| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Frankrijks godsdienstige toestand.
I.
Bij gelegenheid der wereldtentoonstelling te Londen, is eene zeer talrijke vereeniging van Protestantsche godgeleerden, uit verschillende oorden van Europa, gehouden, die elkaâr onderling met liefde en vrijmoedigheid hebben begroet, en waaronder eenigen, in redevoeringen en toespraken, over den tegenwoordigen godsdienstigen toestand het woord hebben gevoerd. 't Laat zich denken, dat hoogst belangrijke onderwerpen zijn behandeld, en met groote deelneming aangehoord. Wij zijn overtuigd aan onze lezers, en volgens het bepaalde doel van dit Tijdschrift, eene werkelijke dienst te bewijzen, door, achtereenvolgens, sommige dier redevoeringen aan te bieden, zoo als wij ze uit een Engelsch tijdschrift (Evangelical Christendom, September) hebben overgenomen, en openen deze verslagen met de even krachtige als kernachtige rede van den bij ons welbekenden Franschen prediker, Napoleon Roussel, een warm en vrijmoedig Protestant. Nu volge, zonder verdere voorafspraak, zijne beschouwing over:
| |
Frankrijks ongeloovigen toestand.
Aangespoord zijnde, om eenig berigt mede te deelen, betreffende het ongeloof op het vaste land, moet ik deze ruime en zware taak binnen zekere grenzen trachten te beperken. In plaats van het vaste land stel ik Frankrijk, omdat dit het eenigste land is, over welks godsdienstigen toestand ik naar persoonlijke kennis mag oordeelen, - en over het ongeloof spreek ik alleenlijk in betrekking tot het Christendom; want ik begrijp dat dit de zin en bedoeling is der voorgestelde vraag. - Volgens deze noodzakelijke bepaling, wordt mijn onderwerp aldus begrensd: Hoedanig vertoont zich het ongeloof in Frankrijk, ten aanzien der godsdienst van Christus, - en derhalve beantwoord ik heden de volgende vragen: Welke zijn de oorzaken van dat ongeloof? Welke zijn de gevolgen of onder welke vormen vertoont zich hetzelve? eindelijk, waar zijn de middelen om het tegen te gaan?
De oorzaken: De eerste oorzaak, waarom het Christelijk geloof wordt verworpen is - omdat het onbekend is. - Deze stelling moge te Parijs verwondering baren, te Londen zal men haar des te beter verstaan. Voor waar! dat gewest, 't welk den naam draagt van het ‘meest Christelijke,’ 't welk duizend kerken, tienduizend geestelijken telt, is nog steeds onbekend met het Christendom, en wat nog merkwaardiger is, allen, zelfs
| |
| |
de meest onwetenden, vellen hun vonnis met eene ongeschokte overtuiging over datzelfde Christendom, 't geen ze volstrekt niet kennen. Over welke andere zaken men twijfele en spreke en oordeele, hier hebben de lieden zulk eene goede gedachte van zichzelven, dat ze zich verbeelden als door een zeker instinct datgene te kunnen beoordeelen, wat ze nimmer hebben overdacht. Welligt dat zij hier of daar eene tegenwerping in Dupuis, of eene geestigheid van Voltaire gelezen hebben, of eenige bespotting der Christelijke waarheid, in de werkplaats, of aan de theetafel hebben opgeraapt, - met die oppervlakkige kennis houden zij zich tevreden, volgens dergelijke geldige gronden wordt het Christendom beoordeeld en verworpen! - Anderen gaan nog verder, en zonder zelfs te kunnen lezen, of de gronden voor en tegen gehoord te hebben, zeggen zij het Christelijk geloof vaarwel, en stellen eene eigenaardige godsdienst uit twee leerstellingen te zamen: - het bestaan van een Schepper - en de hoop op een toekomend leven: - Een Schepper, welken zij eeniglijk beschouwen als de eerste oorzaak van het heelal - en verder zijne betrekking tot hen, als hun regter, òf vergeten, òf loochenen. Een toekomend leven, 't welk op de hoop is gebouwd, en niet op het geloof, voor allen hetzelfde moet zijn, waar de trappen van heil of zaligheid alleenlijk afhankelijk zijn van den meerderen of minderen graad van schuld. Buiten dat is het niet mogelijk, dat het Christendom in een land gekend zoude zijn, 't welk als opgerezen is uit een diepe kolk van eeuwen, waarin de Bijbel, de ware bron der Christelijke waarheid, onbekend was. Dáár, waar de Bijbel niet bestond, zullen we vruchteloos naar die godsdienst zoeken, welke de Bijbel alleen leert. Ik weet intusschen zeer goed, dat in het laatste vierde deel eener eeuw de Bijbel algemeen is verbreid, - maar wat beteekent een millioen Bijbels op eene bevolking van zes-en-dertig millioen menschen, bovenal als men erkent,
dat de helft der exemplaren reeds is versleten, terwijl anderen twee-, drievoudige dienst doen in Protestantsche gezinnen; anderen door de priesters zijn weggenomen; anderen op de scholen verloren gegaan, waar de Bijbellezing tot eene bezwarende taak is geworden, en hoevele Bijbels sluimeren, ongelezen, in het stof! hoevele worden gelezen, en toch niet verstaan, daar hunne eigenaars naauwelijks in staat zijn om de woorden en letters te kunnen ontcijferen, en de zin, de meening der woorden, hun geheelenal ontsnapt!
