oorspronkelijk denker geweest? Spreekt uit dat gelaat licht, energie, vuur? En dan - hoe geencadreerd? Wij zouden bijna op de gedachte komen, dat de teekenaar dat bijwerk had genomen van een' onzer moderne kagchelhaarden. Een wat omineuse inval. Hoe dikwerf heeft men van den hard geplaagde, wiens geschiedenis ons hier wordt geleverd, gedacht en gezegd: ‘hij moest branden!’ en daarbij aan onuitbluschbaarder dan haardvuur gedacht. De schrijver heeft zijn werk een portret genoemd, en wil het als zoodanig hebben beschouwd. Het is zulks; en wel eene hier en daar slechts wat opgewerkte daguerréotype, - voor uitspanningslektuur bijna te trouw, althans in het oog van onze romansl..... (wij durven het woord niet uitschrijven) tijdgenooten. De schrijver brengt zijne verontschuldiging in, dat hij in de vermelding van vrees voor kometen en spoken misschien den schijn van beuzelachtigheid op zich zal laden; - wij integendeel beschouwen om meer dan ééne reden het begin van zijne geschiedenis als eenen gelukkigen greep. Het voert ons in dien tijd, en dat wel van dien kant, waarvan hij dezen wil beschouwen. Wij zouden moeijelijk eene betere mise en scène weten te vinden. Koelman is goed aangebragt, treffend geschetst. Wij zouden het beeld van hem en Clerquius of Brink pleizierige kariatiden hebben gevonden in het bijwerk van het portret op 't vignet - moest dat bijwerk hebben. In het algemeen loopen de tooneelen in het eerste gedeelte van dit boek vlug af, slechts hier en daar is iets gerekts. Doch hoe noode vermijdt men dat bij het beschrijven van zaken of menschen, als die hier ten tooneele moesten worden gevoerd. Zoo zouden wij voor de romantische zijde van het boek bekorting hebben gewenscht van de gesprekken over de kometen, en van die relazen van den Duitschen heksenfiskaal in het vervolg. Beschouwt men het werk uit historisch oogpunt, dan was het welligt noodig. Heeft de schrijver het plan om de
weduwe Nebelings later nog in zijn verhaal in te weven, dan kunnen wij er vrede mede hebben dat zij, al is het wat storend, de aandacht soms afleidt, den draad breekt. Als een enkele Seitenblick, om het schandelijke der heksenprocessen in het licht te stellen, beslaat zij eene wat ruime plaats, en vraagt zij wat veel attentie. Bedriegt ons geheugen ons niet, dan was de Cautio criminalis van Frider. Spee, en werd deze reeds omstreeks 1620 of 1630 uitgegeven. De schrijver van Becker hebbe onzen dank! Wij treden in geene uitvoeriger beoordeeling, omdat wij deze liefst uitstellen totdat het geheel voor ons ligt. Nemo ante quintum actum judicet!
Wij hebben in dit gedeelte des werks de herinnering van sommige tafereelen uit Bekker's betooverde wereld hernieuwd, met weemoed en genoegen. Met weemoed; - want Bekker is een der martelaars voor de waarheid, zoo als er in de maatschappij kunnen lijden en te gronde gaan, al openen geene kerkers zich en al blaken er geene martelvuren. Met weemoed; - omdat dáár ook blijkt, hoe treurig waan en vooroordeel het gezonde menschenverstand bij duizenden en nog eens duizenden kan benevelen. Wij konden bij sommige trekken niets anders zeggen dan: So ging es und geht es noch heute. - En evenwel met genoegen! Geen grooter schouwspel, zegt Seneca, dan een edelen te zien kampen en te gronde gaan ja; maar hem ook daaronder groot te zien blijven. En dat deed Bekker. Gemakkelijk, schertsend