeenhooping, eene lawine van gewaarwordingen en aandoeningen overstelpen ons beide, lezer en schrijver, waar ons oog op dit woord rust, 't geen dadelijk een menigte van gedachten en beelden ontsluit: - een wieg, een graf, huis, hof, vrouw, kind, koning, leger, Twee Kamers, belastingen, handel, Staatsschuld, vrijwillige leening, moedertaal, brood, armoede - alles met één woord: - tot hoevele voorwerpen, waarvan we hier slechts eenige weinige genoemd hebben, wordt derhalve onze vaderlandsliefde niet ingeroepen! Een echt patriot moet alles beminnen, wat het vaderland hem geeft; de moerassen en de nevels; de accijnsen en het wetboek; de groote mannen, bij levenden lijve, en de standbeelden; de armen der gemeente en de opcenten; de dijkbreuk en de Noordhollandsche kaas; de herfststormen en denkersenboomgaard; - aan alles hecht zich het gloeijend burger-hart: ‘Voor Vaderland en Vorst!’ volgens het volkslied. Er rijzen intusschen eenige twistvragen op, als men bedachtzaam het vaderland beschouwt. Eerstelijk moet onze patriotsche liefde zich dadelijk over zeeën en bergen heen, naar het vaderland der zwarten, naar Java en de koloniën uitstrekken, als het voetstuk, de voorwaarde, waar Nederland op rust, - als we dat supplement-vaderland niet magtig waren, en het Staats-bankroet werd bekend gemaakt, zoude waarschijnlijk de brandende liefde voor het erf der vaderen, het origineel-vaderland, zeer bekoelen. Vervolgens wenschen we eens bepaald te weten, hoedanig het gesteld is met de vaderlandsche gezindheden der vreemdelingen, bovenal der Duitschers en enkele Franschen en Engelschen, die hunnen voormaligen geboortegrond hebben verwisseld tegen den onzen, die met twee vaderlanden ellendiglijk in de war raken? Zoude de hooge ingenomenheid, die wij als oir-Nederlanders moeten bezitten, als zuivere achterneven van Bato, niet zeer gewijzigd zijn bij hen, en welligt een weinig afhankelijk worden van de goede, gouden en zilveren
vruchten, die ons vaderland hun, die ons met een bezoek vereerden, heeft aangebragt en beloofd? derhalve eene zekere genuanceerde vaderlandsliefde, eene vaderlandsliefde uit de tweede hand. - Voorts dient de liefde tot het land der vaders, grootvaders, grootmoeders, toch ook geographisch be- | |
| |
paald, er moet hier wat topographie bij komen. Bij den Noordbrabander is het Hollandsche hart reeds iet of wat, minder nationaal, verbrabandschd - maar zoodra men den voet zet over de grenslijn, de demarkatielijn, buiten het vaderland, moet consequent uwe liefde terstond ophouden: gij weet dat ge vreemden grond onder de voeten hebt; of zoude welligt de vaderlandsliefde zich nu eenigzins rekkelijk en humaan vertoonen, en als ge het dorp Beek passeert, of over de Brabandsche grenzen treedt, uwe liefde tot het land ook kunnen overgebragt worden op de vreemden, de barbari, de Gojim, de Philistijnen, die niet hebben bepaald ‘Neêrlandsch bloed inde aderen,’ en Pruissische of Belgische kleuren dragen? - dat is eene bedenkelijke vraag. - Wij staan op het punt om een' wereldburger van onzen lezer te maken, die alom zijn vaderland ziet, alom natuur- en stamgenooten begroet, - en dat kan er niet door, - daarom, - basta over het vaderland!
| |
Vasten.
