| |
| |
| |
De geschiedenissen van Jozef en Jodocus Mispelboom. (Fragment uit een hedendaagschen, burgerlijken, Nederlandschen roman.)
(Vervolg. Zie Tijdspiegel 1851, I, bladz. 462.)
XXV Hoofdstuk.
Vrienden en vriendinnen. - Procuratie-houders. - Financie-patienten. - Bronaards levensbeschouwing. - Collegaas-kruideniers. - De zinkende winkel. - Brave dienstmaagden uit de buurt. - Daarvan een monstertje gestoken. - Bronaard als advokaat. - Convocatiebilletten. - Voorloopige schikkingen met heeren krediteuren. - De binnenkamer op nieuw gestoffeerd met krediteuren. - Schemerdonker. - Niet te veel licht. - Een oude bruine heer. - Drie krediteurs-omtrekken, naar het leven. - Een speech van Bronaard. - Repliek en dupliek. - De oude Lichtheid tempert. - De dikke koffijkooper blaast het vuur aan. - De vergadering gaat uit elkaâr. - Een koopman spreekt, en een arts zwijgt. - Wat kooplieden zijn en niet zijn. - Lichtheid geeft licht. - Een blik op het personeel in de binnenkamer.
Onder de kinderen Adams behooren de zoodanigen, die gaarne willen helpen als er geholpen moet worden, maar gewoonlijk te vroeg of te laat - zeldzaam weet de mensch, èn met het uurwerk in de handen, òf geroepen om hulp te bewijzen, den regten, den waren tijd: - daartoe zijn zekere berekeningen en kundigheden vereischt, die niet steeds in de levensschool geleerd worden. - Om anderen goed en te bekwamer tijd, niet te weinig en niet te veel op eens, te helpen, is eene groote kunst. - Bronaard, de arts, was de huisvriend van de Mispelboomen, - niet de tafel-, de wijn-, de geld- de eet- en drink-vriend; als hij de hand van vader of moeder greep, was het niet om te onderzoeken, of er iets in die hand lag, - die eigenaardige, welbekende handgreep (gij kent dien toch lezer!) was hem vreemd. - Nu, tegenover den armen kruidenier zag de arts de noodzakelijkheid in, om den man te helpen, - dat wil zeggen - niet om hem te beklagen, te bejammeren, en dan heen te gaan, of aan anderen, bij procuratie, het werk der ondersteuning op te dragen; want nergens zijn de beste, brave menschen (wij hebben hen in een vorig hoofdstuk reeds begroet) zoo bereid om procuratie aftegeven, dan juist hier, tegenover een verarmd, een uitgehongerd gezin staande; dáár is het algemeene stelsel der vertegenwoordiging van verbazende toepassing. - Bronaard begreep, dat bij deze financie-patiënten moest doorgetast worden, even als bij den zieke, die door eene heroïeke kuur moet hersteld, en waar al het verwenschte temporiseren ten minste den dood zoude te weeg brengen, - derhalve besloot hij, de huisvriend, om door een gewaagd en krachtig middel, het krediet van den ongelukkigen Mispelboom te redden, dat is, weder te bevestigen, en wel op eene zoo eigenaardige wijze, zoo geheel in strijd met alle regterlijke vormen, dat onze lezers daar billijk over zullen verwonderd
staan. Bronaard was verheugd, als hij, in het dorre, eentoonige, slepende leven, eenige origineele, humoristische scènes en entre-actes kon inlasschen of invlechten; dan komt er, sprak hij, leven in de brouwerij; men wordt hier beneden, tusschen wieg en graf, dommelende, slaapwandelende, weder eens wakker. - Wij zouden die hooge, verhevene scherts, waarmede hij zijn leven zoo gelukkig wist te zouten en te kruiden, niet mogen afkeuren; want de bedoeling was altijd in den grond edel, waarachtig edel en goed. De arts voorzag, dat men den kruidenier, wiens winkel
| |
| |
