| |
| |
| |
Een bezoek op de 's Gravenhaagsche tentoonstelling, iets meer dan à vol d'oiseau.
Wij zullen, 't geen wij over de 's Gravenhaagsche tentoonstelling op onze wijze wenschen te zeggen, niet aanvangen met eenig diepzinnig vertoog over de kunst, of met het onderzoek naar den trap van ontwikkeling, dien zij thans bereikt heeft. Evenmin willen wij den verheven toon van het poëtisch proza aanslaan, en ons voor het lokaal der tentoonstelling plaatsende, eene vergelijking maken tusschen den tempel der natuur en het heiligdom der kunst. Wij wenschen slechts eenvoudig en beknopt onze indrukken weer te geven en een vlugtig overzigt te bieden, het aan andere Tijdschriften, wier roeping meer bepaald op het gebied der kunst ligt, overlatende om uitvoeriger en grondiger beoordeeling, of wilt ge liever, kritiek te leveren.
Wij weten zeer wèl, dat sommigen dit regt van beoordeeling binnen vrij enge grenzen beperken, en het slechts aan een gering getal ingewijden, uitverkorenen, of, hoe wilt gij ze noemen? toestaan, om uitspraak te doen over de kunst. Wij weten het wèl, met welken verachtenden blik velen op den zoogenoemden dilettant, die niet eens altijd een kabinetje, of eene grootere of kleinere verzameling bezit, nederzien, en hoe weinig beteekenis er vaak geschonken wordt aan het oordeel van iemand, die alleen aesthetisch gevoel en eenigen smaak heeft, zonder dat hij altijd den mond vol heeft van de bij Apelles' zonen geijkte terminologie. Op het gevaar af van bij sommigen (als het geheim der anonymiteit, in deze dagen van publiciteit, ontraadseld wordt) in ongenade te vallen; want de schilders zijn als de poëten (en ze zijn immers poëten?) wat hooggevoelig, en soms zeer kitteloorig, zullen wij onbewimpeld onze meening uiten. Laat ons den lezer vooraf gerust stellen, dat wij hem niet zullen vergen om ons over al de 587 nommers te hooren; want, hoewel er vele stukken zijn, waarover wij gaarne eene bladzijde zouden schrijven, ontbreekt het ook niet aan andere, waarover wij niet gaarne een volzin zouden - verkwisten; toch beweren wij, dat, in aanmerking van de menigte kunstwerken, de middelmatige niet over groot - de croûtes gering in aantal zijn.
Wij treden de zaal binnen, en terstond wordt ons oog, bij een blik voorwaarts, geboeid door het portret van Z.M. den Koning. Wij verblijden ons dat het voor een tijdlang de Amsterdamsche raadzaal verlaten heeft, en hebben niet anders dan bewonderino' voor het uitstekende talent van Pieneman. Van den kunstenaar, die ons vroeger door zijne voorstelling van den Gouden-Sporenslag hield opgetogen, zagen wij gelukkiger portretten dan thans, hoezeer het kleed der kroonprinses van Zweden en Noorwegen uitvoerig genoeg bewerkt is. Men heeft gevraagd òf, de vorstelijke personen immers billijkerwijze uitgezonderd? portretten wel op hunne plaats zijn op eene tentoonstelling. Men heeft opgemerkt, dat ze voor den kunstbeschouwer weinig waarde hebben, enz. enz. Dat er geen gebrek is aan por- | |
| |
tretten, die gevoegelijk uit elke kunstverzameling geweerd mogen worden, is boven allen twijfel verheven; maar als het zoodanige zijn, gelijk wij er hier aantreffen, waar de bewerking keurig, het koloriet krachtig, de gelijkenis treffend, het karakter uitgedrukt is - waar men het gelaat evenzoo spoedig herkent als b.v. de lezer van den Tijdspiegel den stijl - waar een hoogleeraar, 't zij dan met, of zonder zijn ambtsgewaad u schijnt toe te spreken, dáár verandert de zaak van gedaante, en wij gelooven dat zulke portretten eene tentoonstelling mede in waarheid opluisteren. Toen wij voor het portret met de attributen van passer en duimstok stonden, dachten wij onwillekeurig aan den uitroep van Hamlet: ‘Angels and ministers of grace defend us!’ temeer toen ons oog door de eenigzins spookachtige buste van Willem II op den achtergrond getroffen werd.