- Wij nemen dit woord volstrekt niet in eenen kerkelijken zin, en laten daar ieder het zijne, met eerbied voor instellingen, die ten minste zeer oud zijn, - maar moeten herinneren dat ook buiten de Roomsch-Katholieke en Grieksche Christelijke kerk, het vasten onder een zeer groot deel van menschen, van Protestanten, ongeloovigen en vrijgeesten, verbazend is toegenomen, en menigeen geene twee, maar drie of vier vaste dagen in de week vasten houdt, en zonder ophouden de vastenweken viert, en wel zeer ongaarne, buiten alle kerkelijke verpligting, - onze waarde arme natuurgenooten, die op de uiterste grens der voortdurende hongerkuur staan. - Inderdaad, als ze behooren tot de Katholieke kerk, hoe weinig nut en stichting zullen ze hebben van het vasten, daar zij gedurende het gansche leven schier daartoe genoodzaakt zijn! - Men erkenne zekerlijk, dat door die overmatige matigheid, misschien eene gevaarlijke volbloedigheid, podagra, en indigestie verhoed wordt, en de talrijke vastenden het zware leven meer ligt, minder bezwaard door vet en bloed, meer als in de lucht zwevend, en aetherisch, doorwandelen; - zoo blijft deze altoosdurende proefneming op den ledigen maagzak minder wenschelijk, vooral, wanneer de arme huisvader ziet, dat vrouw en kind, getrouwelijk in dezelve deelen, en dag aan dag het pathologische proces wordt begonnen om te onderzoeken: hoe ver een mensch het brengen kan, en hoe lang hij het kan uithouden zonder de noodige, voedzame spijs? daarom is het eene zonderlinge waarheid, dat in menige groote, rijke stad, waar de grootste vrede, de diepste rust, en de meeste welvaart heerscht, en zeer veel handel gedreven wordt, - toch geheele minder bekende wijken in denzelfden toestand verkeeren, waarin de stad Leiden in 1574 ten tijde van het beleg verkeerde, en de armoede dáár een altoosdurend beleg blijft voortzetten, waarvan de rijken en grooten der aarde helaas! niets bespeuren, dan mogelijk een' enkelen bedelaar, die
buiten het belegerde, steeds getrouw vastende gedeelte der stad, toevallig is verdwaald, en bij verzinning aan de deur van den aanzienlijken aanklopt. - Wij weten heden ten jare 1851 volstrekt niet, hoe lang deze algemeene, groote vasten nog blijft uitgeschreven, - intusschen hopende, dat er voor die vromen, zonder spijs, maar toch met eene maag onder de ribben - ook eens een alleraangenaamste vastenavond moge komen!
| |
Veldheer.
- Een echt zuiver oirwoord - heer van het veld - heer-tog
| |
| |
- en de oorspronkelijke beteekenis - een landbouwer. - Adam was de eerste veldheer, maar het begrip is verbazend uitgedijd, - als ge dadelijk denkt met eenige duizeling van den eersten stamvader-aan Turenne, Condé, v. Ziethen, Wellington, Radetzky, Haynau! - dat zijn de eigenlijke veld-heeren. - Inderdaad, zij hebben sommige zeer groote en breede velden, met steden en menschen, anders gezegd - landen en gewesten, - beheerd, bemagtigd, niet met den ploeg of met de egge, of met de sikkel, - maar met het zwaard, met kogels, bommen en granaten - en eenige duizendtallen lijken, - het veld was hier niet wit voor den oogst, maar bloedrood na den oogst, en de veldheer heeft zijne lauweren, - in ouden tijd heette het: zijne sporen, gewonnen: - eenige okshoofden best menschen- en broederbloed moesten er geplengd worden, opdat de veldheer aan zijn' lastgever, en aan alle billijke, betamelijke eischen voldeed; - zoo iets moet men zelfs een Christelijk veldheer volstrekt niet ten kwade duiden; hij is immers geroepen en gemagtigd, om na den slag - het veld te behouden, dat is niet het eigenlijk grondstuk, maar het regt op dat grondstuk, vooral als er een vesting op staat. - Als nu de andere veldheer - zijn partner aan de speeltafel - ook met geweld datzelfde stuk grond, voor zich of zijn principaal wenscht te bezitten, - kan het, lacy! in de gegevene omstandigheden niet anders, volstrekt niet anders, dan dat de veldheeren hunne legers maar in Gods naam laten oprukken, en er eene algemeene menschenslagting, tot heil der wereld, plaats hebbe; opdat het regt-de eer-de vrijheid-en vooral-het quaestieuse veld met de annexen behouden blijve.- 't Is zekerlijk, dat groote, beroemde veldheeren in dergelijke netelige en dringende omstandigheden de handen en het hoofd verbazend vol hebben; want de eer van den principaal staat op het spel, en wat henzelven betreft, mede de roem bij de tijdgenooten, en nog
duizendwerf meer bij den nakomeling, - het standbeeld, metaal of steen, - een heerlijk roemvol blad in 's lands historie - wel wat rood - 't schaadt niet.! - Als nu ten gerieve daarvan een duizendtal jeugdige en bejaarde dooden, en eenige duizenden verminkten volstrekt noodzakelijk zijn, oordeele men toch wat zachter over het vreesselijke en lastige beroep van den veldheer onder al de andere beroepen, en ga voorzigtig te werk, als de mannen van den vrede, in onzen tijd, tot de allerbespottelijkste gedachte durven te komen, - om de veldheeren en staande legers op non-activiteit te willen plaatsen!
| |
Verbond.