helaas! al te wel beklant was, zoodra zijne armoede bekend werd, naar regel en gewoonte, verder geheel onder den voet zoude werpen, - de collegaas-kruideniers, de beste, brave concurrenten, konden immers met het meest Christelijk geweten, zulk een heerlijke gelegenheid niet ongebruikt laten voorbijgaan, om den broeder-koopman (is dat geen allervreesselijkste tegenstrijdigheid?) behendig en voorzigtig - zoo als men zegt - er uit te knikkeren? Dat was betamelijk en geoorloofd - en daartoe werden de voorbereidende maatregelen reeds genomen. Mispelboom moest de kleine partijen, die hij inkocht, na het onheil, u reeds bekend, contant betalen, - weldra zou de man, van geld ontbloot, van goederen, en dus ook van klanten ontbloot worden. - De brave, dienstvaardige dienstmaagden uit de buurt, verzekerden reeds, sommige met een lief vloekje er bij, dat het met baas Mispelboom ‘op zijn end liep;’ want, zeiden ze, de winkel was al half leêg, de rijst was heel wat slechter geworden, de koffij maar half gebrand en zoo voorts, - ja, eene oude, beste, brave, vrome dienstmaagd uit de buurt, met een fijn orthodox kornetje op het hoofd, en een zedig voorkomen, het orakel der dienstmaagden, verzekerde aan de zusters-collegaas, die met haar dienstdoende waren in de huizen der aanzienlijken, dat baas Mispelboom de kat in het donker kneep, en dat de akelige, stuursche winkelknecht, met zijn lang en bleek gezigt, sedert het bankroet van den baas, al heel zonderling afwoog, en niemand meer regt in de oogen durfde te zien. Als men nu weet, dat deze zelfde bejaarde en zeer zedige dienstmaagd (zij behoorde sedert drie jaren tot de afgescheidene Gereformeerde gemeente, en zat vooraan in de kerk) dikwijls bij moeder Mispelboom een kop koffij had gedronken, en met de meeste hartelijkheid was ontvangen, als de boodschap was gedaan - dan - ja dan, zullen we ons over dergelijke zeer gewone levensbijzonderheden
liefst niet ergeren. - Zoo stonden de zaken in den winkel van den kruidenier, toen Bronaard besloot, om de schuldeischers van den braven onschuldigen vriend te convoceren, en hen, ware het mogelijk, tot inschikkelijkheid te stemmen - daarmede maakte hij grooten spoed; want het krediet van den man begon, zoo als de patiënt, die driemalen achter elkaâr door eene beroerte was aangetast, een hoogst bedenkelijk voorkomen (eene facies hippocratica) te verkrijgen. - De arts maakte alzoo (hij trad op het gebied van den advokaat en procureur) eene lijst op der schuldeischers van A tot Z -: de groote leveranciers verzocht hij allen vriendelijk, om op een bepaalden dag en uur zich te vervoegen ten huize van den kruidenier om te besoigneren over hunne belangen, en ware het mogelijk, tot eenige voorloopige schikkingen te komen, - deze briefjes werden aan de huizen der heeren krediteuren rondgezonden, en behoorlijk gelezen. - Als een koopman tegenover een ander koopman het woord ‘schikkingen’ hoort of leest, weet hij gewoonlijk hoe laat het is, - komt er het omineuse, bedreigende, bij voegelijke naamwoord: voorloopig bij, dan ziet hij vooruit, dat er niet veel te wachten is. Bronaard had, bij zijne uitnoodiging, juist die twee woorden gebezigd, om de verwachting niet te hoog te spannen - en na deze inleidende voorloopige schikkingen voor dit hoofdstuk, grijpen wij weder naar penseel en palet, om de beste, brave lezers, in dezen onzen tijd, in deze geschiedenissen op het aanschouwelijk terrein te verplaatsen, waar hij voorshands alleenlijk zijne
| |
| |
verbeelding, later zijn hart te hulp roepen en noodig zal hebben.
