De Tijdspiegel. Jaargang 8
(1851)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe opvoeding van den mensch ter zelfbeheersching,Door Dr. J.C.G. Joerg, Hoogleeraar in de geneeskunde aan de universiteit te Leipzig. Vertaald door Dr. H. Riehm.'t Is zonde, maar wij hebben vaak het lagchen niet kunnen laten, terwijl wij bovenstaand werkje lazen. Wij verbeeldden ons den ouden heer Joerg op den 24sten December 1848. Op dien merkwaardigen dag vierde de man zijne zeventigste verjaring en het gaat vast, dat hij toen, in den spiegel ziende, zichzelven menige zoetigheid heeft gezegd over zijn gezond en frisch uiterlijk, al is hij ook, wat wij reden hebben te denken, wat mager en al zijn welligt zijne trekken wat scherp. Wij verbeeldden ons verder, dat er eensklaps zich eene wolk van droefgeestigheid over 's mans gelaat verspreidde, als hij dacht aan den toestand van Duitschland. De zaak der vrijheid ging daar toen reeds geducht den kreeftengang, en de heeren Windischgrätz en Brandenburg hadden respectievelijk te Weenen en te Berlijn groote veranderingen te weeg gebragt. Men zal zeggen, dat het wat gewaagd is, maar we zouden er wat om willen verwedden, dat de oude doctor Joerg van het zelfbehagen over zijne cruda senectus op zijne zelfbeheersching in het diëet is gekomen, en dat hij deze denkbeelden zoo heeft gegeneraliseerd, dat hij tot het besluit is gekomen, dat ieder die zijn diëet volgde, ook zoo ver zou komen in de zelfbeheersching. Die zelfbeheersching nu moest hem wel bij uitstek aanbevelenswaardig voorkomen, 't zij hij als behoudsman de democratische woelingen verfoeide, 't zij hij als diplomatisch liberaal vooruitzag, dat de Duitsche natie zich weldra zou hebben te oefenen in eene transcendentale zelfbeheersching. Dr. Joerg wil dus de menschheid tot zelfbeheersching opvoeden. Er bestaat daaraan, blijkens het gebeurde in 1848, groote behoefte in Duitschland. Niet alleen de uitras, maar zelfs de gematigden hebben het getoond. Maar behalve dat zijn er vele bewijzen voor bij te brengen. Men drinkt er zonder dorst, eet er zonder honger, rookt er zonder ophouden trots het nadeel daardoor aan zenuwen tanden en oogen toegebragt; men kan er geene restauratie, geen spijsof wijnhuis voorbijkomen, en de vrouw zou er ook al zonder smart moeder willen worden, de lijder, die een kunstbewerking moet ondergaan, zonder pijn van zijn arm of been willen verlost wezen. Dat alles is natuurlijk zeer bedenkelijk. Zietdaar den inhoud van des doctors Inleiding, waardoor hij ons als door een prachtig atrium in het heiligdom zelf binnenleidt. De mensch, zegt nu de doctor verder, is aan vele beperkingen onderworpen. 10. Kan hij niet buiten ademhaling, buiten eten, drinken en wat daar gewoonlijk op volgt; niet buiten arbeiden, slapen enz. enz. 20. Kan hij met zijn hoofd niet door een muur. 30. moet hij zich in de zamenleving ook nogal wat ge- | |
[pagina 286]
| |
troosten. 40. hebben de godsdienst, de zedelijkheid en de staat ook al hunne eischen. Zonderling genoeg geven niet al die beperkingen gezamenlijk, maar alleen de hoogstnoodige beperkingen der burgerlijke vrijheid den doctor aanleiding, om tot eene bepaling der zelfbeheersching te komen. ‘Onder zelfbeheersching, zegt hij, verstaan wij het geestelijk vermogen, of de kracht van den wil, waardoor de mensch, uit gevoel van zedelijkheid en regt, vrij van alle bijkomende beweegredenen, derhalve zonder dwang of uit vreeze (?) iedere handeling of verzuim vermijdt, waardoor hij zijn eigen bestaan, zijne gezondheid, zijn leven of zijn eigendom in gevaar brengt; waardoor hij de regten en belangen van anderen kwetsen of tegen de wetten van godsdienst, van zedelijkheid of van den staat zondigen zou.’ Onder ons gezegd lazen wij zelden slechter definitie; maar natuurlijk staat het den doctor vrij, om onder zelfbeheersching te verstaan, wat hij verkiest, en wij dienen ons dus wel aan zijne bepaling te houdenGa naar voetnoot1). Ook hijzelf schijnt dat aanvankelijk te hebben willen doen, want hij laat er onmiddellijk op volgen: ‘Ieder dus, die leeren wil zichzelven te beheerschen, moet zich vooraf bekend maken met al wat zijne bewerktuiging eischt tot onderhouding van zijne gezondheid en zijn leven; daarenboven met de eigenaardigheden, gewoonten en inrigtingen van den mensch; met zijne goede zijden zoowel als met zijne zwakheden en gebreken; met de wetten van den staat, de zedelijkheid en de godsdienst. Hij moet vooral het gevoel van zedelijkheid en regt, zooveel in hem is, aankweeken en sterken.’ Doch hoe stonden wij verwonderd, toen wij, na dit gelezen te hebben, den titel nog eens nasloegen, om te zien, in hoe veel afleveringen Dr Joerg's werk zou uitkomen, om al die gewigtige zaken te kunnen behandelen, en wij ontdekten, een compleet werk over de opvoeding ter zelfbeheersching voor ons te hebben. Wij staarden nu het boekje met eerbied aan, en meenden er enkel kernspreuken in te zullen vinden. Maar lezers! Socrates is niet meer te leurgesteld bij het lezen der boeken van Anaxagoras, dan wij bij dat van Joerg. Wij hadden er nog zoo geen erg in, toen wij dadelijk na de aangehaalde zinsnede een gepasten leefregel voor kinderen als den besten en zekersten weg tot zelfbeheersching geroemd zagen, maar wij begonnen lont te ruiken, toen wij het onderwijs in godsdienst en zedelijkheid aan kinderen van 6 of 7 jaren afgekeurd, en daarvoor het voorschrijven van eene diaetetische gedragslijn aangeprezen vonden; toen we Dr. Joerg hoorden voorschrijven, om van het tweede levensjaar af het jonge kind bijna bij iederen maaltijd te herinneren, dat het niet te veel mag eten en drinken en natuurlijk na iederen maaltijd moet... en... en wat dies meer zij. Het is waar, wat verder vergunt hij wel, om met het onderrigt in godsdienst en zedekunde te beginnen, maar onmiddellijk volgt er op: ‘De gewoonte van een gepasten en door het ligchaam zelf voorgeschreven leefregel moet den grondslag uitmaken van de opvoeding des menschen ter zelfbeheersching: want hij, die zich kracht genoeg verworven heeft, om zijne zinlijke gevoelens te onderdrukken, zal, ook in den zedelijken strijd tegen het kwade, overwinnaar wezen. Bij echter, die niet in | |
[pagina 287]
| |
staat is, om de verleiding der tong- of van andere zenuwen te wederstaan, zal zich ook minder krachtig gedragen in de aangelegenheden (!!) van zedelijkheid, van godsdienst en van 't beroep, dat hij vervult. Wij moeten hier drie dingen opmerken: 10. dat Dr. Joerg een luchtkasteel bouwt, als hij meent, dat geisoleerde voorschriften omtrent eten, drinken enz. zulk een krachtigen invloed zullen oefenen op den jeugdigen mensch, en dat deze zoo gemakkelijk zullen kunnen gegeven en door kinderen toegepast worden: 20. dat diezelfde Dr. eene dwaasheid begaat, als hij onderscheid maakt tusschen een onderdrukken van zinlijke gevoelens en een zedelijken strijd, tusschen een weerstaan van tong- en andere zenuwen en een krachtig gedrag in de aangelegenheden van zedelijkheid enz. en ten 30. dat hij, geheel in den geest van sommige andere geneeskundigen, zedelijkheid en Godsdienst zoo tamelijk op den achtergrond plaatst, waardoor de geheele hoogere ontwikkeling van den mensch niet veel meer wordt dan eene koude opvolging van de eischen van het egoïsmus. En vooral dit laatste is de groote grief, die wij tegen het boekje hebben. In plaats van overeenkomstig den titel, de boven aangehaalde definitie van zelfbeheersching, hoe gebrekkig dan ook, in hare onderscheiden leden behoorlijk uit te werken, bepaalt hij zich alleen bij dat gedeelte dat de gezondheid en het leven, vooral het goedkoope leven van den mensch betreft, en hij laat die regten en belangen van anderen, die wetten van godsdienst, zedelijkheid en den staat ten eenemale in den loop. Dit zal blijken, als wij nu verder den hoofdinhoud van het werkje opgeven. Zeer te regt merkt de Dr. op, dat het kind van zijne geboorte af eene natuurlijke neiging heeft om lucht in te ademen; melk te zuigen uit de moederborst; te slapen en te waken; aan den drang ter natuurlijke ontlastingen te voldoen enz. enz. en dat soortgelijke neigingen nooit den mensch geheel verlaten. Maar die neigingen worden door de beschaving afgestompt, en daarom is het noodig, dat men die goed leere kennen, omdat Dr. er de raadgevers van wil maken ter vaststelling van den leefregel. Voor wij nu die raadgevers opnoemen, willen wij de lezers hebben uitgenoodigd om aan niets ter wereld te denken, dan aan 't geen wij behandelen; want de zaak vordert de hoogste inspanning van hun denkvermogen. Die raadgevers zijn. 10. 't Gevoel van ademloosheid en van verstikking, dat noopt tot?.... Ademhalen. 20. Gebrek aan vloeistoffen in mond of slokdarm, dat noopt tot? .... Drinken. 