- Dit woord behoudt en behoeft eene kerkelijke, eene staatkundige, eene huiselijke beteekenis, en is onmisbaar. Als we aan het Oude en Nieuwe Verbond, bij uitnemendheid, per excellentiam, denken, staat de oneindige, de wijze opvoeder des menschelijken geslachts, als der stervelingen vader, in een aanbiddenswaardig licht, - 't is meer dan onze geest kan omvatten, of ons hart gevoelen, - dat de Alleenheilige zich op eenigerlei wijze heeft willen verbinden met eene zondige, onhandelbare, altijd wederstrevende wereld, die gedurig, tot op dezen dag en tijd, en tot op dit uur, het Oude en Nieuwe Verbond - verbreekt; - maar daarover moet gepredikt, gekatechizeerd, en niet in ons Woordenboek al te veel, dat te hard klinkt, gezegd worden. - Het staatkundig verbond tusschen vorst en volk, is van zeer zonderlingen, meest altijd zeer exceptionelen aard; - meestal een twistverbond, een over
| |
| |
en weder ingrijpen van den troon naar het volk, van het volk naar den troon, even als twee stoute knapen, die beide het speelgoed of de boterham tegelijk aangrijpen, en onophoudelijk heen en weer trekken en sjorren, en daardoor het gewenschte en gehavende voorwerp stuk maken, en naderhand, als ze weder bevredigd zijn, de lip laten hangen, en zien dat ze geen van beide iets hebben aan het gebrokene speelgoed of de onsmakelijke broodsnede. Gelukkig dat de Grondwet, of de Constitutie, of het Parlement, of wat er meer van dien aard is uitgevonden - of een Bond - tusschen beide treedt, om den band weder zamen te hechten, en de strijdende partijen te nivelleren - en toch zien volk>en vorst elkaar meest altijd met een scheel oog aan, even als de kinderen, die niet durven te twisten of te kibbelen, en zoo wat zacht of onmerkbaar brommen en mokken. - Men kent ook in de geschiedenis dezer eeuw een heilig verbond; - daar het woord ‘heilig’ echter onder menschen, al zijn ze ook als souverein geboren, of aldus gehuldigd, zeer verschillend wordt opgevat, bewaart de Muze der geschiedenis liefst een bedachtzaam stilzwijgen, zoodra een heilig of vorsten-verbond ter tafel of ter sprake komt. Wat de Duitsche - Pruissische - Oostenrijksche - bond - worden moet, kunnen we als nog niet bepalen: - dat alleen tot het heil der volken worden ingebonden: de acten en protokollen, en zaamgebonden: de volkskrachten, - en opgebonden: de oude staartpruiken, en hier en daar ook weder iets -: ontbonden, - spreekt van zelfs, men moet slechts leeren wachten. Het huiselijk verbond is in de eerste plaats het huwelijk, de echt (zie deze woorden), dan de kinderen. 's Heeren zegen, en ook de dienstboden; niet altijd een zegen des Heeren, als ze wat ligtzinnig of ontrouw zijn gevonden, zelfs de getrouwe huisdieren doelen in dat kleine, schoone verbond, - dat eigenlijk de grond is van elk groot verbond. Over het verbond van kooplieden, actionarissen, en
aannemers, vergelijke men het Wetboek van Koophandel, het criminele wetboek, benevens den procureur-generaal, en ten laatste ook - het geweten.
| |
Verstand.