In de ons welbekende, ruime binnenkamer, staan veertien stoelen om de tafel. Voor dezelve een grootere leuningstoel, gewoonlijk gebezigd, en geheel gevuld door vader Steltenhof; meer op den achtergrond ziet ge drie gestoelten nevens elkaâr, - drie gelederen, derhalve - alles is weder zoo als eens, toen de beide goede menschen, die hier zullen geholpen worden, menschen hebben gezien - geboend, geschuurd, alles glimt weder; ook zijn de pijpen in slagorde gereed, en de koffij dampt reeds - de lieeren krediteuren zullen op het oogenblik verschijnen, de broeders-collegaas; en daar, in den grooten stoel, zit de arts, met het deftige gelaat van een regter van instructie, van een procureur-generaal, gereed om een speech te houden; hij heeft zich, om de begoocheling te voltooijen, in het zwart gekleed; met een witte das, een vel schrijfpapier en een nieuwe pen voor zich - een ganzenschacht. - Op den achtergrond is het drietal stoelen bestemd voor vader en moeder Mispelboom en Stientje, en daarachter zult ge straks Klaas, maar ditmaal staande, zien verschijnen. Bronaard had hem ook gaarne een stoel gegund, maar, daar hij zijne menschen kende of meende te kennen, wist hij dat de winkelknecht hier op zijne plaats moest zijn. Overigens waren de gordijnen van het groote breede winkelvenster nedergelaten, om aan de vergadering eene eigenaardige solemniteit bij te zetten, een zeker half duister is in dergelijke levensomstandigheden ten minste zeer menschkundig: men maakt er gereedelijk gebruik van in kerken, in theologische geschriften en preken, in verleidelijke en gevaarlijke boudoirs, en alom, waar te veel licht schadelijk zoude zijn. - Zoo was alles bereid toen de heeren schuldeischers, - Bronaard had de lijst hunner namen voor zich, - één voor één verschenen, den winkel binnentraden, door Klaas zwijgend en beleefd werden geleid in de binnenkamer, en daarop naast
elkaâr, als regters of professoren, of leden van een kerkeraad plaats namen; terwijl president Bronaard, eerst zwijgend, hen uiterst beleefd begroette, en zich aangordde om de eigenaardige en zonderlinge aanspraak te houden, de eerste die hij in zijn doctoraal leven alzoo stond, of beter gereed zat, uittespreken. Op een gebiedenden wenk met de regterhand, verschenen de drie patienten, vader en moeder en de aangenomene dochter, en namen hunne plaats in achter de heeren krediteuren - eindelijk verscheen ook de getrouwe Klaas, die zijn voorschoot had afgelegd, en stond achter hen. Gij ziet daar op die veertien stoelen zeer verschillende mensch-lieden - neen heeren - want een krediteur tegenover zijn schuldenaar is bepaaldelijk een heer en meester - confraters in het vak, oudere en jongere heeren, mannen uit den burgeren handelsstand die reeds sedert jaar en dag aan den heer, neen baas Mispelboom hadden geleverd, en altijd prompt op drie of zes maanden naar usance waren voldaan - en dit was voor den ongelukkigen kruidenier een balsem in de wonde, want toen hij hen met de oogen monsterde, dacht hij: aan u, aan u, en ook aan u - heb ik toch, zoolang ik kon, elken verschuldigden cent en halven cent eerlijk betaald, en dat was voor hem een geweldige troost. De winkelknecht Klaas had in dezen oogenblik juist dezelfde overtuiging en gewaarwording; maar zijn zacht en vriendelijk oog was en bleef onbewegelijk gehecht
| |
| |
op een eenigzins bejaard heer, in een donkerbruinen rok, met een donkerbruine pruik op het hoofd, met donkerbruine oogen, en een zeer langwerpig, bleek gelaat: een van die kleine, stille, zwijgende, uitgedroogde menschen, van wie men niet weet wat men over hen denken moet, bij wie gewoonlijk meer omgaat dan men schier durft te denken. Waarom was de blik van den winkelknecht zoo onafgebroken op den kleinen, bruinen man gehecht? Dat zal ons weldra nader blijken. De overige heeren zaten vrij somber en knorrig te kijken - deze, die lange, blozende man, met dat brutale oog, en de beide handen in de beide zakken gestoken, waarin hij onophoudelijk het geld en de sleutels liet rammelen, en met den stoel tot groote ergernis van moeder Saartje heen en weder wiegelde, en met de voeten stampte en schuifelde, zag de bleeke jufvrouw Stientje, die met nedergeslagen oogen en treurig bleek gelaat achter hem zat - zeer lastig en gemeen in het gelaat, en glimlachte; die kleine, dikke koffijkooper dáár, overziet naauwkeurig de aanwezige meubelen, stuk voor stuk, taxeert ze bij voorraad, gij kunt het den man aanzien dat hij rekent, zijne lippen bewegen zich; die oude, taankleurige heer, met den ouden, groenen jas, digt onder den hals toegeknoopt, is het verpersoonlijkte ongeduld, en hij troost zich om met een oud penneveêrtje, dat reeds langdurige dienst bewees, tusschen de bruine handen te manoeuvreren, en maakt na elke onaangename manoeuvre een zeker willekeurig, smakkend geluid, dat ons herinnert aan den snoek, als hij, gevangen door den visscher, uit het water wordt opgehaald - en nu verzoeken we onze waarde lezers op deze wijze voorttegaan, en naar hunne eigene rijke fantazie elk der heeren krediteuren zich voor te stellen en te schilderen. Bronaard nam het woord, toen de heeren met de pijpen gereed waren; eenigen rookten cigaren, en waren dus beter opgevoed.
