De eerste aflevering van Van Lennep's Vondel.
Mijn waarde Redacteur!
Gij hebt mij door de toezending van de eerste aflevering der prachtuitgave van Vondel's werken zeker een nieuw bewijs van welwillendheid en vertrouwen willen schenken: ik ben u daar dankbaar voor, maar mag die dankbaarheid niet bewijzen door u eene beoordeeling van die uitgave te zenden. Het plan van het werk is uit het gezondene in vago te kennen, van de uitwerking van het plan zal alles afhangen; van de behandeling wordt niet meer dan eene proeve geleverd, en over Vondel zoo min als zijn Commentator valt na de inzage van deze weinige bladzijden nog veel te zeggen.
Reeds onder gewone omstandigheden zoude ik mij dus bij een bloote aankondiging bepalen, maar de omstandigheden zijn niet gewoon: bij het exemplaar van de eerste aflevering vond ik eene circulaire van de uitgevers Binger en zonen, waarin zij verlof gaven om deze aflevering open te snijden ingeval wij ze aankondigden; deden wij het niet, dan wenschten zij die franco terug. Van het vervolg wordt gezwegen. Argeloos meende ik, dat de toezending der vervolgafleveringen van zelve sprak, maar men fluisterde mij hier en daar toe, dat de redactie der tijdschriften zich daarin zoude misrekenen; dat het voornemen was, met een present-exemplaar van de eerste aflevering eene gunstige beoordeeling te koopen, en dan den trouwhartigen recensent eens hartig uit te lagchen. Voor een compleet exemplaar van Vondel geef ik geen gunstiger oordeel dan van Lennep of Binger en Zonen verdienen; maar tegenover zulk eene manoeuvre weêrhoud ik mijn oordeel geheel. Vroegere ervaring reeds leerde mij, dat er uitgevers zijn, en nog wel zoogenaamde solide, en nog wel bijzonder regtzinnige, die door de toezending der eerste afleveringen van een vervolgwerk het voornemen schenen aan den dag te leggen om het