gevonden van den vurigen wensch, waarnaar gedurende 18 eeuwen duizenden hebben gesmacht. - Uitverkoren, volzalig eiland Urk! wij begroeten u met diepen eerbied, en hopen nu, dat de kerk voor het Gereformeerde Godsrijk te Urk zeer spoedig uit de blaauwe golven moge verrijzen, en het hart van allen worde bewogen en geopend, om het nieuwe Sion, midden in de Zuiderzee, in den eigenlijken, letterlijken zin, ‘het hoofd boven water’ te doen houden. - Wij voor ons kunnen intusschen niet begrijpen, waarom de broeders der gewone, alledaagsch - Gereformeerde gemeente, zich niet ten spoedigste in het Gereformeerde Godsrijk laten opnemen, - en waarom zij hun kerkgebouw niet dadelijk hebben aangeboden om de Sionieten op te nemen, - zoo iets is zeer ongeoorloofd, tenzij men aanneme, dat de gewone - Hervormde broeders op het eiland niet overtuigd waren, dat het Godsrijk werkelijk onder de Afgescheidene broeders ware gekomen, en uit den hemel juist op het eiland - Urk - nedergedaald. - Welligt dat er meerderen zijn, die het aanwezen van Gods rijk, naar Christus' woord en geest, evenmin te Urk als bij andere Afgescheidene gemeenten vinden, en die dus de stoute, krachtige, fiere heldentaal van den Urkschen kerkeraad met groote verbazing hebben gelezen; - maar lieve beste mensch! al zijt ge al of niet Gereformeerd, zouden de Afgescheidene Gereformeerde Urkenaars dan niet weten, wie ze zijn? - Zouden ze zich zoo ongehoord hoogmoedig een voorregt aanmatigen, dat wij allen ootmoedig en nederig af bidden? Ziet, de zaak is van te veel, en te groot belang om maar zoo blaauw blaauw te laten. - Wij wensch en daarom opregtelijk, dat bij eene der eerstvolgende groote algemeene predikanten-vereenigingen b.v. te Amsterdam, Utrecht, of Arnhem, eene commissie uit verschillende predikanten bestaande (Gereformeerden, Lutherschen, Doopsgezinden, Remonstranten, enz.) gekozen en gemagtigd worde, om
het Godsrijk op Urk te onderzoeken, en te zien wat er van de zaak is. Mogelijk wordt daar die vrede, dat licht, die liefde, die waarheid, en die eenstemmigheid ge vonden, welke elders ontbreken! Mogelijk is het eiland Urk, en zijn de afgescheidene Urkenaars geroepen, om in de geschiedenis der Christelijke kerk, in de tweede helft der negentiende eeuw, eene groote rol te spelen, of beter gezegd (dat woord viel daar leelijk uit de pen), eene groote rol te vervullen, en als in een stralengloed, eene waterzon, de stralen van het Gods rijk over onze provinciën uit te breiden, alom heen, ja zelfs van Urk tot in de gehoorzalen der hoogescholen te Leyden, en Groningen, waar, zoo als men zeer bepaaldelijk onlangs heeft gezegd: ‘het Christendom in het slijk wordt gesleurd.’ In allen gevalle is het te wenschen, dat mannen, die aan het hoofd der Gereformeerde kerk staan, zoo als de Hoogleeraar Scholten, te Leyden, en de Hoogleeraren Hofstede de Groot en Pareau, te Groningen, zich de moeite geven, om in persoon naar het uitverkoren Urk te gaan of te varen, en met den Wel Eerw. Heer Nentjes met de zijnen, het groote verschijnsel, het Godsrijk in de Gereformeerde kerk, onderzoeken, terwijl wij alsdan, bij eene groote synodale vereeniging, het verslag van een dergelijk kerkbezoek met dankbaarheid zullen aannemen, tevens den wensch te kennen gevende, dat onder de leden der commissie van onderzoek een paar mannen, wij denken hier aan de Wel Eerw. heeren Steenmeijer, te Arnhem, en zijn ambts-