regterlijke speech van den arts:
Mijne heeren! - Als vriend en huisvriend van den heer Mispelboom, en bekend met zijne zaken, en dus ook met uwe regtmatige eischen, neem ik de vrijheid, zoowel in zijn als in uw belang, over den staat van zijnen winkel een vertrouwelijk woord tot u te rigten, bovenal om de eer en den goeden naam van onzen ongelukkigen vriend te redden, en door eene onderlinge schikking alle kostbare en regterlijke vormen te vermijden. - Daar ik, mijne heeren! wel en zeer bepaald overtuigd ben, dat gij allen deelt in het lot van dit gezin, en ik zelfs van uwe zijde opofferingen en tegemoetkomingen durf verwachten om den heer Mispelboom in zijn handel en nering te souteneren - durf ik met vrijmoedigheid het woord tot u rigten. - Bronaard dacht hier aan de captatio benevolentiae der oude redenaars, anders gezegd, ‘honigzeem om den mond’ (waarom mogt hij niet?) Gij allen zijt bekend, ten minste gedeeltelijk, met het onheil, waardoor onze vriend zijn geldelijk vermogen heeft verloren, en indien gij allen hem op den regterlijken weg wildet vervolgen, zouden zijne handelszaken, dit verstaat zich, geheel vernietigd zijn. - Ik wensch derhalve, dat de heeren onderling zullen beraadslagen om zooveel mogelijk het krediet van den heer Mispelboom te redden, en zich vooreerst vereenigen om hunne schuldvorderingen, die ze op hem hebben, naar onderling goedvinden, uit te stellen, ten einde hem de gelegenheid te geven langzamerhand het geledene verlies te boven te komen, en daardoor later uwe verschil- | |
| |
lende pretensiën, mijne hoeren! te voldoen.....
Bronaard zweeg een oogenblik, en vermeende, over zichzelven tevreden, de geheele netelige zaak waarlijk tamelijk goed te hebben ingeleid. - Intusschen kwam een der heeren krediteuren mede tevoorschijn, en wel de jonge, blozende, brutale koopman, met den stompneus en de rammelende broekzakken.
Mag ik wel weten, sprak hij, met eene heesche, krijschende stem, terwijl hij den arts scherp in het oog zag, wien wij hier de eer hebben als boedelbeschikker van den heer Mispelboom voor ons te zien? Is mijnheer een regtsgeleerde, of door de regtbank gelegitimeerd om met de krediteuren van den kruidenier in schikking te treden, of wat heeft mijnheer met ons voor, en welk regt heeft mijnheer, om zich met onze zaken, die wijzelven zullen weten te schikken, ongevraagd te bemoeijen? Mag ik, sprak hij, terwijl hij zeer onaangenaam en gemeen glimlachte, mijnheer wel eens verzoeken, uit naam mijner medegeconvoceerden, daarop eenig antwoord te vernemen, als u maar blieft, mijnheer?....