Minder heeft het ons evenwel bevreemd, dat er een vrij aanmerkelijk getal portretten van meer of minder bekende en beroemde personen werd aangetroffen, dan dat zoovele kunstenaars zich beijverd hebben om ons voorstellingen te geven van krank- en ziekbedden. Zieke vorsten, zieke kinderen, zieke volwassenen, zieke mannen en zieke vrouwen, geneesheeren bij hunne patienten enz. enz. Wij weten niet, of de kunstenaars hier meer door een aesthetisch, dan door een pathologisch gevoel zijn geleid, maar gelooven toch, dat zulke onderwerpen zeer geniaal behooren behandeld te worden, zullen ze werkelijk voldoen, evenals het ons schier onmogelijk voorkomt om eene dame aan haar toilet voor te stellen, zonder dat men geeuwt, niet om de dame, maar om het sujet. De vinding van het onderwerp - de heuristiek in de kunst - is inderdaad eene groote gave.
Wij beginnen nu onze geregelde wandeling door de zalen, en staan lang en aandachtig voor Breuhaus de Groot, het in zee brengen eener reddingboot bij stormweder. Voorzeker, geen alledaagsch, afgezaagd onderwerp. Een onderwerp, dat tot het hart van den Nederlander spreekt. Wij wenschen den jeugdigen kunstenaar geluk, dat hij zulk een onderwerp gekozen, en het zóó meesterlijk behandeld heeft. Alles is hier in harmonie: lucht, zee, het bevolkte duin, hier de beangste en verslagen toeschouwers, dáár de bedrijvigen en hulpvaardigen, die de handen reppen. - Hesse's rooversvrouw, met eene eigenaardige, cordate, ietwat satanische coquetterie voorgesteld. Waarlijk eene banditenbruid! - Het opschrift boven Kruseman's voorstelling uit het lijden des Heeren, was ons, met die voorstelling zelve vergeleken, niet helder. Bij die woorden dachten wij aan Thorwaldsen's Christus in de kerk te Koppenhagen, gewoonlijk, en er ligt eenige juistheid in, de protestantsche Christus genoemd. Schilders zijn ook niet altijd de naauwkeurigste Schriftverklaarders. De schilderij zelve is na al, wat reeds in dit opzigt geleverd werd, als men van Kruseman reeds vooraf verwacht, verdienstelijk. - Onbevredigd verlaten wij van Schendel's bezoek der herders bij de geboorte van Christus. Dat hij van het kind het licht laat uit- en afstralen is eene gelukkige navolging van Correggio en anderen, maar welk licht? Wij herinnerden ons de opmerking, eenige jaren geleden in een of ander Fransch blad voorkomende: ‘monsieur van Schendel ne réniepoint sonnom:il nous donnedes chandelles.’ - Het waren ons, vrienden der natuur, en van het landschap, waar het ons de natuur weer geeft, zoo als de echte kunstenaar dit vermag, telkens
| |
| |
oogenblikken van waar genot als wij ons plaatsten voor JF. van Deventers landschap, door van de Sande Bakhuijzen gestoffeerd, en voor de meesterstukken van Koekkoek, terwijl wij nommer een op de lijst wel niet het nommer een, maar toch gewis een nommer een onder de landschap-schilders keurden, en ons steeds aangetrokken gevoelden door het geen Breuhaus de Groot (de vader) in dit vak leverde. - Een allerliefst studiekopje van Guet (het briefje) verrast u zeer aangenaam, en vormt een scherp contrast met een studiehoofd van Couture, dat u later aan- grijnslacht, als dit woord er door kan, en alleen daarom genade vindt, omdat het u den smartelijken indruk komt temperen, dien de overigens voorbeeldig, horribel-waar uitgedrukte Mammons- aanbidder bij u verwekt had. - Roelofs verduurt in het landschap de nabijheid van Koekkoek, zonder te bezwijken. Van Hove's terugkomst van het bal is, gelijk al wat hij leverde, keurig. - De aardsche herinnering is diep gevoeld en juist opgevat. Gij beklaagt den kloosterling, die in zijne geforceerd-vrij willige afzondering de lippen vastklemt aan den handschoen eener schoone, wier beeld nog niet uit zijn hart gebannen is, van wie nog een verkleurd lint over het stroo zijns armelijken legers gespreid ligt. Alleen