Maar er bestaat een erger kwaad, dan onkunde - de dwaling. - Ik heb liever met een mensch te doen, die zijne onkunde gevoelt en erkent, dan met een ander, die dit alles onder valsche begrippen bedekt, - daarom is de tweede oorzaak van het ongeloof in Frankrijk: de verwisseling van het Christendom met het Katholicismus. In de plaats der vrije genade, stelt Rome de goede werken op den voorgrond, - volgens haar, is de godsvereering in geest en waarheid, - de reliquiën te vereeren - de Heiland is de maagd Maria - met één woord, het Christendom is de mis, biecht, vasten, kerkplegtigheid en processie. - Hoe is het mogelijk, dat de godsvrucht, onder deze heidensche vormen, niet door de wel oppervlakkige, maar toch verstandelijke volksmenigte wordt afgewezen? Wie gevoelt de moeijelijkheid niet, om den Katholieken sluijer weg te nemen, welke de oorspronkelijke
| |
| |
gelaatstrekken van het Christendom bedekt?
Men vraagt welligt: is er dan geene plaats meer voor Christus in de Roomsch-Katholieke kerk? Inderdaad, die plaats is er - maar welk eene plaats? wat ik zelf zag en ondervond moge hier tot opheldering dienen. Eenige jaren geleden, bezocht ik de Katholieke kerk te Avignon. - Boven het altaar prijkte een schoone afbeelding der Maagd, daarnevens twaalf stoelen voor de kerkprelaten en een troon voor den bisschop; door dergelijke sprekende bewijzen van hoogmoed en afgoderij beleedigd, begaf ik mij naar eene ledige en vervallene kleine kapel, dáár in een hoek lag een klein beeld met stof bedekt. De purperen mantel, de doornenkroon, en de rietstok in de hand, deden mij spoedig Dengeen' herkennen, die hier bedoeld was.
Dit is dus uwe Katholieke godsdienst, sprak mijn reismakker tot onzen gids; zij stelt de maagd Maria op het altaar, de geestelijkheid in het koor, en werpt Christus in een vergeten en ellendigen hoek!
Alleenlijk onder dezen vorm is Christus in de Roomsche kerk gekend, alleenlijk als een crucifix, of, met andere woorden, als een fetisch, 't welk vereerd, aangebeden, gekust wordt, omdat de priester er zijn zegen over uitsprak. - Anders is er geen Christus; daar blijft niets over dan het misoffer, dat krachtige toovermiddel, om de zielen uit het vagevuur te verlossen, 't welk gevierd wordt ter eere der heiligen, of ter herdenking aan eenige merkwaardige gebeurtenis. - De Christus, als een levende en persoonlijke Verlosser, als Middelaar, is onbekend. Zooals de booze vijand den Verlosser den voet ligtte, en heeft vervangen, zoo heeft de maagd Maria den Verlosser weder vervangen, en de Godmensch staat onder de voogdij Zijner sterfelijke moeder, altijd voorgesteld als een wicht in de armen of aan de voeten van Maria. Alles wat van Christus in de Katholieke kerk is overgebleven, is het mis-offer, dat wil zeggen: verlossing door den priester, voor een weinig geld te bekomen.
Ik herhaal het, voor het grootste gedeelte der bevolking in ons Frankrijk, is het Christendom - de Roomsche kerk, en de Roomsche kerk is de mis, biecht, kerkplegtigheid, vasten en duizenderlei dwaze bijgeloovigheden, - daarin ligt eene geldige oorzaak, waarom het ongeloof Frankrijk beheerscht. Ter eene zijde is de Heilige Schrift onbekend, - aan de andere zijde slechts bekend onder den bedriegelijken vorm van het Katholicisme.
Men beweert, dat de Franschen, onder alle natiën, den roem dragen van goed Katholiek te zijn, - zóó zijn ze inderdaad - naar den naam - maar inderdaad zijn ze slechte Protestanten. - Gij zult onder hen, schier zonder uitzondering, aantreffen de zoodanigen, die de aanmatigingen en de leerstellingen der Roomsche kerk bespotten, - dáár ligt eene onuitsprekelijke stof voor scherts en geestigheid, zelfs onder het eigenlijke volk, dat intusschen tot de kerkelijke instelling de toevlugt neemt, dat in de kerk gedoopt, onderwezen, getrouwd en begraven wordt, zich onderwerpende, deels uit gewoonte, deels uit welvoegelijkheid, of uit navolging, aan hare ledige vormen.