Bronaard gevoelde toen, dat hij toch beter met patienten, dan met krediteuren kon omgaan, en dat hij welligt met deze veertien patienten, hier zoo digt nevens hem, met venesectien, klismaas, en recepten beter klaar zou komen dan met voorloopige schikkingen. Ongelukkig kwam de gevoelige, humoristische mensch, onder den spreker weder al te zigtbaar te voorschijn. - Bronaard hernam: welnu mijnheer! Uwe vraag is billijk en regtmatig. Ik ben in zooverre regtsgeleerde, als ieder uwer dit mede is, dat wil zeggen, ik gevoel wat regt en billijkheid is, en ben hier gekomen, om voor mijn vriend uwe toegevendheid in te roepen, en hem, buiten zijne schuld ongelukkig geworden, niet geheel in het verderf te storten - dat is mijne regtsgeleerdheid in dezen oogenblik - overigens ben ik van beroep een arts, en heet Bronaard, maar zie er geen gevaar en geen kwaad, ook geene overtreding van eenig artikel der nieuwe gemeente-wet in, om u, mijne heeren! als het mogelijk ware, voor mijn vriend, welligt ook van sommigen uwer eens de vriend, gunstig te stemmen. Zekerlijk, ik ben maar een arts, en heb dus, strikt genomen, meer met de kwalen mijner patienten, dan met uwe pretensiën te maken, intusschen steekt er in den arts, let wel! ook nog een ander persoon, -> en deze is de mensch, de deelnemende mensch, zoo als er in u allen, heeren krediteuren en kooplieden, ook nog een ander mensch steekt dan de koffij-, de rijst-, de suikerman, ik bedoel: de trouwe, de Christelijke mensch, die betere, niet de Mammon-mensch; die niet verdraagt, dat een onschuldig medebroeder geheel ongelukkig wordt, omdat een ander hem van zijn vermogen beroofde, en nu, mijne heeren krediteuren! op deze inwendige, eigenlijke, betere menschen, die in u allen wonen, daarop beroep ikmij, - ik doe dit te meer, wanneer ik u herinner dat de beide brave hoofden van dit gezin, de verlatene en diep bedroefde dochter van den
makelaar, u allen welbekend, als hun eigen kind tot zich hebben genomen, en daardoor, naar den Christelijken regel, kwaad met goed hebben vergolden; ik herhaal mijn beroep op uwemenschelijkheid en inschikkelijkheid, als ik u allen vrijmoedig herinner aan de bekende braafheid en eerlijkheid en goede trouw van den heer Mispelboom, hier aanwezig, en op die gronden steunende, durf ik nogmaals u uit te noodigen, om in het belang van den kruidenier, dat ook
| |
| |
uw belang is, die maatregelen te nemen, waardoor hij voor het vervolg zijne zaak kan blijven voortzetten.....
Hier volgde eene pauze - de heeren krediteuren zagen elkaâr verwonderd aan: sommigen hadden de pijpen nedergelegd, anderen hadden den kruidenier en zijne vrouw van boven tot beneden opgenomen; anderen hadden met het hoofd telkens geschud - maar niemand opende den mond, zóó verrast waren zij door de zonderlinge, vreemde toespraak van den doctor, die met zijne gewaagde vergelijking van koffij- en rijst- menschen een weinig buiten den regel was gegaan. Eindelijk verhief zich het bejaarde, bleeke, donkerbruine mannetje van zijn stoel, en sprak op langzamen en bedaarden toon: wij zijn hier, mijne heeren! in eene vreemde en eigenaardige positie, opgeroepen door een onbekend heer, en wel door een doctor, om in schikking te treden met onzen debiteur, den heer Mispelboom, koopman en kruidenier ter dezer stede; daar ik welligt de grootste schuldeischer onder ulieden ben, - zie hier mijne pretensie (hij haalde eene oude, zwarte, versletene portefeuille uit den regterborstzak, en liet het volgeschreven blad rondgaan) zoo zal ik onder uw welnemen den heer Bronaard kortelijk antwoorden. - Dat ZEd. het goed en wèl meent, durf ik op den voorgrond te stellen, maar dat ZEd., anders zekerlijk een best geneesheer, eigenlijk niet weet om te gaan met heeren krediteuren, zal den vrienden (hij boog zich heen en weder naar de quasi-vrienden) mede gebleken zijn - dat is menschelijk - intusschen is het toch goed dat wij hier nu eens bij elkaâr zijn, en ik deel in zooverre in den voorslag van den heer doctor om voorloopig te beraadslagen wat er te doen is, om zoowel ons billijk belang als dat van den heer Mispelboom te vereenigen, waartoe ik mij gaarne bereid verklaar om met alle mogelijke raad en toelichting u te gerieven, opdat.....
