| |
De voorlaatste Noord-Hollandsche predikantenvergadering te Amsterdam, den 13 Mei.
Ziet hoe goed, en hoe liefelijk is het, dat zij die broeders zijn, ook zamen wonen.
Psalm 133.
Het verslag van de zesde vergadering der Noordhollandsche predikanten-vereeniging is bekend geworden door de Kerkelijke Courant van September laatstleden, en 't behelst te veel belangrijks, om niet mede ter loops in dit tijdschrift ter sprake te komen. - Dadelijk herhalen we hier eene vraag, die meermalen is gedaan: waarom bij het verslag de namen der presente leden niet gevoegd worden, op een enkel blaadje, digt in elkaâr gedrukt, dus minder kostbaar? dan kan men zich overtuigen, ook buiten af, dat broeders - een kapitaal woord in deze onbroederlijke dagen - van verschillende kerkgenootschappen en van verschillende kleur (graauw, licht-graauwwit) elkaâr de hand en het woord reiken, volgens den 133sten Psalm - dat mag wel eens gehoord en gelezen worden. - Men verzekerde ons, dat bij eene meer zuidelijke predikanten-vergadering of -vereeniging (hier is nog verschil) slechts de predikers der Hervormde kerk zich ergens hebben geagglomereerd en beschouwd als de eenige ‘glebae adscripti’ terwijl de dissenters (zoo werden de leden der andere kerkgenootschappen genoemd) bleven uitgesloten - daarvoor zullen welligt goede redenen, ons onbekend, bstaan; in Amsterdam en Noordholland denkt men er anders, en toch wel iets beter over, zooals het verslag bewijst, waar de voorzitter een Remonstantsch professor was, de
| |
| |
eerstvolgende voorzitter een Luthersche hoogleeraar zal zijn (nu geweest is), en de predikers der Luthersche, Doopsgezinde, en Remonstrantsche gemeente het woord hebben gevoerd. Naar het ons toeschijnt, is het juist een volstrekt vereischte van eene predikanten-vereeniging, dat men ook onder protestanten de leden der kleinere genootschappen en kerken opneemt, en daardoor het doel - vereeniging - inderdaad bereiken. En welk doel bereikt men dan - re vera - werkelijk met dergelijke groote, gecontinueerde vergaderingen? vraagt ge, lezer! en vraagt er bij: - of heeft men zich eigenlijk wel in het geheel een bepaald doel voorgesteld? of is het een onschuldig, vriendelijk spel, naar den eisch van den Tijdgeest, die alom zijne meetings proclameert, en ook eens een greep doet in het predikantenleven? Wij gelooven, om die vragen eenigzins juist te beantwoorden, dat de algemeen bekende sociale, irenische, henotische strekking van onzen tijd, in de Protestantsche kerk dergelijke verschijnselen, als de predikanten-vereenigingen zijn, van zelfs heeft voorbereid en uitgelokt, - eene reeds meer en meer rijpende vrucht aan den boom der kennis, - eene zigtbaar uitgedrukte, in het leven getreden neiging, om elkaâr te verstaan, en over en weder sprekende altijd beter en beter te verstaan. Uit een psychologisch oogpunt beschouwd, is dus predikanten-vereeniging, qua talis, als zoodanig, gemakkelijk te begrijpen, - en nu het doel? - 't Zal, om in zeer algemeene termen te spreken, wel zijn, eene grootere en meer gevestigde eenheid in de Protestantsche kerk te bevorderen, te vestigen, of ten minste voor te bereiden: - elke vereeniging bedoelt immers eene zamenstemming van gescheidene, dikwerf strijdende en botsende krachten, - eene harmonie, waarin zich de dissonanten (niet de dissonanten van Do. v. Rhijn) langzamerhand oplossen, en het volmaakte akkoord - van geloof, hoop en liefde laten