Men zal intusschen tegenwerpen, dat het Christendom, 't welk ik als onbekend en geheel verkeerd opgevat, voorstel, desniettemin getrouwelijk in Frankrijk wordt verkondigd. - 't Is waar, maar hier, zooals in elk ander land, heeft het ongeloof een' vruchtbaren akker gevon- | |
| |
den in den natuurlijken afkeer van het menschelijk hart van eene leer, die èn het verderf van dat hart veroordeelt, èn deszelfs hoogmoed vernedert. Deze hinderpaal bij de verspreiding van het Christelijk licht is zoo algemeen, dat wij er naauwelijks melding van behoeven te maken, indien niet zekere kenmerkende trekken van ons nationaal karakter ons juist noopten, daarop bijzonder acht te geven.
Het Christelijk geloof rigt zich in de eerste plaats tot het hart en het geweten; maar een Franschman is van nature een redenerend en verstandelijk wezen, en elk stelsel, 't geen niet voldoet aan de eischen zijner rede, komt hem verdacht voor. Laat het ons bekennen, dat dit juist het geval is met de Heilige Schrift. Buiten twijfel dat, als eens de leer der genade is doorgedrongen tot in het geweten, onder den invloed des Heiligen Geestes, het verstand tevens verlicht, en alles verstaanbaar en zamenstemmend wordt voor hem, die gelooft. Maar de nutuurlijke mensch begrijpt het kruis van Christus niet. Wij stellen deze waarheid niet voor als eene beschuldiging, maar als een feit. Het is waar, dat de Schrift den zondaar veroordeelt, en het is even zoo waar, dat de Schrift door den zondaar veroordeeld wordt, terwijl de grieve, dat het Evangelie onredelijk en tegenstrijdig met zichzelven is, een krachtigen steun bij onze landgenooten vindt, als zij zien, bij den eisch dien wij aan het Christendom doen, dat ons eenvoudig en gevestigd geloof voor ons een genoegzame waarborg, voor hen volstrekt geen proefhoudend bewijs is. In hunne oogen, is het geloof niet, het hart aan eene zedekundige waarheid geheel over te geven, welke alleenlijk in hare uitspraak haar geldig bewijs vindt; maar het geloof is een werk der verbeelding, dat zijne eigene hersenschimmen schept, en de geloovige is hij, die de oogen sluit, opdat hij alles moge aannemen, wat hem wenschelijk voorkomt, - derhalve is de stelling - wij worden alleenlijk gered door het geloof, gelijkluidend met: - 't is genoegzaam om van eene dwaling overtuigd te zijn, in de verwachting van al de goede en heerlijke vruchten, die uit deze dwaling voortgebragt worden, indien ze waarheid ware! Het Christendom is, ik herhaal dit, in betrekking tot zijnen eisch aan ons geloof, in de oogen van den Franschman, eene onmogelijkheid om door het gezond verstand bewezen te kunnen worden, alleenlijk door de rede, of de besluiten der rede
- want deze zijn de eenige gronden voor hun oordeel, en voor de waarheid. 't Is derhalve niet te verwonderen, dat, waar men op dergelijke valsche gronden bouwt, men noodzakelijk tot de valsche gevolgtrekking - tot ongeloof - wordt gebragt.
Nevens deze algemeene oorzaken: onkunde, dwaling en menschelijke hoogmoed, welke allen meer of minder invloed uitoefenen, voegen wij andere oorzaken, aan Frankrijk, bij uitsluiting, eigen. Daaronder behooren: de ondeugd en misdaden van vroeger tijd, door de gees telijkheid bedreven. Hier kon te regt aangevoerd worden, dat het Evangelie van Christus niet verantwoordelijk is voor de besluiten der Paussen. Maar weinigen zijn in staat om de juiste onderscheiding te maken, die hier vereischt wordt, en de massa zal het Christendom blijven beschuldigen van die gruwelen, welke zijne zoogenaamde aanhangers hebben bedreven. De geschiedenis der Paussen is in Frankrijk beter gekend, dan de geschiedenis van Christus, en de
| |
| |
geschiedenis der priesters beter dan die der apostelen. De kerk draagt de schuld van meer dan eens den oorlog uitgelokt te hebben, van het koningrijk door list en lagen te hebben verwoest, van algemeene zedeloosheid door het slechte voorbeeld te hebben aangemoedigd. Hoewel heden ten dage de zedelijkheid van den geestelijken stand hooger staat, kleeft haar nog steeds de blaam aan van eerzucht en schraapzucht; hetzij met of zonder reden is hare levenswijze de gedurige steen des aanstoots, wordt de steeds vloeijende bron voor het ongeloof, volgens de welbekende spreuk: ‘zoo als de vrucht is de boom - zoo als de priesters is de godsdienst.’ - Deze beschuldiging komt hoofdzakelijk der Roomsch-Katholieke geestelijkheid ten laste, - indien we echter in het oog houden, wat reeds is aangemerkt, - de verwarring die er bestaat tusschen de godsdienst van den Paus en de godsdienst van Christus - erkennen we ligtelijk, dat de blaam en de verantwoordelijkheid hier van den een op den ander moet overgaan. Onder alle dingen wordt het volk 't meest tegen de geestelijkheid ingenomen door hare schraapzucht, dat wil zeggen (ik vermeet mij hier geen regter te zijn) hare schraapzucht, werkelijk of gewaand. 't Zij genoegzaam te herinneren, dat dit de algemeene grieve is, - ja, ik wil ten dezen opzigte gaarne toegeven, dat de priester somtijds schraapzuchtig, inhalig moet verschijnen, omdat het volk gierig is, - dit kan in zekere provincies worden waargenomen, want als men den landman zijn geld vraagt, vraagt men hem zijn hartebloed, - hij zal dit geld geven, eer, dan algemeene verachting te wenschen, als hij zich verzet tegen de belasting, die de Kerk hem oplegt, - maar terwijl hij geeft, verwenscht hij den priester, die vraagt; zijn afkeer wordt tegen de godsdienst op die wijze gevoed, en hij is reeds een vaardig slagtoffer voor de strikken van het ongeloof.