deed 's mans gelaat ons aan zekere diersoort gedenken, waarmede de heer der schepping zich ongaarne vergeleken ziet. - De Maria met het kind Jezus en Johannes van Schwartze kwam ons wat aardschgezind voor, en bezwaarlijk zouden wij gegist hebben wie de moeder en wie de kinderen voorstelden, schoon wij het stuk wat bewerking, koloriet, licht en bruin betreft, onberispelijk vonden. - Met groot genoegen verwijlden wij voor de kinderen van den boschwachter, en rigtten ons, na nog een blik op 's konings beeldtenis geworpen te hebben, naar de andere zijde der zaal. Ook
dáár vonden we veel, wat ons boeide, al werden wij onaangenaam van de prachtige bergen, en den zeeslag afgetrokken door den gekookten kreeft, die ons een zeker pijnlijk gevoel aandeed bij de gedachte aan de marteling, die het arme dier moest ondergaan, eer het de tongzenuwen van den gastronoom prikkelt, en de schilder het naar het (wijlen-) leven kopieert. - De Weduwe van J.A. Kruseman hield lang onze aandacht gespannen. Is het hoogst moeijelijk op een moêgeweend aangezigt eene edele, eene diepe droefenis uit te drukken, hier is het den kunstenaar volkomen gelukt. Gij weent waarlijk met de weenende, gij juicht haar toe dat zij den troost zoekt, waar die alléén te vinden is, en - al worden er ook aanmerkingen door bevoegden gemaakt - gij rukt u bezwaarlijk van de aanschouwing los. - Maar, gij hebt zooveel gehoord van Bles' Huis houding van den heer H. Berniks. Verzel ons, waarde lezer, en houd u vooral niet te lang op bij de schilderij van Opzoomer, onder no. 363, gelijk ook straks niet bij de fraai gekleede en sierlijk opgeschikte dames op het eiland Formosa, die zijn' Antonius Hambroek omringen. De catalogus, die u de liefde in hare bakermat presenteert (no. 136), wil u een weinig in de lezing van charades oefenen, en verkoos de eigenaardige spelling van H. Berniks boven de meer gewone van Habernichts, of, verhollandscht om de Germaansche, ongenaturaliseerde, broeders niet te kwetsen, Haberniks. Gij erkent evenwel aanstonds de blinkende ellende, den berooiden boel achter het schitterend masker, en deelt in de sympathie van het publiek voor het kunstwerk van Bles. Vraag niet, of hij zichzelven niet wat te
| |
| |
veel repeteert; maar wensch hem, dat hij voortga zich te ontwikkelen in de kunstrigting, waartoe hij zich geroepen gevoelt. Een Hogarth wordt men niet ligtelijk; ga hij voort à la Hogarth, en ontbreke hem eens geen commentator à la Lichtenberg, die in onze letterkunde, hoe goed thans misschien overigens bezet, nog wel een plaatsje verdiende en zou kunnen vinden. Als gij nu verder in de groote zaal de jonge vrouw van Samos en de Egyptienne beschouwd hebt, zult gij Kuitenbrouwer's Na het onweder bewonderen - bewonderen om zijne stoute, - krachtige, - geheel eigenaardige penseelbehandeling. Gij zult het betreuren, als gij gehoord en gelezen hebt hoe men zijn werk miskende, en trachtte te persifleren. Zekerlijk is het geheel eigenaardig, en heeft niet dat geacheveerde, en tot in de kleinste bijzonderheden afgewerkte van een Koekkoek, zekerlijk verschilt het van een Breuhaus de Groot, een van de Sande Bakhuijzen, maar wil men dan volstrekt de originaliteit van den genie miskennen - of niet zien? Lezer, twijfelt gij, o, w'ees zoo goed, zijne stukken eens te isoleren, en zeg ons, welk een indruk zijn Na het onweder dan op u maakte. Ga nog eens voor zijn Morgenstond in de Ardennes staan turen. Ge zult ten laatste onwillekeurig de hand voor de oogen houden, alsof de zonnestralen door het doorzigtig waas zouden heenbreken. - Gij zult ook gaarne voor van Pelt's tafereel uit de eerste tijden der Hervorming stilstaan, al laten zijne stukken u ietwat koud, dat hier evenwel minder is dan in andere, en wilt immers nu wel met ons voor het Paleis van den Doge te Venetië een rustpunt kiezen?