hooren, - een unisono, een koraal-gezang, dat zeer liefelijk luidt, als de verschillende instrumenten in de geestelijke wereld gedurende de laatste eeuwen onophoudelijk zijn gestemd en geprobeerd, - en dien bajert van wanklanken voortbragten, ons wèl bekend, waar de kunstenaars vóór het concert bezig zijn om te stemmen, en daardoor eene oorverscheurende wanstemming voortbrengen, waarbij het ons als koud water over den warmen rug loopt, om in dagelijksche taal te spreken. - Wij gelooven niet, dat er een ander, meer verborgen, meer bedenkelijk doel, door de predikanten-vergaderingen wordt beoogd of vooreerst verlangd, b.v. geene bepaalde vereeniging van Protestantsche strijdkrachten, tegen de aan- en indringende Katholieke kerk, geene clandestine poging om de bestaande kerkelijke vormen op te lossen, geene verfoeijelijke handgrepen om proselieten te maken, - daarvan is ons, regtstreeks, niets gebleken, - de onderlinge wisseling, de ruilhandel der gedachten, het zoo nuttige ‘bespreken’ van belangrijke punten in de Theologische wereld, staat hier op den voorgrond, en verder kan men ook billijkerwijze niet gaan; verder behoort men, voor alsnog, niet te gaan, en verder zal men ook niet wel gaan, omdat men daar geen behoefte aan heeft. - Derhalve gelooven wij, dat de brave en vrome broeders, die zich van deze vereenigingen opzettelijk terugtrekken, of dáár geheime aanslagen op de kerk of de leer of de regtzinnigheid - rieken - (sommigen zijn scherp van reuk als de brakken) welligt niet geheel juist oor- | |
| |
deelen. - Vraagt men al verder: maar welk nut hebben deze vereenigingen tot heden toe in de kerk en de menschheid gebragt? dan vragen wij op onze beurt: Welk nadeel hebben ze gedaan? - Kunt ge de werking van een middel dan reeds dadelijk bespeuren? - Wij zouden u op het Christendom zelve in de eerste jaren of eeuwen kunnen terugwijzen en vragen: Vindt ge
dáár en toen reeds de rijpe vrucht van de goddelijke, heilaanbrengende leer? - zoude het niet noodzakelijkheid zijn en worden, dat bekwame en ijverige Protestantsche predikers, in ééne provincie des vaderlands, als buurlieden, als onder één dak te zamen wonende, elkaâr leerden kennen, en vervolgens elkaâr leerden verstaan. - Er is toch niets dat van zooveel belang is, in de staatkundige, kerkelijke, maatschappelijke en huiselijke wereld, dan dat men elkaâr wèl en goed verstaat, en dat kan niet anders en beter geschieden, dan dat men elkaâr spreekt, bespreekt, ook tegenspreekt, en eindelijk afspreekt om later weder te spreken: - op dat punt, dunkt ons, zal men het vrij algemeen eens zijn. - Indien ge dus eigenlijke, groote, verbazende, magtige resultaten van deze predikanten-vereenigingen verwacht, en omdat ge die niet waarneemt, met een medelijdenden glimlach de schouders daarover ophaalt, zouden wij welligt, waarde lezer! wegens uw voorbarig ongeduld, ook over u de schouders moeten ophalen, en zoo wederkeerig tegenover elkaâr staan in geene zeer aangename of schoone positie. - Genoeg, wat het algemeene gezigtspunt, waaruit dergelijke vereenigingen beschouwd kunnen worden, betreft. Als ge het verslag even ter hand neemt, zult ge zien, dat belangrijke zaken hier behandeld, of ten minste, als ge dat woord bij de vereenigingen nog niet dulden wilt, - besproken werden.