Deze beschuldiging van schraapzucht is naauw verbonden met eene zeer bekende aantijging tegen den priester - dat hij met de mis handel drijft. Het leerstuk - dat het werk, als werk reeds heiligt (opus operatum) door de Roomsche kerk verdedigd, geeft aan die beschuldiging vasten voet. Als de uiterlijke kerkplegtigheid is verrigt, is alles in orde, - en de verzoeking om den prieslijken stand te omhelzen, als een middel tot bestaan, wordt daardoor zeer groot; want de mis wordt even zoo goed gevierd, de biecht gehoord en de vrijspraak verleend, welke ook de beginselen en beweeggronden van den priester mogen zijn die het werk verrigt, en de verdenking, dat hier bloot wereldsche beweeggronden aanwezig zijn, mist haar doel niet: de raadgevingen en de toespraken van den priester worden daardoor zonder deelneming gehoord, omdat men vermeent, dat ze gegeven worden zonder overtuiging; is er al geen persoonlijke beschuldiging tegen den geestelijke, zoo wordt hij intusschen toch beschouwd, als behoorende tot een vennootschap van huichelaars, wier meest heilige pligten ondergeschikt zijn aan winstbejag en geldzucht.
Deze voorstelling, in betrekking tot den priester, gaat nog verder, en wordt ook op zijne wereldlijke lastgevers toegepast: die regering, welke de kerk heeft beschermd, deelt gewoonlijk in den afkeer, welken men der geestelijkheid toedraagt. Men beschouwt de bewindsmannen, die de kerk beveiligden, alsof ze daardoor op hun zelfbehoud bedacht wa- | |
| |
ren, en hunne eigene plaats en magt wilden bevestigen, door dat ze de verkondiging van orde en vrede hebben voorgestaan. De bezoldigde priester wordt beschouwd als de geestelijke soldaat van den Staat, en de beschuldiging van huichelarij gaat over op hen, die deze soldaten bezoldigen. Alzoo worden de Staat en Kerk onderling van elkâar afhankelijk. Welk een krachtig voorbeeld hiervan is de omwenteling van 1830! Toen de oudste tak der Bourbons viel, vloden de priesters, de kerken werden gesloten, de kruisbeelden weggenomen in de provincies, en het aartsbisdom te Parijs zonk weg, - terwijl, bij wijze van tegenovergestelde proefneming, eenige jaren later, toen de nieuwe regering hare belangen scheen af te scheiden van die der kerk, de liefde van het volk op eenmaal tot de verlatene kerk terugkeerde - eindelijk, om alle lotwisseling hier te zien - heeft het volk den ouden tegenstand tegen de Kerk en tegen den Staat weder duidelijk geopenbaard, zoodra Louis Philippe, in navolging zijns voorgangers, de geestelijkheid om steun vroeg, en zelf krachtig ondersteunde.
Gedurende dien tijd, bezig zijnde om de Roomsch-Katholieken tot het Evangelie te brengen, vond ik bijkans alom afkeer tegen de kerk, vereenigd met afkeer tegen de Regering, - beide waren, naar de meening van het volk, huichelend: waar men de godsdienst predikte, om de onderwerping te behouden. Uit deze verschillende feiten blijkt het, dat de heerschende godsdienst in Frankrijk heeft bijgedragen om het ongeloof te ontwikkelen, zoowel in betrekking tot Kerk, als Staat, want het volk zag in zijne burgerlijke of geestelijke verdedigers der godsdienst alleenlijk menschen, die het geloof verkondigden, om de politieke gehoorzaamheid te bevestigen, en het zinnelijk genot voor de rijken, door de armen benijd, te beveiligen. Als algemeene gevolgtrekking hiervan, hoorden we vaak aldus spreken: als onze voorgangers zelve de leer niet gelooven, welke zij prediken of gebieden om te prediken, waarom zullen wij die gelooven? Ziedaar een milde bron van het ongeloof.
Laat ons thans de gevolgen van dit ongeloof in het oog vatten, of wel, onder welke uiterlijke vormen hetzelve zich vertoont.