- Een groot woord, afgedropen van den stam: staan - in alle oude talen het vaste, blijvende beteekenende - ook bij ons, dat zeer te wenschen is. - Verstand is eigenlijk de grond van alles, iets minder dan de rede - de rede in praktijk gebragt. - Onder de vreemde spraakwendingen behoort deze: gezond verstand - een ongezond verstand is geen verstand; - wij protesteren tegen die uitdrukking, maar nemen ze wederom aan, om het verstand, als gezond van aard en natuur, nader en beter te omschrijven. - Onze eeuw is, bij hare hoogst verstandelijke ontwikkeling en stoomvaartsnellen spoed, niet altoos meer gediend met het eenvoudig gezond verstand. Vader Leibnitz heeft reeds aangemerkt: ‘'t is vreemd dat de menschen somtijds een walg van de waarheid verkrijgen’ - te regt - het gezond verstand is een doodeenvoudig, krachtig, ongegeneerd, trouwhartig burgerman, zonder complimenten of veel morgenpraatjes, een ronde Zeeuw; - daarom behoort hij niet in het gezelschap van sentimentele, dichterlijke, overspannen, dweepachtige lieden, die uit den aard verbazend excentriek zijn, en een afkeer hebben van het gewone, dagelijksche, bekende, dus ook van het triviale gezond verstand. - 't Is niet genoeg, dat we weten, dat tweemaal twee vier is, of de cirkel rond, daar moet hier en daar
| |
| |
in die waarheid, een treffende, vrome, diepe, verborgene, beeldsprakige zin liggen, een mysterium, dat niemand weet en niemand begrijpt. Als de verdichting of de verbeelding, de twee hoog adellijke en aanzienlijke nichten, den ouden burgerman, wiens ja, ja, en wiens neen, neen is, niet wat voorthelpen, en wat beter in een modern pak steken, zal de man waarlijk nog op een hofje, of in een proveniershuis moeten komen. Gelukkig dat hij zoo sterk en gezond van natuur en gestel is, en van eeuw tot eeuw maar voortwandelt, als men de mystieke, de overpoëtische, de middeleeuwsche kaartenhuisjes telkens weêr heeft omvergeblazen, of weder in het oude doosje zamengepakt. - Wanneer de kerkelijke, en dikwerf de wijsgeerige wereld, den stevigen, onbevreesden burgerman op allerlei wijze beleedigen en tergen, ligt hij niet eens den stok op, maar haalt de schouders op, glimlacht, en gaat zwijgend verder voort, wel wetende, dat hij zijne regten niet heeft verkregen van beneden, maar van boven, en eens weder gerehabiliteerd wordt, - en als de overspannen dweeper, de verhitte romanschrijver, de onverstaanbare dichter, met een ‘poëtisch vest aan’ - dat is Muze-dronken - hem uitjouwen en uitschelden, als deze allen hem te gemoet schreeuwen: ‘nul n'aura de l'esprit hors nous et nos amis’ - ja, dan zegt de burgerman -: ‘met uw verlof, mijne heeren! ik zal u niet langer hinderen, mag ik even passeren? tot wederziens’ en hij ziet nog eens glimlagchend om, en zegt ter goeder trouw: - ‘'t is waarlijk zonde en jammer van die knappe, geleerde menschen, - maar, qu'y faire?’
| |
Vertalen.
- Ook hier speelt het voorzetsel, het voorhangsel - ver - een vreemde, taalkundige rol: - ver - als de oplossing - zoo als in verwenschen, verspillen, verkleinen, - is hier veranderd in eene aanbeveling - zoo als in vergeven, verheffen, verheerlijken. Hoe zullen onze taalkundigen met dat verduivelde - ver - nog eens geheel teregt komen? - Intusschen behoort het vertalen tot ons letterkundig levenselement. Zonder vertalingen is onze nationale letterkunde niet meer denkbaar, - nergens is de Nederlander zoo verbazend wereldburgerlijk, als hier. Als Dickens of Sue een nieuw werk in de wereld brengen, en de faam het eerste doordringt tot in het hart en oor der heeren boekhandelaren, schiet de vertaler, door de boekhandelaars opgewekt, als een uitgevaste panther uit zijn hol te voorschijn, en staat met beide klaauwen en vonkelend oog gereed om het origineel te grijpen, en als met tooverkracht den overdierbaren auteur te naturaliseren, en hem met al zijne gebreken en ondeugden aan den luidblaffenden Cerberus, het publiek, als een honigkoek in den open muil te werpen, opdat het gedierte weder eenigen tijd ligge te rusten in zijn hok en te herkaauwen. 't Is billijk, dat de oorspronkelijke auteur door den vluggen vertaler met groote minachting wordt beschouwd; hij is maar een arm kind in vergelijking met de rijke letterkundige lords en gentilshommes van het buitenland, die met eerbied worden opgewacht, en domicilium hebben gekozen bij alle uitgevers en al de leesbibliotheken, terwijl de auteur-Nederlander als Lazarus aan de deur ligt, en de honden, dat zijn de sloopers-boekhandelaars of boekwurmen, de zweren likken - dat is, de boeken ten minste 100 of 150 percent minder afleveren - en toch, vreemd genoeg, worden de auteurs-Nederlanders nog niet ontmoe- | |