De godgeleerde faculteit komt zelf in het eerste gelid; de vraag: of ook de andere gezindten (scilicet: dan de groote Hervormde gezindheid - venia verbo!) aan de hoogescholen vertegenwoordigd moeten worden - is geopperd. - Broeder Spijker nam het woord: - hij zag gaarne de seminariën met de hoogeschool op ééne lijn, en bevoegd om wetenschappelijke graden te verleenen. - Broeder van Gilse kiest hier eene zeer wijze onzijdigheid, - de bezwaren zijn niet gekomen van de zijde der kleinere genootschappen, maar voortgekomen uit den boezem der Hervormde kerk zelve. - Broeder Millies schijnt meer naar eene betamelijke zelfstandigheid der kerken - als genootschappen beschouwd - heen te neigen. - Broeder van der Hoeven herinnert, dat de Remonstranten zeer beleefdelijk voor dat voorregt eener nadere verbinding met de Leidsche universiteit hebben bedankt; hij wenscht handhaving der theologische faculteit, en vrije uitstraling van het licht, - eindelijk worden de regten der Katholieken en der Afgescheidenen aangeroerd, die meermalen over onregtvaardigheid hebben geklaagd. - Was het niet hoogst belangrijk, de voorstanders van verschillende kerkgenootschappen over dit kapitale vraagstuk te hooren? Al mogen velen hier het verslag, onbevredigd, uit de handen leggen - de zaak is intusschen toegelicht, en als er eerst in de eene of andere zaak, even als inhetmenschenoog, maar beter licht komt, is men op weg om beter te zien - beter te onderscheiden.
Vervolgens is de vraag behandeld: op welke wijze de Protestantsche kerk, als
| |
| |
zoodanig, zich het schoolwezen in ons vaderland behoort aan te trekken?
Broeder Liernur merkt, zeker zeer teregt, aan, dat de Christelijke kerk voor de opvoeding der kinderen moet waken: - dus ook voor de godsdienstige opvoeding, - anders wel geene opvoeding, maar welligt enkel - voeding! - Hij wenschte Protestantsche scholen, waar eerbied voor 't Woord van God werd ingescherpt.
Broeder Beets wenscht evenzoo, niet minder vurig, dat de Kerk voor de school en het onderwijs moederlijk zorge; - andere broeders volgen - in denzelfden geest. - Broeder Beets dringt andermaal, en nu, wat sterker, op het verchristelijken van het onderwijs aan, - hij komt met de verschrikkelijke stelling te voorschijn: ‘l'état athée’ vordert ook eene ‘école athée!’ - dergelijke allertreurigste omina wekken de bezorgdheid van andere broeders op. Broeder van Voorst inzonderheid is er door getroffen, het vraagstuk der kerkelijke scholen komt ter bane - overdrijving is hier gevaarlijk: ‘Moet b.v. ook de muziekles met het gebed begonnen worden?’ (van Voorst, blz. 24 van het Verslag.) Broeder Beets dringt nog eens aan in denzelfden geest, er wordt weder in een tegenovergestelde rigting gesproken - en veel waarheid gezegd, - welligt ook veel eenzijdigheid ontdekt - en ook geruststelling voor de toekomst gegeven; - geldt het ergens, dan is het hier: - du choc des opinions jaillit la vérité.
De derde vraag luidde alzoo: Hoe heeft men te oordeelen over het aanwenden van stoffelijke middelen tot handhaving van het protestanlismus?
Broeder ter Haar patrocineert in het algemeen het aanwenden der stoffelijke middelen, hij neemt de tegenbedenkingen weg (verbittering tusschen Katholieken en Protestanten, nutteloosheid van die middelen) hij eischt werkzaamheid bij die geoorloofde, stoffelijke middelen, - andere predikanten stemmen min of meer toe, - Welstand en Unitas komen ter sprake. - Broeder Millies echter wenscht bepaaldelijk, dat men bij het materiële standpunt den geloofsgrond niet verlate; hij eischt vertrouwen van boven, - beneden voorzigtigheid! - Het belangrijke punt wordt van verschillende zijden toegelicht, niemand zal hier warmen Protestantschen ijver, als bezadigd oordeeler, kunnen ontkennen.