Eerstelijk moest de huichelarij der beheerschers, als een noodzakelijk gevolg, de huichelarij der onderhoorigen voortbrengen. - 't Is een welbekende en aangenomen stelregel in Frankrijk, dat de godsdienst noodzakelijk is, om de belangen van den staat en het gezin te beveiligen. Maar 't is vreemd, dat onze landgenooten deze noodzakelijkheid voor allen, uitgenomen voor zichzelven, erkennen, en zóó verblind zijn, om de tegenstrijdigheid niet te zien, waarin ze gewikkeld worden. 't Is buiten allen twijfel, dat deze verblinding ontstaat uit een stellig ongeloof aan de waarheid; ik spreek hier niet van Christelijke waarheid, maar van waarheid in het algemeen, - daar is geene innerlijke overtuiging bij hen, dat het ware en het goede onafscheidbaar verbonden zijn als oorzaak en gevolg. - Zij gelooven niet, dat het eene hoogst belangrijke zaak is, om de waarheid te ontdekken, zij gelooven dat zulk eene ontdekking onmogelijk is; met één woord, om mijne overtuiging uit te spreken: zij gelooven, dat er in het geheel geene waarheid bestaat; als een natuurlijk gevolg, stellen zij, dat de vruchten door hen gewenscht, even zoo goed door dwaling of onzuivere oorzaken kunnen voortgebragt worden. Deze gevaarlijke, zede- | |
| |
looze leer, ligt in de welbekende spreuk opgesloten: ‘Elke godsdienst is goed; want elke godsdienst beveelt deugd en zedelijkheid aan. Wij houden ons derhalve aan de eens bestaande, wat betreft onze kinderen, onze echtgenooten, onze dienstboden - wijzelven zullen intusschen wijsgeeren - dat wil zeggen - ongeloovigen - blijven.’
Op deze wijze heeft het ongeloof, daar het zelf te krachteloos was, om de zedelijkheid te openbaren, de godsdienst als bondgenoot ingeroepen, en zich omhangen met het kleed der huichelarij. - Op deze wijze zijn er talloozen, die, naar rang en stand, zichzelven Christenen noemen, terwijl ze van de Christelijke waarheid niet overtuigd zijn: onder het voorwendsel van een goed voorbeeld te geven, bezoeken zij de mis, welke zij inwendig verachten, - opdat zij het vooroordeel hunner echtgenooten niet al te zeer zullen kwetsen, brengen zij hunne kinderen tot den heiligen doop; opdat deze in de wereld kunnen gebragt worden, laten zij toe, dat aan hen het eerste avondmaal wordt bediend, en dikwerf geniet de vrouw zelve het avondmaal mede, om de beschuldiging van meer streng geloovigen te ontwijken. Ten einde het algemeen huiselijk gebruik te volgen, wordt het huwelijk kerkelijk ingezegend; uit vrees om voor gierig gehouden te worden, worden de begrafenisgelden aan den priester betaald, en onder al deze beweeggronden stellen we bovenaan, als den meest belangrijken, de overtuiging, dat de godsdienst - hoewel een zamenweefsel van logen en bedrog - evenwel eene vertroostende kracht bezit voor de armen, de kranken, de hoogbejaarden, en de klagten beteugelt en de ondeugden beveiligt. Wie herkent hier niet de onderlinge zamen werking van zelfzucht en huichelarij?
Ik kan niet te dikwijls herhalen, dat, hetzij de lieden meer of min bewust zijn van deze huichelarij, hetzij die meer of min openbaar verschijnt, - zij in Frankrijk zeer algemeen is; ja zich verbergt onder den naam van wijsbegeerte, en men er roem op draagt, en bepaaldelijk bij de meer aanzienlijken. Wordt dan inderdaad de godsdienst omhelsd door de meer ondergeschikte klassen: door de dienstbaren, hunne vrouwen en kinderen, door de werklieden, door het volk? Neen! de magtigen dezer wereld worden hier in hunne eigene netten gevangen; - elke ondergeschikte klasse ontdekt het listig bedrog, dat de aanzienlijke tegenover hen in het werk stelt, en volgt zijn voorbeeld. De godsdienst, aan de minderen door den hooger geplaatsten burger overhandigd, wordt door hem aan zijne vrouw overgeleverd, de vrouw laat het geschenk aan de dienstboden over, de dienstboden aan de kinderen, zelfs de kinderen ontdekken dit laaghartig en bedriegelijk spel; ook zij beginnen met de godsdienst den spot te drijven, en wachten op den tijd, wanneer ook zij anderen zullen kunnen bedriegen. - Dit is inderdaad vreesselijk en huiveringverwekkend, maar het is desniettemin waarheid.
