sche, maar toch eigenaardige uitvallen der kalkoenen.’
Hoe kort, maar tevens hoe goed en natuurlijk gekleurd!
Maar niet alleen munt de Schrijfster uit in natuurtafereelen, ook en vooral in ernstige en ware gedachten, als daar zijn:
‘De Godsdienst is geen wonderkruid of toovermiddel, dat plotseling de pijn der ziele stilt; lang en aanhoudend moet haar geneesmiddel worden aangewend, wil ze wijsheid schenken in voorspoed en troost in smart.’
‘Deernis en medelijden is het krachtigste tegengif voor liefde, dat eene vrouw kan worden toegediend. Nimmer toch zal zij den man kunnen beminnen, op wien zij, in een zedelijken zin, moet neêrzien, het gevoel van zwakte en minderheid is haar zoo zeer ingeschapen, dat zij behoefte heeft, om, in de moeijelijkste omstandigheden, het oog op haar man te vestigen en hem sterk te zien, zij wil in hem niet alleen den beschermer vinden in eene maatschappelijke beteekenis, maar ook den steun harer ziel, den voorganger in al wat goed en edel is. Waar dit ontbreekt, waar de vrouw het zoete gevoel mist, van trotsch te kunnen zijn op den man harer keuze, het moge een rustig, vreedzaam huwelijk zijn, maar een regt gelukkig kan het nimmer wezen; waar deze edele hoogmoed ontbreekt, verbleekt de glans der huwelijkskroon!
‘Alleen gebrek aan geloof veroorzaakt dat overdreven gevoel van ongeluk, dat ons soms kan overvallen; voor hen, die vast gelooven, heeft iedere smart haar scherpsten prikkel verloren.
‘De vrouw behoeft niets dan liefde, dat gevoel geeft kracht tot elken pligt en elke deugd.’
Ziedaar een paar aren uit den rijken oogst, die wij onder het lezen hebben verzameld. Ware ons de plaats gegund, hoe gaarne zouden we meer overnemen, b: v: de scherpzinnige recensie over de jeugdige, sierlijk gekapte domineetjes, die liefelijke, zoetvloeiende redenaartjes, die zoo weinig indruk maken op de harten der hoorders met hunne redenen, vol fraaijigheden en poëtische tinten (blz. 115). De gevoelens van Nora aan het strand (blz. 164 en volgg.); de herinnering aan en het heimwee naar de naïeve denkbeelden harer kindschheid (blz. 193); het bezoek bij de oude ezelin van Mevrouw van Asperen (blz. 210), dat ons tranen uit de oogen perste; het zware offer, (zoo geheel door Jane van Ofen gebragt aan hare moeder (blz. 223) enz. enz.
Met welk genoegen ontmoetten wij Rachel (blz. 107), en riepen wij ons nog eens aan de hand der Schrijfster haar onvergelijkelijk spel, hare trillende stem, haar genie terug voor den geest; hoe verheugde het ons dat het jaar 1848 Lamartine niet van de etagère der heldin had doen verdwijnen; hoe waar vonden wij de langzame, trapsgewijze ontwikkeling van Leonora's karakter, van dat wezen, wier aanleg zoo goed was, wier geest snakte naar het licht van boven, en dat door de duisternis der smarten en beproevingen heen eenmaal heerlijk en koesterend zou worden bestraald door de liefde Gods. Hoe natuurlijk dat hare stemming na de geleden smart niet altijd dezelfde was, dat haar den eenen dag de berusting veel minder gemakkelijk viel dan den anderen, dat vaak één woord, ééne enkele herinnering hare levendige verbeelding geheel terug bragt tot vroeger en het dan weder duister werd in hare ziel. Hoe schoon is het karakter van Jane geschilderd, die niet behoorde tot eene dier ernstige of liever bittere vromen, die in al de koude en hoogheid hunner eigene