Verzel ons nu, als ge een weinig bekomen zijt, naar de kleine zaal links. Als ge Koelman's Namiddag op de heide met groote sympathie voor den verdienstelijken jongen kunstenaar gezien hebt, trekt u al aanstonds het uitmuntend uitgevoerde stuk van Bombled, de gevangenneming van Floris V, en gij verplaatst u geheel in het tijdstip, dat de begaafde schilder u voor de verbeelding toovert Straks, voortgaande, glimlacht ge niet als menigeen uwer buren, wanneer ge voor Israël's Laatste gedachte van Weher staat. Het is zeker een der diepst gedachte, diepst gevoelde kunstwerken, meest karakteristiek in den zuchten, malschen, smeltenden, wegstervenden moltoon des innigsten gevoels (als wij het zoo noemen mogen) uitgedrukt, die elke tentoonstelling tot sieraad zouden strekken. Jammer dat het zoo ongelukkig geplaatst is! Besteed uwen glimlach liever aan het wonder-niet-wonderstuk van Wonder, De wijze en dwaze maagden, en let eens op eene uit haar midden, wier voeten schijnen te trippelen, als hoorde zij de klanken eener hedendaagsche viool, en vermaak u met de lieve lichtjes, die u als glimwormen te gemoet flikkeren. Zoo verklaren soms de schilders de Schrift, of liever, zoo pogen zij haren inhoud aanschouwelijk voor te stellen!
Ga nu met ons - en zie! - Dáár liggen twee bladzijden uit de geschiedenis onzes vaderlands voor u opgeslagen; droeve, sombere, met bloed bevlekte bladzijden, die u weemoedig stemmen, die gewis diepen, treffenden indruk op u maken. Zie, dáár voor u hebt gij de kamer boven de Gevangenpoort vóór en na - den moord der de Witten. Wat al herinneringen en aandoeningen worden er bij u opgewekt, gij kent haar immers, de geschiedenis van die dagen, maar zóó kent gij ze niet, als de schilder ze u doet begrijpen door zijne kamer na den moord. Die gebroken ledikantsstijl, die afvallende
| |
| |
gordijn, die met bloed bezoedelde doeken, die bloedplas op den vloer, - dat is, in die ledige kamer, de poëzij van den schilder, dat is poëzij en waarheid tevens. Wij voor ons gaven de voorkeur aan no 78 boven 77, schoon ze natuurlijk bij elkander behooren. Mogt de wensch van den tegenwoordigen Minister van financien vervuld, en de Gevangenpoort gesloopt worden, hetgeen wij voor ons en velen met ons ongetwijfeld niet hopen in het belang der geschiedenis en oudheidkunde - het feit, eenmaal binnen die muren gepleegd, zou mede door Cornet's penseel in duurzame heugenis blijven, en zijne, ver boven onzen lof verheven stukken zouden krachtig waarschuwen tegen politiek fanatismus, even als Slingeneyers tafereel uit den Bartholomeusnacht, met al de magt der historische schilderkunst, die wij de Epopée der kunst mogen noemen, tegen het godsdienstig fanatismus waarschuwt, dat in onze dagen door velen wel met opene ooren mag gehoord worden. Vraag niet of er geene, en wèl gegronde, aanmerkingen op zijne voorstelling te maken zijn. Vraag niet, of de perfecte nuditeit der vrouw niet eenigzins onverklaarbaar is, en alleen dienen moet, om het