Zal ik deze huichelarij op den voet volgen, in hare verschillende, noodlottige uitwerkselen, zooals zij rijk is en wordt aan zinnelijke, bedriegelijke, zedelooze en verfoeijelijke levensopenbaringen? zal ik u de gehuichelde godsdienst aantoonen, die zich voortplant in eene gehuichelde zedelijkheid, en eindelijk dezen stelregel aanneemt: - het kwaad gerucht is erger dan de misdaad? bedekte zonde is halve zonde, - alles is geoorloofd, wat niet strijdt tegen de regten van den eigendom en het levensbehoud van den naasten - onreinheid, overdaad, godslastering, en
| |
| |
ontheiliging van den Zondag zijn verschoonbaar, omdat zij den naasten niet beleedigen? Zal ik u het beginsel der volkszedekunde ontwikkelen: ‘ik heb niet gestolen, noch gemoord!’ Hier zelfs raakt het geweten in het naauw, - de ondervinding spreekt al te luide. - Neen! ik kan niet in al deze bijzonderheden treden, maar beperk mij, om u te herinneren, dat er in Frankrijk geene zedelijke beginselen zijn, ik herhaal het - geene zedelijke beginselen in Frankrijk. - Toont gij mij uitzonderingen op dezen regel aan, zoo weet, dat uitzonderingen hier niets bewijzen. - Ik bedoel niet, dat ieder ten onzent schuldig is, maar ik beweer, dat op verre na het grootste deel wordt teruggehouden door eigenbelang of wereldsche eerzucht, en hoogst zeldzaam gedreven door zuivere zedelijke beginselen, en zelfs deze trap van deugd is dikwerf schijnbaar. - Ongeloof en ontrouw wordt toegelaten onder verschillende vormen van bedrog, logen en meineed, dat alles kan geduld worden. Het geweten, Gods stem in den mensch, wordt veel minder gehoord en toegestemd, dan het menschelijk oordeel of vooroordeel. ‘- Men vreest den mensch, en niet God. - Regtvaardigheid en eerlijkheid zijn vergeten, zoodra men de onregtvaardigheid kan beoefenen, zonder gevaar te loopen van door den naasten veracht en verworpen te worden.
Op dezen afhellenden weg van zedeloosheid ijlt Frankrijk voort, met steeds versnelden spoed, zoo dat het reeds den laagsten trap van verbastering schijnt bereikt te hebben; want zonder geloof, zonder geweten, bestaat voor ons land de eenigste en laatste beveiligende lijfwacht in het flaauwe ontzag voor het menschelijk oordeel, in een zeker gevoel van eer, 't welk een steeds verminderenden invloed uitoefent, terwijl zinnelijk genot stoutmoedig wordt erkend als het eenigst, wettig, en hoogst levensdoel. - Zietdaar den vreesselijken toestand, waarin ons vaderland verkeert! Men vraagt mij, op welke wijze ik met deze beschouwing onze talrijke menschlievende instellingen, onze hospitalen, spaarbanken, enz. enz. in overeenstemming kan brengen? - ik herneem - ons eenigst beginsel verklaart alles, met een enkel woord - de vrees! - de vrees van omwenteling, - de vrees voor volksopstand (emeutes), vrees voor diefstal, en de vrees, die helaas! het minst werkzaam is, de vrees voor de hel! Van daar die werken der barmhartigheid, welke zulk een schoon voorkomen hebben, maar deze werken zullen te krachteloos zijn, om de uitgehongerde, brullende leeuwen terug te drijven. - Het socialismus heeft den strijd nog niet opgegeven, - het heeft slechts naar een rusttijd gezocht, met het oogmerk om met verdubbelde kracht zich te laten gelden. De leidslieden in dien strijd verheugen zich zelfs in het lijden hunner aanhangers, verwachtende, dat ze daardoor tot wanhoop zullen aangeprikkeld worden, en zijt er verzekerd van, hunne berekening is al te juist - deze berekening voor de toekomst moge niet dadelijk bevestigd worden, men wacht zijn tijd af, - de boosaardigheid groeit aan in krachten, - de ellende neemt toe, - de beginselen van het communisme slaan diepe wortelen in het hart der natie.
O, konde ik u heenvoeren, voor een enkel uur, naar die tooneelen, welke mij omgeven, in die overbevolkte wijken van Parijs, waar ik de aanhoudende getuige ben van eene volksmenigte, worstelende met de diepste ellende, gebrek, verachting en jammer, - gij kondet met een
| |
| |
oogwenk zien, welk een dreigend onheil ons boven het hoofd hangt, - en uwe vraag ware gereed: Wat kan er geschieden? Waardoor kan dat wijd verbreide ongeloof gebreideld?
Hier moet ik eenige verklaring bijvoegen: mijn bijzonder doel is, om, een geneesmiddel zoekend voor het ongeloof der Franschen, niet te beweren dat Frankrijk voor omwenteling zal bewaard blijven, en niet op een beteren voet worde gevestigd dan thans, maar opdat de zielen gered worden. - Anders zoude ik zelf van die huichelarij kunnen beschuldigd worden, waarmede ik mijne landgenooten heb beladen, hoewel ik beweer, dat dit hooge doel - de redding der zielen - wederkeerig, naar mate dat doel beter bereikt wierd, de openbare rust en welvaart zal bevorderen. - Laat mij thans de vraag onderzoeken, op welke wijze dit overheerschend ongeloof, binnen mijne landpalen, kan tegengegaan worden? De oorzaak toont het geneesmiddel aan. - Wij hebben gezien dat Frankrijk het Christendom verwerpt:
1. omdat velen er geheel onbekend mede zijn;
2. omdat anderen een volstrekt onjuist begrip van deszelfs aard koesteren;
3. omdat het Christendom zich niet in de eerste plaats aan de menschelijke rede aansluit;
4. omdat het wordt beschermd door de priesters en door den Staat.