| |
digd, en wagen telkens de wanhopige poging weder, even als iemand, die te klein van gestalte is, met de beide handen naar den hoogen tak, met vruchten beladen, springt,
dien hij niet bereiken kan. Een vertaler is, om vele redenen, voor de heeren uitgevers of boekhandelaars veel onmisbaarder of dierbaarder dan de oorspronkelijke schrijver: hij volgt dadelijk op den letterzetter en corrector. - Waarom? Als het origineel door den burgervader is gehomologeerd, en de uitgever den vreemden auteur bezit en beheerscht, kan de uitgave van het eerste en tweede deel met spoorwegtrein-naauwkeurigheid berekend, en den volke kenbaar gemaakt worden. Als de vertaler met de letterkunde alleenlijk verloofd, geëngageerd is, en de trouwring nog niet gewisseld, een jongetje in het vak, worden de vellen, 16 paginaas druk, digt gedrukt, à f3, f4, of f5 - besteld, aangenomen, afgeleverd - en ook wel betaald. Als de vreemde auteur zijn creditif reeds meermalen aan het publiek heeft getoond, en het publiek heeft gezegd: ‘gezien en goedgekeurd door mij’ voorziet de heer uitgever, buiten de groote, zware uitgave voor den vertaler, zoo even genoemd, en de onkosten der uitgave, eene billijke schadeloosstelling van de zijde des publieks. Als de vertaler zich goed gedraagt en fatsoenlijk is, dat is, geen hooger werkloon vraagt, spoedig, op schoft werkt, met taal en stijl te regt kan komen, mag hij het weêr doen, en wordt ingehuurd, - vast werk, ook gedurende den winter. - Nu vragen we u, of een oorspronkelijk schrijver, die meer werkloon dan geld vraagt, en vragen moet, die nog maar half geaccrediteerd is, die buigt en kermt onder de slavenzweep der letterkundige blank-officieren - de recensenten - niet eindeloos veel te kort schiet bij een onvermoeiden en moedigen vertaler, die zegevierend in zijn graf nederzinkt, in de eene hand de kopij, in de andere hand zijne pen houdende, terwijl men hem - 't is schandelijke ondankbaarheid - niet eens een lauwerkrans vlecht, - op de doodbaar?
| |
Vlag.
- Het oude, getrouwe zinnebeeld - het gekleurde doek, dat eene geheele natie aan vestingtoren of aan de bovenbramra vertegenwoordigt. Niemand heeft zulk eene verbazende volmagt dan de vlag. Komt het groote, alles overtreffende woord van vliegen, welnu - de eer en roem des vaderlands, zaamgeperst in de kreuken der nationale vlag, vliegt de wereld rond, als de trekvogel. - Sommigen hebben gemeend, 't zijn onmenschen, dat de vlag eenige overeenkomst heeft met eene moderne fetisch, een afgods-doekje of lapje, en dat men wat te sterk aan het zinnebeeldige voorwerp gehecht was; - maar deze koude, ondichterlijke geesten zijn gevaarlijk voor de nationale eer. De vlag, het ridderlint, het ridderkruis, zijn, als stomme vertegenwoordigers der onzigtbare verdienste of der absente eer, immers onmisbaar? Men kan toch niet verlangen, dat de admiraal of de kommandant zelf, of de veldmaarschalk aan de torenspits of den mast worden opgeheschen, dezen moeten door het gekleurde doek gerepresenteerd worden, - dat is minder gevaarlijk, meer in den regel. - Op deze wijze is het woord - de vlag - langzamerhand in de plaats getreden voor de natie zelve, voor hare strijdkracht, voor hare belangen, - hier en daar is de natie - de vlag. - Men strijkt de vlag, zooals de schuldenaar den hoed afneemt (of strijkt) voor den krediteur, zoo als men voor iemand uit den weg gaat, die in een naauwe steeg u op
| |
| |
zijde zoude duwen, nog wel een stomp of schop op den koop toegeven. - Men herkent elkaâr aan de vlag op zee, als het niet mist of duister is, en neemt over en weer de welvoegelijkheid waar, en salueert met buskruid en met de vlag. Wij behoeven u niet te zeggen, hoe rijk onze spreekwoorden-catalogus aan spreekwijzen is geworden, die van het wapperende dundoek zijn ontleend, - een blijk te meer, hoe sterk wij met de zee verwant zijn. - Staatkundige, kerkelijke, wijsgeerige menschen varen onder eene bepaalde vlag - een nommervlag (somtijds nommer 11). - Gelukkige lieden laten de vlag waaijen, - en van de vrouwen heeft men zelfs durven zeggen, dat zij de vlag in top hadden, terwijl de echtvrienden gedurig moesten strijken, of eindelijk in het vooronder werden gestopt!
