deeld; of eenig belang heeft bij de posten voor stoommolens, sluizen, duikers, onteigening, enz. uitgetrokken, betwijfelen wij zeer. Het totaal der begrooting ware voor hen ruim voldoende, dunkt ons.
Het mededeelen van het Rapport der Commissie, in dien vorm, geeft bovendien iets ongelijkslachtigs aan het geheele werk, dat nu uit brokstukken en mededeelingen te zamengesteld, geen aangenaam geheel aan den lezer oplevert; deze moet, dunkt ons, telkens gevoelen hoe veel hem nog ontbreekt, om het voorgedischte met smaak te kunnen nuttigen.
Evenzoo min gelooven wij zulk een publiek geroepen, om het pleit te beslissen, wanneer de Oud soldaat, in het ‘Besluit’ het werk der Commissie, plannen en begrootings-cijfers, beoordeelt. Wie toch zoude zich reeds vermeten, na het onderwijs van den Schrijver, hoe voortreffelijk dan ook, toch altijd nog maar ‘populair’ en ‘oppervlakkig,’ om uitspraak te doen tusschen hem en de Commissie; zelfs in weerwil der sympathie, die men tusschen meester en leerling mag aannemen?
Landeigenaars, Dijkbestuurders enz., wier belangen door water bedreigd worden, en dit boek raadplegen, zullen zich nu nog bovendien tusschen twee vuren geplaatst zien; even als een patient, die twee hooggeleerde doctoren over zijnen toestand hoort twisten!
Deze beoordeelingen dus, ja zelfs die welke in het Rapport, bij uittreksel worden overgenomen, schijnen ons geheel buiten het bestek van titel en doel. Slechts waanwijzen, of zij die, zoo als de Schrijver, van waterloopkunde en aanverwante vakken eene hoofdstudie hebben gemaakt; en voor dezulken is het werk toch zeker niet bestemd; kunnen zich in dergelijke zaken eene opinie aanmatigen. En dan nog leert de ondervinding, en ook het Rapport der Commissie, dat zelfs de geleerden het niet altijd ééns zijn.
Stijl en voordragt zijn ook hier wederom flink en duidelijk. Nu en dan, als de aandacht wat te lang door cijfers en afgetrokkene beschouwingen vermoeid is, een grap; die echter niet altijd zeer gelukkig met den ‘populairen toon’ zamenstemt. Zoo twijfelen wij b.v., of het woord charge, voor een profil op overdreven schaal geteekend, en de aanhaling uit Tristram Shandy, wel zoo geheel in den geest van den Hollandschen Waterman zijn gekozen.
En nu ons oordeel moetende uitspreken, zoo schijnt het ons toe: dat het werk aan den titel uitmuntend voldoet. - Immers in al het overtollige, hier boven aangewezen, zien wij geen ander nadeel, dan dat: òf de lezers het zullen overslaan; òf dat het eenige waanwijzen meer zal doen ontstaan, die de handelingen van bevoegde mannen zullen beoordeelen en bedillen, en het: Schoenmaker enz. niet zullen gedenken. Eene strekking, waaraan in de laatste jaren welligt hier te lande wel eenig voedsel wordt gegeven. Wij zijn dan ook voorbereid op tal van fraaije bespiegelingen, zoowel over droogmakerijen, als over onderwaterzettingen.
Dat het werk aan: ‘landeigenaars, dijkbesturen, vele officieren enz.’ wèl veel nieuws zal kunnen leeren; doch weinig dat in hunne betrekking van dadelijk practisch nut kan zijn: daartoe wordt noodwendig nog eenige kennis vereischt omtrent sluizen, watermolens, boezems, en eene menigte andere technische en wetenschappelijke zaken, waarover in het werk gezwegen is.
Dat het werk zeer geschikt is, om den weetlust van zoo velen te bevredigen,