effect te verhoogen. Vraag niet, of de houding van den ééne harer beschermers niet aan het onnatuurlijke grenst. Vraag niet, of ééne lantaren zulk schitterend licht verspreiden kan. Maar bewonder de ordonnantie, en het koloriet, en de expressie, en hoor naar de gewigtige en behartigenswaardige waarschuwing, die de schilderij u biedt!.... Blijf nog eenige oogenblikken ons vergezellen, en toef voor de episode uit den val van Sigeth (Sigette, volgens den catalogus) door Tetar van Elven. Waarom vermeldde de catalogus niet, dat dit gedicht van onzen stadgenoot Withuijs is? Zeker: ieder letterkundige weet dit wel, maar, waarom mogten al de bezoekers der Tentoonstelling, ook de niet letterkundigen, die een catalogus hebben
gekocht of geleend, het ook niet weten? Denkt ge eenstemmig met ons, dan spreekt deze voorstelling van den tal ent vollen, jeugdigen kunstenaar tot uw gevoel en verbeelding. De drie vrouwenbeelden op ééne lijn, tevens drie verschillende leeftijden vertegenwoordigende, de hoofdpersoon met den traan die haar langs de wang rolt, kwamen ons voor zeer wèl gelukt te zijn. Het moorsche knaapje, wiens naïef onnoozel, min of meer idiotisch, gelaat een scherp contrast vormt met de aandoeningen en den ernst der overigen, heeft hier, dunkt ons, niet ten onregte zijne plaats ingenomen. Ook de overige figuren zijn karaktermatig. Het geheel voldoet en treft. Alleen houde ons de kunstenaar ten goede dat zijn zonnestraal wat kras materieël is, en ietwat van eene plank heeft, waar men op zou kunnen gaan zitten, on horse-back up a sunbeam!
Als we u nu nog gezegd hebben, dat de maanlichten over het algemeen alles behalve maanlichten zijn, en dikwijls zeer veel naar apothekers goud-papier gelijken, dat door een daarop gevallen droppel min of meer groen uitgebeten is - of naar verdund roetwater - of naar rood geworden inkt van oude handschriften - of naar een aftreksel van thee; - als we u hebben gewezen op de drie uitmuntende stukken van W.A. van Deventer, vooral op No 104, en den toon van de lucht op dit laatste; op L. Meijer's vijftal; op Verschuur's paarden: als we u hebben aangeraden om van den zonder armen geboren Ducornet (herinnering aan kermis-ellende en broodwinnings-jammer!)
| |
| |
vooral No 117 en 118 Onbezorgdheid en de Uitspanning der liefde te bezigtigen; als wij u op de beelden in pleister en de bustes door van der Ven opmerkzaam hebben gemaakt; als we ook niet vergaten u de portretten in crayon van d'Arnaud Gerkens aan te prijzen, en u eindelijk, als ge een kabinet bezit, hebben aangeraden om de polka niet aan te koopen ter verrijking daarvan, dan gelooven wij ons bezoek te kunnen af breken, en dezen vrij langen volzin te mogen eindigen. Wij besluiten dus met u in gemoede aan te raden, om zelf naauwkeuriger en beter en met meer vrucht voor uzelven te zien, waartoe wij u, in het belang van de kunst en van uwen smaak en uw schoonheidsgevoel, door de mededeeling van ons bezoek wilden opwekken.
21 Junij, 1851.
|
|