| |
Voeden.
- Wilt ge zoo goed zijn, van terug te keeren tot de woorden Armoede en Vasten in ons Woordenboek, en dan den hoed afnemen voor dit woord - lezer! - De groote kunst of kunstgreep dezer eeuw is niet zoo zeer om de lieden te regeren, te bekeeren, te verlichten, te vereenigen, maar om ze te voeden. - Wanneer onze legioenen armen niet gevoed worden, zullen ze noch aan regering, noch aan bekeering, noch aan verlichting, noch aan vereeniging, de allerminste behoefte hebben. - Wij weten het zeer goed, dat zulk een grof materieel oogpunt van levensbeschouwing u niet zeer aangenaam is, en dat ge meer denkt aan uwe bewaarscholen, burgerscholen, hoogescholen, dan aan de voeding, dat is: het levensbehoud van die duizendtallen, die als tusschen aarde en hemel zweven, en eerst, als het u belieft, om brood vragen, en vervolgens om onderwijs in den katechismus en een lidmaatsbewijs. - Maar, moet dat dan niet vereenigd worden? vraagt ge. - Buiten allen twijfel: - vergeet echter niet, dat ge met den geest en het hart niet ver komt, als het ligchaam, de kast, de enveloppe, het foudraal van beiden, niet mede in den normalen toestand is, waartoe de Schepper dat bestemde; want de menschen zijn toch wel niet van nature geboren - om honger te lijden, al zijn ze ook van nature geneigd en bestemd, om God en den naasten - te haten. - Waarom vindt men niet in alle rijken, wij bedoelen de beschaafde, de Christelijke, bepaalde voedings-commissiën, onder dadelijk opzigt der regering, en waar de vorst permanente voorzitter is? - die zijn er, zegt ge - armbestuur, diakoniën, maatschappijen, bedeelingen, - den Hemel zij dank, dat zij er zijn; - maar wij eischen eigenlijke voedings-instituten, die voor het arme menschelijke=vee niet minder zorg dragen, dan voor de paarden, koeijen, schapen, ja zelfs voor het pleizier-vee: de schoothondjes en kanarievogeltjes! die immers niet van honger sterven, terwijl menig arm mensch een
goed eind op weg is, om op die exceptionele wijze hemelwaarts te gaan. Of, als men zulke billijke en naauwkeurige zorg draagt voor de gezonde voeding der land- en zeemagt, en de officieren van administratie, met meer dan menschelijke liefde, waken, dat het brood, de erwten, het vleesch, voor die magten niets te wenschen overlaat, zoude men dan voor de landmagt der armen, zonder soldij, zonder kleed, zonder avancement - dan alleen in en naar den hemel - niet eens met meer Christelijken ijver moeten zorgen? - Waarom zouden de koornschuren van Jozef, zaliger gedachtenis, niet weder opgebouwd kunnen worden, als de zeven magere koeijen op aarde verschijnen? - Nog eens, 't is een heerlijk
| |
| |
werk, een kostbaar werk, om de armen te bekeeren, te onderwijzen, de kleine armen op de school te bewaren, en de groote armen te troosten, als het noodig is, in de gevangenis te zetten, of goedkoope Bijbels aan te bieden; - maar, om ze boven dat te voeden - de mensch kan er waarlijk, waarachtig, niet buiten - dat moet men begrijpen en leeren, al was het eerst in Ierland, en dan in de achterbuurten der groote steden.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|