een otium cum dignitate. Men vliedt den vijand der werkelijkheid, men vliedt den strijd, de moeite niet; maar men poost en rust even, om straks kamp en togt te hervatten. Het ‘door wie, waarover wordt gemijmerd’ doet alles af; hebbe men dan ook geen regt om gedachten te verwachten, zwaar, diepgaande, magtig, - driedekkers van gedachten.
Wij mogen hier Elise hooren mijmeren. De naam is in de romantiek genoeg gebezigd, om, wanneer men ‘Mijmeringen van Elise’ hoort, zonder meer, zelf aan 't mijmeren te raken over eene zeventienjarige (wij durven niet hooger bieden in onzen vroeg- en overrijpen tijd) schoone, dwalend door beemd en boschje, liefst in den maneschijn en langs een murmelend vlietje, met traantjes in 't oog, wat slank, wat bleek, hoogst interessant; - gelukkig dat niet! Onze Elise, - hare Hermine, hare Blikken in 't rond, mogen 't getuigen, - is niet zulk een kwijnend, zwijmend schepseltje; zij heeft klaarheid en kracht der gedachten, And with them, words of so sweet breath compos'd, its make the things more rich. - Soms, veeltijds, zijn hare mijmeringen te klaar, te scherp geteekend en te bepaald van vorm, dan dat wij ze schier nog mijmeringen mogten noemen.
Zij komt te Tilburg - wij heeten haar daar welkom! - bij den bekenden prediker, den man met het helder hoofd, den geschied- en oudheidkundige, den Tilburgenaar, wien wij daarom zijn ‘Dood des Konings’ niet te euvel willen duiden, niet ten kwade gedenken. Willem II had voorliefde, veel voorliefde, velen zullen zeggen, te veel voorliefde voor Tilburg. Intusschen doet het ons pleizier, dat er toch weder genoegen en gezelligheid ‘in het sterfhuis’ is teruggekeerd, dat de Tilburgenaars niet geheel ontroostbaar blijven.
Hare beschrijving van het gezelschap, waarin zij ten huize van Ds. Schotel werd ingeleid, deed ons zuchten en onze ziel watertanden (?), zeldzaamheid als ons het degelijk, wetenschappelijk onderhoud werd. Ridderlijk neemt Elise het op, tegen wie de vrouw als te min beschouwen, om er iets beters in gezelschap voor te hebben en mede te doen dan... beuzelen. Het heeft ook ons vaak gehinderd; wij hebben dikwijls ernstiger, degelijker discours ter baan gebragt, soms met succès, nu en dan dank daarvoor inoogstend. Doch Elise, wat is bij ons veelal de opvoeding der vrouw? Wat worden tal onzer meisjes en vrouwen daardoor, dan beuzelende beuzelingen? Ik haat met u de kaarten, wanneer er iets beters in 't gezelschap is te vinden; ik neem ze zelden ter hand; en toch, hoe zijn zij mij in enkele gezelschappen welkom geweest, hadden wij nu en dan voor den onheiligen spotter ook iets anders, namelijk spot, ernstigen spot. - Hier hebt gij niet gemijmerd. - Doch gij deedt dit wel in Tilburg zelf en opzijn marktplein, waar gij het verleden in ‘scheemrig waas’ voorbij uwe ziel laat trekken; gij deedt het, maar als eene protestantsche, bij het bisschoppelijk paleis, - gij voeldet de schreeuwende contradictie. - Met u zouden wij, als met weinigen uwer zusters, in het gezigt van een ander gebouw, dat door een paleis moest worden vervangen, gaarne een gesprek hebben aangeknoopt over staatsbelang en vorstendeugd. Kon men het paleis te Tilburg onvoltooid laten, 't ware een sprekend memento mori. Maar dank, waar gij mijmerend u verheft tot Hem, die alleen Koning is; - dank, waar gij de scholen bezoekt, beziet, beoordeelt, zoo als katholicismus en protestantismus er daar hun stempel op drukken, - hier het vormelijke, eentoonige, afgemetene,