Wij moeten derhalve:
1. dit Christendom aan de onkundigen bekend maken.
2. de verkeerde begrippen bestrijden van hen, die bedrogen zijn - deze zijn de Katholieken;
3. de godsdienstige instellingen, welke van den staat onafhankelijk zijn, bevestigen, diegene, bedoel ik, die meer door de leeken, dan door de geestelijkheid worden geleid, en berekend zijn, om aan de eigendommelijke eischen van het karakter der Franschen te beantwoorden.
Met andere woorden: Frankrijk moet geëvangeliseerd worden - met Rome in het strijdperk getreden, en daartoe bovenal zendelingen gevormd en verspreid.
Maar hoe? Heeft men dat middel niet reeds gebezigd, door Evangelische genootschappen en openbare geschriften? Met welk gevolg? voor een deel niet zonder vrucht, maar toch met veel minder vrucht, dan men gewoonlijk vermoedt. Eenige pogingen zijn mislukt, andere zijn naauwelijks opgemerkt. Vanwaar dat? Van het ontoereikende der ondersteuning, of van het gebrekkige der middelen zelve? Waarschijnlijk door beide oorzaken: vooreerst, beantwoorden onze Evangelische geschriften niet aan de behoeften der volksmenigte. Men schrijft boeken en preken in den ouden, treurigen, slependen, temenden toon, een hinderpaal, die alleenlijk door hen overwonnen wordt, welke eens aan dien toon zijn gewoon geworden. Verbeeldt u een kind der wereld, gezeten tegenover een onzer over-regtzinnige predikers, terwijl hij een onzer godsdienstige boeken opneemt - ik vraag mijne hoorders om verschooning - maar ik ben er verzekerd van, dat hij zeer spoedig een treurig slagtoffer wordt van eene wanhopige verveling. - Wij bezigen een al te afgetrokken, te bepaalde taal, welke de oningewijden niet kunnen verstaan, en dit brengt ons juist tot den eisch, om zoodanige predikers te zoeken, die de geloofstukken in de volkstaal onderwijzen, en daardoor voor allen verstaanbaar worden. - Wilt ge het Evangelie met meer vrucht onder de menschen brengen, dan tot heden toe door leeraars en geschriften is geschied, stelt
| |
| |
andere leidslieden aan, dan onze oude, over-regtzinnige predikers, en tracht ze te bewegen, om in een meer eenvoudigen, nieuweren, krachtiger, en daarom meer nuttigen stijl te spreken. - Als het groote werk der Evangelisatie eerst in andere, betere handen komt, zal tevens de noodzakelijkheid ontstaan, om openlijke vergaderplaatsen ter godsvereering te vinden. - Wij zullen tot de opperzaal te Jeruzalem (Hand. I vers 13) moeten terugkeeren, en daar deze opperzalen in grooter getal dan de kerken aanwezig zijn, zullen ze gepaste vergaderplaatsen worden, - de gevreesde en terugstootende kansel zal plaats maken voor den stoel achter de tafel, waar de sprekers zonder aarzelen zich laten vinden, en op die wijze zullen we geen vijfhonderd, maar vijfduizend Evangelisten tellen. - De verklaring der Heilige Schrift zal niet langer bepaald blijven tot den zondag, en de godsdienst niet langer verschijnen in het dubbelzinnige licht als eene afzonderlijke priesterzaak - zij wordt een algemeen volksbelang, dat in het dagelijksch leven wordt ingevlochten, waar allen regt op hebben. - Wederom eischen wij, dat de leek het gewigtige werk des huisbezoeks op zich neme; de krachtige toepassing dezer middelen zal, naar mijn oordeel, medewerken, om den voortgang van het ongeloof te stuiten.
Welke stappen zullen thans gedaan moeten worden? Zullen er geheel nieuwe genootschappen opgerigt? Zullen de lieden tot afzonderlijke medewerking worden aangespoord? Als er genootschappen noodig zijn, zullen ze bediend worden door bezoldigde agenten, of zal men dit werk aan de vrijheid en welwillendheid der welgezinden overlaten? Deze bijzondere vragen kunnen door mij in deze rede, die reeds al te wijdloopig is, niet behoorlijk beantwoord worden.
