Een proeve, die niet behoeft voortgezet.
Zes gewijde woorden uit eene eerlang uit te geven Nederlandsche Chrestomatie, uit in- en uitlandsche proza-schrijvers, door Jonkhr. Mr. J.F. van Breugel. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen, 1850.
De schrijver heeft sedert het jaar 1814 het letterkundige met het ambtsleven verwisseld; liefde tot wetenschap en godsdienst dreef hem toch tot onderzoek, tot lectuur liever. Van al het belangrijke, door hem gelezen, meest oudere theologie, maakte hij aanteekeningen, uittreksels, bragt die onder rubrieken - een soort van adversaria, en wil die nu uitgeven ten voordeele van weldadige instellingen. Als proeve geeft hij het bovengenoemde stuk, waaruit wij aanleiding nemen om den verzamelaar de uitgave van het geheel ten sterkste te ontraden. Dergelijke verzamelingen zijn voor bijzonder gebruik van den verzamelaar zelven soms nuttig, aan herdrukken van 't eens gedrukte, en meest nog algemeen toegankelijke, bestaat geene behoefte hoegenaamd. Meer nog. Geen theoloog van professie, blijkt de verzamelaar onbekend te zijn met de onderscheiden rigtingen, waartoe zijne zegelieden behooren, heeft geen denkbeeld van de geschiedenis der dogmata, terwijl de fijne onderscheidingen, in de wetenschap behoefte, hem als leek geheel ontgaan. Zijn werk zou dus veel bevatten wat voor den eenvoudigen lezer overbodig was, en voor den man van het vak heeft het geheel geene waarde. Deze weet zich ook andere, betere, meer geregelde hulptroepen te kiezen. Eindelijk, de schrijver toont bij al zijn' goeden wil en edele gevoelens, waardoor hij ons achting inboezemt, geheel niet op de hoogte te staan van den tijd: de jongste ontwikkeling der wetenschap, der theologische inzonderheid, is hem geheel vreemd gebleven, zijn stijl lijdt aan menigvuldige uitweidingen, herhalingen, matheid. In één woord, hij moet niet voor het publiek optreden: welligt - gaarne gelooven wij het - is hij een gemoedelijk Christen, bezit meer dan gewone kennis en heldere begrippen; maar aan den kouden adem der publieke opinie moet de oude man zich niet meer blootstellen: vinde hij in zijne uittreksels voedsel voor eigen verstand en hart. Van de uitgave zou hij verdriet beleven.
Wie eenig regt hebben om te oordeelen zullen met ons instemmen, wanneer wij kortelijk den inhoud van de ‘Zes gewijde woorden’ hebben vermeld. Over den Bijbel is het opschrift van het eerste stuk, dat na twee motto's van van der Palm en Stirm eerst de vraag wil beantwoorden: Is de natuurlijke godsdienst voor ons geluk voldoende? door twee § § uit Nösselt's Vertheidigung der Wahrheit u. Gottlichk. d. Christl. Relig. over te nemen. Dezelfde moet de vragen beantwoorden: Wat zijn de vereischten van de ware godsdienst? Wat behoort de ware godsdienst te behelzen? enz. Vervolgens wordt door afgeschrevene plaatsen uit Grotius en denzelfden Nösselt de geloofwaardigheid van Oud en Nieuw Testament betoogd, plaatsen uit Suetonius, von Raumer, van der Palm, Olavide, Fabricius, Roustan, Barthelemy in bonte vermenging meêgedeeld.
Over de drieëenigheid is het opschrift van de tweede rubriek, die uit een