Hier stoof de kleine, dikke koffijkooper, die altoos doorgetaxeerd had, op, en riep: - En ik, mijnheer Lichtheid! ik verzoek u, en den heer doctor tevens, die hier al zeer raar uit de lucht komt vallen, uwe raadgevingen maar te huis te houden. Gij moet weten, wat ge in de aanstaande faillite massa van baas Mispelboom meent te moeten doen, - ik weet wat mij te doen staat, - ik ben reeds genoeg misleid, bedrogen, opgezet, en geplunderd van alle zijden; ik zal mij mijne pretensie niet laten ontfutselen, en het gaat mij niet aan, op welke wijze de kruidenier dáár ons heeft opgeligt en uitgekleed, - het gaat mij niet aan, riep hij en schreeuwde luider, - zeg ik u, of Pieterse hem al dan niet heeft medegenomen, evenmin of die menschen hier de juffer, - zij was nog al wat statieus gekleed, toen de vader de heele wereld bedroog, - die schelm! - hebben opgenomen, dat raakt mij niet, zeg ik, - ik wil mijn goed geld voor mijn geleverde waar terug, en zal er nog heden, zeg ik, met mijn advokaat over spreken. Als de doctor hier voor advokaat wil spelen, gun ik hem de pret, maar in mij heeft hij zich verkeken, verstaat ge, mijnheer? - Zóó gaat het niet onder de heeren kooplieden, zeg ik, wij komen er zoo met uwe voorloopige schikkingen, aardigheden en grappen niet af, hebt ge dat begrepen? - Als ik een doctor noodig had, zoude ik u zeker niet nemen, zeg ik, evenmin als advokaat; en wat mij betreft, heer Lichtheid! mijne pretensie is even goed en geldig als de uwe, hoort ge, - wij zullen eens zien, wat die grap hier te beduiden heeft...
Naauwelijks had de koffijkooper in dezer
| |
| |
voege gesproken, toen al de overige heeren krediteuren, min of meer luide, hun bijval te kennen gaven. - Er kwam een gemurmel, een gedruisch, een gestommel en geschreeuw van alle zijden. - Lichtheid bleef alleen staan,- deheeren stonden gezamenlijk op en verwijderden zich; de jeugdige krediteur maakte bovenal een vervaarlijk gedruisch, vloekte en tierde; alles was overhoop, en Bronaard, de arme Bronaard, - zat als een verslagen ridder tegenover zijne goede vrienden, die met tranen in de oogen alles hadden gezien en gehoord. - Bronaard gevoelde eenigzins op Don Quixote te gelijken. - Toen allen verdwenen waren zonder groet of pligtpleging, - stond de oude, bruine heer Lichtheid, nog in de deur, en kwam langzaam weder binnen. - Mag ik, sprak hij, nog een enkel woord met ulieden spreken, en vooral met u, mijn goede heer doctor; want dat zijt ge, on aangezien uwe onberadenheid en onvoorzigtigheid, waardoor gij aan de zaak van onzen braven kruidenier meer kwaads dan goeds hebt gedaan; - vergun mij eens openhartig met u te handelen (hier vertrok de oude koopman den mond tot een schalk glimlachje), vergun mij als een koffij-, rijst- of suiker-mensch, naar uwe medische klassificatie, aan te merken, dat de geleerde heeren, hoe voortreffelijk anders met allerlei kundigheden uitgerust, in de praktijk der wereld den bal somtijds misslaan. Gij zijt nog een jeugdig man, heer Bronaard! en welligt liggen de studentenjaren niet zoo verre verwijderd van u, dat gij niet eens weder zoudt beproeven een soort van da capo uit dien tijd te maken: ten minste was uwe eigenmagtige convocatie, en uwe abrupte voorstelling aan heeren krediteuren eigenlijk eene soort van curiositeit, maar een gevaarlijke proef tevens, die, zoo als daar even is gebleken, moest mislukken. - Gij kent den koopman niet, mijn waarde heer! met een dadelijk beroep op menschelijkheid, zoo één, twee, drie met de deur in het huis vallende, komt gij met ons niet te regt, - regtsgeleerden en