30. Het gevoel van leegte in de maag, overgaande in honger, die noopt tot?.... Eten. 40. De zucht naar bezigheid, bij onvoldaanheid overgaande in verveling, die noopt tot? .... Werken. 50. Gevoel van uitputting der krachten, die voert tot? .... Slaperigheid. 60. Allerlei ophooping van nuttelooze stoffen die noopt tot? .... 't Geen wij in blanco laten. En dan komen er nog vier andere raadgevers bij, namelijk, die, om zindelijk te wezen, om zich te wachten voor overmatige kou en warmte, om, al met ter tijd, hoofd van een huisgezin te worden (maar omtrent dit laatste stelt Dr vast, dat het met behoud van leven en gezondheid niet in verband staat, en dat ieder dus à la Malthus, maar zoo lang moet wachten, tot hij een huishouding kan onderhouden) en eindelijk om, als hij ziek of gewond is, genezing te zoeken. Zietdaar een tiental kostelijke raadgevers, die u altijd gratis ter dienste staan. En dan vindt zich de mensch soms nog zoo verlaten! Maar niet alleen dat de Dr. | |
[pagina 288]
| |
u leert, dat ge moet ademhalen, bij gebrek aan lucht, eten en drinken, als ge honger of dorst hebt, maar hij leert u ook opzettelijk, in een zeer uitvoerig hoofdstuk, hoe ge dat moet doen, en hij wil dit onderrigt onder de leervakken voor de jeugd op de scholen hebben opgenomen. Natuurlijk zou dit daar dan meer ontwikkeld worden, en b.v. ten aanzien van den eersten raadgever, zich moeten uitstrekken over den aard der zuivere dampkringslucht en niet adembare luchtsoorten enz. De Dr. wijdt dus in dit hoofdstuk uit, hoe men al die raadgevers gebruiken moet. Wij kunnen dat alles niet volgen, maar om een denkbeeld te geven van het gewigt der zaken, bepalen wij ons bij de ademhaling. De Dr. meent die gerust aan ieder te kunnen overlaten; maar, zegt toch de naauwgezette en voor het heil der menschheid bekommerde man: ‘de neuszenuwen zijn niet altijd sterk genoeg om de schadelijkheid te doen bespeuren van de eene of andere luchtsoort, die den neus nadert en daarenboven moet het ademen ook worden voortgezet in den slaap. Daarom berust de wet der gezondheidsleer met betrekking tot de ademhaling hierop: dat ieder bekend gemaakt moet worden met de werktuigelijke hindernissen in het ademen; met de schadelijke luchtsoorten en hare kenteekenen en met de middelen om ieder daarvan te vrijwaren enz. enz.’ Wij kunnen het waarlijk niet van ons verkrijgen, om meer ruimte aan de bekendmaking van dit boekje te wijden, maar wij voegen er alleen bij, dat de Dr., als hij ons heeft geleerd, hoe te eten, te drinken, te slapen enz. zijne opvoeding ter zelfbeheersching voltooid acht, en nog maar alleen kortelijk aan wijst, dat door de opvolging dier voorschriften een duurzame grond ter zelfbeheersching in den mensch gelegd wordt, dat zijne gezondheid er door bevorderd, en zijn leven verlengd, en vooral dat dit leven er zeer goedkoop door zal worden. Ten slotte raadt de Dr. de oprigting van gezondheidsvereenigingen aan voor hen, die eigenlijk al te oud geworden en voor de diaetetiek al meer dan half bedorven zijn. En nu nog een woord over den vertaler. Hij heeft gemaakt, dat we ons bloot tot het geven van verslag bepaald hebben, want hij zegt, dat het boekje niet is voor geneeskundigen ex professo, en spreekt tevens het anathema uit over de leeken, die het niet mooi mogten vinden. Wij voor ons zijn niet van plan om Dr. R. aan den neus te hangen, of wij leeken of collegas zijn. Wel baarde het ons eenige verwondering, hoe een geneeskundige ex professo zich tot de vertaling van zulk een boekje kon verledigen, te meer daar hij zegt, met eene beminnelijke zedigheid zegt, dat een werk van hemzelven in vorm en inhoud nog al van het onderhavige zou verschild hebben, maar wij juichten het toe, dat hij zijne individualiteit van de baan heeft gehouden, hoe hem ook soms de lust bekroop tot verandering en omwerking. Want inderdaad de tirade op de hollandsche zindelijkheid, het vers van Bilderdijk, en de aanhaling uit Hildebrand zijn evenmin bewijzen voor de individualiteit van Dr. Joerg als van Dr. Riehm. Wij hopen, dat de hoofdstad ongestoord de lessen in de diaetetiek van Dr. Riehm zal kunnen genieten, en dat nooit weder eene treurige aanleiding hem brenge tot eene buitenlandsche reis, maar ook dit hopen wij, dat, als Dr. Riehm ooit weer den Duitschen of Hongaarschen bodem mogt betreden, hij ons met gezonder en rijper vruchten zal verrassen dan deze diaetetiek. C-R. |
|