De vierde vraag heeft betrekking tot het ambtsgewaad (of ambtskleed) als onderscheidings-teeken.
De toga-quaestie maakte hier een' geleidelijken overgang van de stoffelijke middelen op het stoffelijk kleed, dat, zoo als billijk, hier verdedigers, dáár bestrijders vond; men weet dat de drie kleinere genootschappen: de Evangeliesch-Lutherschen, en de Hersteld Lutherschen, de Remonstranten (de Waalsche broeders gingen voor) de toga hebben op- en aangenomen, en dat buiten deze, de Doopsgezinde broeders, benevens de Hervormde predikanten, voor het zwarte kleed hebben bedankt, en terugdeinsden. - Uit deze discussie blijkt, dat meer dan een spreker het ambtsgewaad zelf verwerpt, en niet de soort, niet de species, maar het genus. - 't Spreekt van zelfs, dat zij, die de toga dragen, als verdedigers, zij, die er nog niet toe kunnen of durven overgaan, als bestrijders moesten optreden en spreken. - Broeder Boeke, op Evangelischen bodem staande, neemt de zaak zeer hoog op, en vermeent, dat het Evangelie de toga verbiedt, - hij spreekt van die booze, trouwelooze mannen in lange kleederen, en bewijst daardoor zeker wat te veel op eens, - zoo als broeder
| |
| |
Domela Nieuwenhuis, zeer te regt, aanmerkt, dat ook de Jezuïeten zoowel in korte, als lange kleederen, zijn verschenen.
Eindelijk vermoedt broeder van Voorst, dat men de zaak, en de quaestie, zekerlijk wat te zwaar tilt, bovenal als men er het priesterlijk karakter mede verbindt, waarmede broeder Millies zich niet geheel kan vereenigen.
Zietdaar eene zamen gedrongene schets, uit het verslag ontleend, een extract, en niets meer, alleenlijk medegedeeld, om ook door dit Tijdschrift de vraag te helpen beantwoorden: wat geschiedt er dan eigenlijk in die predikanten-vereenigingen, waar we nu en dan van hooren spreken? Of geschiedt er welligt - niets? Is het ook maar spreken en redeneren over en weêr? - Wij hopen, door ons zeer, ongemeen, beknopt uittreksel uit het Verslag, dezen en genen geene on dienst te doen, om ten minste eenigzins op de hoogte te komen van datgeen, wat er binnen de muren van het kerkgebouw der Doopsgezinden te Amsterdam, in de voorlaatste vereeniging, is behandeld. - Blijft ge nu nog bij uwe vooronderstelling, dat alles hier vruchteloos, nutteloos is, of zoo als we iemand hoorden zeggen: ‘die zaken kunnen de heeren predikanten even goed bij elkaâr onder een pijpje afdoen?’ - Wij gelooven, dat èn het belang der behandelde onderwerpen, èn de wijze waarop men die besproken en toegelicht heeft, wel degelijk daartegen pleiten, ja, nog meer, dat hier de geesten elkander vinden, ontmoeten, en leeren verstaan, en daardoor voor de toekomst de goede zaden van vereenigde Evangeliesche kracht, eenparige liefde, en hoogere ontwikkeling, des Christendoms, bij zijn' fellen strijd op aarde, worden uitgestrooid. Men verwachte intusschen niet, dat het jeugdige rijsje nu reeds een boom zij (tandem fit surculus arbor), het moet met trouwe zorg gekweekt, bewaakt, ook hier en daar, als er waterloten verschijnen, besnoeid. - Wij hopen later de werkzaamheden der Noordhollandsche predikanten-vergadering, onder het voorzitterschap van eenen bekwamen en geleerden hoogleeraar, en onder de pen en uit het verslag van den bekwamen secretaris, aan onze lezers te kunnen mededeelen, en wenschten even gaarne voor dit Tijdschrift de mededeeling van gelijksoortige vereenigingen in ons vaderland te mogen ontvangen.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|