Wat moet er gegeven worden omtrent de mannen, wier vermelding men nu eenmaal besloten heeft? Ziedaar een der moeijelijkste vragen. Moet gij een levensbeschrijving van den mensch of een schets van den theoloog leveren? Het laatste zal wel hoofdzaak zijn in een woordenboek van Nederlandsche Godgeleerden, maar 't kan met het eerste gepaard gaan, mits het niet door het eerste overheerscht wordt. In welke eeuw een godgeleerde leefde, uit wat stand hij voortkwam, of zijn geleerde vader of vrome moeder magtigen invloed op zijne toekomst oefenden, het kan van belang zijn; maar toch, men vergeve 't ons, dat het van de meesten ons vrij onverschillig is, of hun moeder Geertje of Jaantje heette, of zij met twee of tien kinderen gezegend waren. Wij vreezen, dat de heer Glasius ook hier wel eens te veel gezien heeft op wat hij wist, niet altijd op wat zijne lezers behoorden te weten. De hoofdzaak is, dat ik van den man, wiens leven hij beschrijft, een totaalindruk ontvang, hij moet mij voor den geest staan, zoo als hij was en werkte op en leed en streed in zijn' tijd. Flinke theologische Durchbildung is daarom bij den schrijver van het biographisch woordenboek hoofdvereischte: hij moet de rigtingen en partijen kennen, de plaats weten aan te wijzen, die elkeen toekomt, hij moet de geesten kunnen wegen en de kunst verstaan om met een enkel stuk krijt een gelijkend portret te maken. Dat doet de heer Glasius niet altijd: ik hoor bij menigeen wel, wie zijn vader was, hoe zijn moeder heette, waar hij preekte of collegie hield, wat boeken hij schreef, maar een degelijke karakteristiek vinden wij niet altijd! Toch, de schrijver kon het, het artikel Abresch en anderen toonen het. Een flinke karakteristiek, die elkeen - van de voornaamsten althans - terstond zijne plaats aanwees in zijne eeuw, in de geschiedenis van de ontwikkeling van Christus' kerk, hadden wij gaarne gezien in plaats van menige bijzonderheid, die verzwegen
kon worden. Had de schrijver toch meer gesnoeid! Zie b.v. in het artikel Galenus Abrahamsz de Haan drie en twintig kostelijke regels besteed aan de vermelding van een twist over den kinderdoop, die, volgens den auteur zelven, ‘zonder belangrijke gevolgen afliep.’ Waarom dat berigt niet in weinige woorden zamengedrongen?
Wij komen tot het hoofdgebrek in de uitvoering: 't is een zekere breedsprakigheid, soeperigheid, taaiheid, waarmede de meeste artikelen gesteld zijn, en waardoor ze den schijn op zich laden van vóór een vijf en twintig jaren geschreven te zijn. Vooral in den aanhef der artikels is dit gebrek in 't oog loopend: ‘Ongetwijfeld komt aan Petrus Abresch, te Middelburg in 1735 geboren en te Groningen in 1812 overleden, eene eereplaats toe onder de Nederlandsche godgeleerden.’ - ‘Noord-Brabant is, in het leveren van voortreffelijke mannen, die de verbetering van kerk en godsdienst hebben voorbereid, niet zoo gelukkig geweest, als de meer noordelijke gewesten van ons vaderland. Nogtans heeft het in de vijftiende eeuw enkelen voortgebragt, die, ook wat de theologische wetenschappen en vooral wat de beoefening der godsdienst (?) betreft, niet zonder verdiensten zijn.’ - ‘Onder die godgeleerden, welke, ofschoon geenen bepaalden invloed op de rigting der theologische wetenschappen geoefend hebbende, nogtans in hun tijdperk genoegzamen naam verwierven om in ons woordenboek niet geheel onvermeld te blijven, behoort...’