krijgen. En voor zulke beschouwing is de weg door de vordering der historische studie meer dan vroeger gebaand; mogten wie tot onderwijzen dier geschiedenis zijn geroepen, slechts meer staan op zulke hoogte, dat de feiten dier geschiedenis iets meer en beters wierden, dan de verstrooide, onzamenhangende, hoogstens nevens elkander gelegde leden van een lijk. Doch tot dat einde is een hoofdvereischte dat, wat Herder den geest der geschiedenis noemt, zonder welken hij haar ‘den Polypheem heet, wien men zijn oog heeft uitgestoken.’ Is zij enkel een dor aggregaat van namen, feiten en jaartallen, dan blijft zij het veld vol doodsbeenderen, zonder ziel of leven.
Kan men nu billijkerwijze wel niet verwachten, dat de eenvoudigen het in zulke kennis dier geschiedenis verre kunnen brengen; voor de voornaamste waarheden welke zij leert, voor de duidelijkste lessen welke zij predikt, voor de gewigtigste gronden tot geloof welke die geschiedenis reikt, zijn ook zij toegankelijk. Men ziet zich daar door het anders minder ontwikkeld verstand dikwerf verrassend te gemoet gekomen, zoodat men de geschiedenis hiervoor en dat verstand wederkeerig voor de geschiedenis geschikter vindt, dan men verwachtte. Wij hebben daarom ook meermalen den wensch niet kunnen onderdrukken, dat men het, behoudens de voor het maatschappelijk leven noodige kundigheden, indien al niet bij uitsluiting, dan toch voornamelijk op kennis van de natuur en der geschiedenis mogt aanleggen bij het schoolonderrigt. - Eene verstandig gekozene bloemlezing van eenvoudige verhalen, vooral des Bijbels, met enkele aanduidingen tot goed verstand, kon een kinderleesboek worden. Had men daarmede als ware het de rigting aangegeven, de rustpunten geplaatst; dan kon men langzamerhand den kring van geschiedkundig onderrigt verwijden, den gang der gebeurtenissen meer aaneengeschakeld beschouwen, weldra de geschiedenis des vaderlands ter hand nemen, later tot de algemeene overgaan; zoodat men met de hoogste klasse eene geschiedenis der opvoeding des menschdoms door God behandelde, en in de geschiedenis zulk eene opvoeding leerde vinden. Voor eene reeks van vier of vijf leerboekjes en -boeken, die aan het hierbij vereischte ook maar redelijk voldeden, gaven wij volgaarne geheele planken vol ten beste uit de ook onder ons zoo zeer verrijkte literatuur voor kinderen....
Doch waarheen dwalen wij? Wij kunnen onze wenschen niet onbescheiden noemen. Wij vertrouwen, dat zoodoende eene leerschool van wijsheid en zedelijkheid, een tempel des redelijken geloofs zouden worden geopend, die in onzen tijd en in de dagen die komen welligt dubbel noodig zullen zijn; - en toch, hoe zijn het idealen als eens dweepers! De beoefening der geschiedenis, haar regt verstand, moge, om niet van vroegeren te gewagen, door een' Becker, von Rotteck, Schlosser, door Fransche geschiedschrijvers, door Macaulay groote vorderingen hebben gemaakt; zij is bijna minder algemeen eigendom dan vroeger geworden; althans wat eene pragmatische behandeling betreft. Wien heeft niet de bekendheid met - menige juiste blik op de historie van menschen uit een vroeger geslacht verrast? Hoe is zij meer en meer verdwenen van de scholen, of tot een louter geheugenwerk verlaagd! Van de onderwijzers welke wij hebben leeren kennen, hoe weinigen stonden er op die hoogte, dat zij wegwijzers konden worden der jeugd! Hoe weinig zou zoo iets ook bevredigen!