Wat betreft de Evangelische geschriften, deze hebben zich al te lang, bij uitsluiting, met godsdienstige onderwerpen bezig gehouden, en hebben dus hunnen weg tot degenen gevonden, die ze het minst van allen noodig hadden. - Ik wensch boeken van geschiedkundigen, wetenschappelijken aard, geschreven in godsdienstigen zin en toon. Waar die te vinden? dat is moeijelijk. Welligt, dat ook hier, uitgeloofde prijzen iets zouden baten. Maar als ze geschreven of uit andere werken te zamengetrokken waren, wie is er zeker van, dat men ze zoude lezen? Of, door ze kosteloos te verspreiden, of tot zeer lagen prijs aan te bieden? Om ze in groote, algemeene boekverzamelingen, of in onze kleinere godsdienstige, op te nemen? Waarschijnlijk, dat al deze middelen niet vruchteloos zouden zijn; intusschen vergete men niet, dat een boek, als geschenk gegeven, zeldzaam wordt gelezen, en een bepaald godsdienstig boek nog veel zeldzamer gekocht. Onze godsdienstige boekerijen zijn door de wereld òf veracht, òf aan haar onbekend, en in de wereldsche boekverzameling zullen onze godsdienstige geschriften voor altijd uit het oog verloren, of begraven zijn, - de eenige wijze om godsdienstig-geschiedkundige, en wetenschappelijke boeken onder de menschen te brengen, is zekerlijk, om ze die inwendige voortreffelijkheid te geven, welke de beste aanbeveling is: - beter weinige uitmuntende, dan vele middelmatige geschriften van dien aard.
En waarheen zullen we dan onze boeken, onze predikers, zenden? 't Is niet mogelijk ze alom heen te zenden. Moest ik kiezen, ik zond de geschriften naar de provincies, en de predikers naar Parijs, - boeken reizen veel gemakkelijker dan menschen - zij dringen beter
| |
| |
door in de kleine gezinnen - zij worden eerder dáár aangenomen, waar ze zeldzaam verschijnen, en het volk meer tijd en rust heeft. Zend daarom de boeken naar de provincies - op het land; - de predikers zullen met meer vrucht in rijk bevolkte steden gehoord worden, bovenal te Parijs. Het volk is dáár meer onafhankelijk, vrij in gedachten en zeden, - zij zijn minder gekromd onder het priesterlijk juk, en kunnen de verkondiging van Gods Woord hooren, met minder gevaar, dan in een klein dorp of eene landstad, waar eene breuk met de Roomsche kerk den haat en de vervolging der geestelijkheid na zich zoude slepen. - Ik ben een bepaald voorstander van deze prediking binnen Parijs, omdat de vergadering, door eenen spreker geleid, in dezelfde week op verschillende plaatsen kan geschieden. - Buitendat, blaas de vonk te Parijs aan, - de elektrieke schok is bijna alom gevoelbaar, - stel dáár een helder licht, en de stralen dringen door in alle deelen des rijks. Komen de omwentelingen uit den Elzas of uit de Vendée? Waart ge niet verbaasd, toen ge hebt gezien, hoe ongeloofelijk spoedig het land de hoofdstad volgde, in de jaren 1830 en 1848? - Verbeeldt u - niet een' enkelen prediker hier en daar, die als verloren is in de woelende volksmenigte van onze Parijsche voorsteden, - maar een honderdtal Evangelische predikers, aan de meest bezochte plaatsen der stad, elk hunne boodschap verkondigend, meermalen 's weeks, voor honderdtallen hoorders, derzelver gezinnen bezoekende, troost toesprekende, en daardoor verkrijgend een' verzachtenden en verlichtenden invloed op duizend, en nog eens duizend onkundige zielen! Elke stad in Frankrijk moest het middelpunt zijn van eene dergelijke godsdienstige beweging. - Wat bij ons geschiedt, zoude niet onmogelijk zijn bij andere volken: - deze verschillende middelpunten van werkzaamheid, zonder hunne zelfstandigheid te verliezen, zouden met elkaâr in verbinding kunnen zijn,
en ook verbonden met eene vereeniging hier te Londen. - Waarom toch zoude deze Evangelische vereeniging, welke heden zoovele harten verbindt, en zoovele Christenen te zamen bragt, hare onderlinge krachten niet gebruiken, om het Evangelielicht in de wereld te brengen, zonder eenige vooraf beraamde schikking met de bestaande kerken, of de volkeren? Het gedenkwaardig feit, dat Christenen, uit verschillende genootschappen, hier vereenigd zijn, is reeds eene heerlijke vrucht, die, bij gezamenlijke krachtsontwikkeling, ongeloofelijk veel goeds belooft. - Onze onderlinge liefde is niet slechts bespiegelend, maar werkzaam. - Ik eindig derhalve mijne rede, met dit voorstel: - dat de Evangelische vereeniging met hoogen ernst het werk der Evangelisatie, in de verschillende wereldstreken, waar zij hare leden heeft, aangrijpe, en niet eeniglijk door vreemde agenten, die niet steeds onder haar bereik zijn, maar door kleine genootschappen, uit de leden zelve bestaande, te vormen. Behoudt, als ge wilt, uwe eigenaardige vormen, uw kerkelijk leven, maar reikt elkaâr over deze scheidsmuren de broederband, - gij zult eene wereldbedwingende veerkracht verkrijgen!
|
|