artsen zijn geheel andere personen dan wij kooplieden, en toch hoop ik, dat gij eens den stand der kooplieden zult leeren achten en waarderen, en ik verzoek u tevens (hier greep hij de hand van den arts) om ons allen niet af te meten en af te wegen naar het beleedigende en onwaardige gedrag van deze heeren, die ons zoo even verlieten, en vooral niet volgens de ellendige beginselen en taal van den dikken koffijkooper, die zich hier geheel gelijk blijft, zoo als ik hem ken. Ik ben in den handel, gij ziet dit, oud geworden, - ik heb de heeren confraters leeren kennen, en weet, dat regt en billijkheid de zenuwen zijn van den handel, en niet, zoo als men raaskalt, het geld alleen. - Voor mij, heer arts! is het geld sedert langen tijd slechts een middel, geen doel, en ik dank vurig God voor die levendig erkende waarheid. - Gaarne beken ik u, en ik doe dit met schaamte over mijne medebroeders, die ons zoo even verlieten, dat zij er juist omgekeerd over denken, en gij hebt hen, onwetend, zeer juist gekenschetst als rijst- en koffijmenschen: - de betere mensch ligt zeer diep bij hen verscholen, er moet hard gegraven en geboord worden, om dien vriend aan het daglicht te brengen. - Intusschen hoop ik uwen zoo welgemeenden voorslag, waarde heer arts, weder goed te maken, - en nu keerde Lichtheid zich bepaaldelijk naar vader en moeder Mispelboom. Wij kennen elkaâr zekerlijk slechts zeer oppervlakkig, toch reeds lang genoeg, om te weten, dat door mij, mijn ongelukkige vriend, jegens u geene
| |
| |
harde maatregelen zullen genomen worden. De zonderlinge inval van onzen goeden heer doctor heeft ons op eens nader tot elkaâr gebragt, - geloof mij, als ik u verklaar, dat het gezin van Mispelboom mij nimmer zoo onverschillig was, als gij misschien zoudet denken, en bovenal is mijne achting voor ulieden vermeerderd, toen ik uwe handelwijze met deze verlatene en onschuldige dochter van den makelaar heb vernomen, en ik was zeer verheugd, toen de heer Bronaard mij en ons dit bevestigde. Laat den moed niet zinken, vader Mispelboom, en ook gij niet, brave huismoeder; ik voorzie, onaangezien het onbetamelijk gedrag mijner vrij onhandelbare lieeren mede-krediteuren, dat uwe zaak goed zal en kan geschikt worden, en ik verzoek bepaaldelijk aan uwen geimproviseerden quasi-advokaat, die hier zijn eerste pleidooi koninklijk verloren heeft, - heer doctor, gij wordt immers niet al te toornig op den ouden koopman? - om voortaan alle convocatiën met lieeren in den handel en van de beurs achterwege te laten, en liefst aan mij de voorloopige, en eens finale schikking dezer zaak in handen te stellen....
Er lag iets in den toon van den ouden, bruinen, bleeken man, dat aller harten won, en een helder licht straalde uit de oogen der aanwezigen. Moeder Saartje, die zeldzaam zoo lang gezwegen had als bij deze vreemde vergadering, stond als op heete kolen, om ook eens weder aan den slag te komen, maar de koopman viel haar in de rede: - Nu voor het oogenblik geen woord meer, mijne goede vrouw! er zijn hier woorden genoeg gewisseld; wij zullen elkaâr later spreken, hoop ik. - Mispelboom had, zwijgend, beurtelings blozend en verbleekend, achter zijne krediteuren gezeten, een bang uur doorgeworsteld. Bronaard moest bekennen, dat hem op eene edele wijze de les was gelezen, en hij had dit oude Mammonskind, dat hem zoo vriendelijk in den weg trad, waarlijk lief gekregen. De arme Stientje had onophoudelijk met haren zakdoek de tranen afgewischt, en was diep geschokt, en Klaas, de winkelknecht - wat hij dacht en in stilte overlegde - dat hopen we u, als ge lust en tijd hebt, in een nieuw hoofdstuk zoo getrouw mede te deelen, als ons eenigzins mogelijk is, en daarmede nemen we weder, voor het oogenblik - het gansche leven bestaat immers uit oogenblikken? - een beleefd afscheid van het ons reeds welbekende personeel uit des kruideniers binnenkamer.
(Vervolg hierna.)
|
|