| |
Brievenbus.
IV. Brieven over de Geestelijke Goederen in Gelderland.
Amice!
Gij vraagt mij, of 'k in het Bijblad van de Staats-Courant, de redevoering gelezen heb van den heer Metman, betreffende de Geestelijke goederen in Gelderland; en, of 'k ook met attentie gelet heb op 't antwoord door den Minister van Binnenlandsche Zaken daarop gegeven. Gij wilt mijn oordeel weten over dat gevoelen van eenen onzer grootste regtsgeleerden, zoo als gij - en zeker niet ten onregte - den heer Metman noemt, betreffende deze voor de Hervormde kerk zoo gewigtige aangelegenheid. En, gij vraagt, wat 'k wel denk van 't antwoord door den minister gegeven.
't Schijnt wel dat gij u eenigzins onthutst maakt en vreest, dat, wanneer deze zaak op het terrein wordt geplaatst, waarop de vertegenwoordiger uit Gouda die heeft gezet, en, waarop de heer Thorbecke
| |
| |
die ook wel scheen te willen ontmoeten; de zaak wel eens een einde kon nemen, voor de Hervormde Kerk verkeerd, of, althans niet uitermate tot haar voordeel.
Gij schijnt ook niet te begrijpen, hoe 't mogelijk was, dat de heer Metman van Geestelijke goederen spreken kon, toen er bij de discussiën over de begrootingswetten, sprake in de Kamer was over het onderwijs. En, ik lees uit uwen brief, dat ge vele andere bezwaren hebt, en 't beter gevonden hadt, wanneer onze Synode, die zich reeds vóór een jaar drie, vier, de zaak aantrok, inlichtingen vroeg en inlichtingen kreeg omtrent geestelijke goederen en geestelijke beurzen, deze zaak had geregeld.
Ik heb de gewoonte niet, Vriend! als 'k soms een stapel bijbladen tot de Staats-Courant ontvang, al die redevoeringen te lezen; ik heb er ook den tijd niet toe. - Maar, er zijn zoo sommige sprekers, wier redenen omdat ik hunne bekwaamheid respecteer, of, ze persoonlijk ken en acht, of, omdat hunne schermutselingen mij soms eenig vermaak geven, als b.v. die van den gewezen cavallerie-officier, wanneer hij in de gehoorzaal onzer volksvertegenwoordigers ad majorem Dei gloriam, de sabel trekt, - zeldzaam door mij worden over 't hoofd gezien. - Zoo ging 't mij ook toen ik bemerkte, dat de heer Metman in de langdurige avondzitting van Zaturdag 21 December, die niet werd gesloten, voordat 't lang Zondag morgen was, het woord had gevoerd. De opregte Haarlemmer had van die rede reeds een woord geklapt, en 'k was zeer verlangende, omdat en de heer Metman gesproken had, en, eene in mijn oog hoogst belangrijke zaak besproken had naar de lezing der rede in haar geheel. - Weldra bood een der bijbladen tot de Staats-Courant mij daartoe de gelegenheid aan. Uw eerste vraag wordt dus toestemmend door mij beantwoord. - Ik las ook de woorden daarop door den heer Thorbecke gesproken. Ik vond die, als altoos zijne woorden zijn, kort maar bondig.
Gij doet mij zoo vele vragen; ze zijn sit venia verbo, amice! - zoo verward, dat 'k verlegen ben op welke eerst een antwoord te geven.
Ik weet, gij stelt belang in de zaak der geestelijke goederen en beurzen van Gelderland. Gij hebt er waarachtig, zoo 'k merk, zij 't niet voor u, dan voor uwe familie, ook een tamelijk belang bij.
't Is toch geen bagatel, dat uw waarde oom, die door de goedgunstigheid van een' der rentmeesters of heeren van het door u genoemde geestelijk goed, in 't jaar 1811 op onderhandsche obligatie een sommetje van f 5,000 ontving tegen 2½ pCt., daarvan reeds sedert 1815 geene renten meer heeft betaald, en 't kapitaaltje nu als zijn eigendom beschouwen mag. 't Is ook wel aardig, dat gij, door ooms invloed op den heer, nu reeds de toezegging hebt van een lief douceurtje voor de kosten der aanstaande jaarlijksche studiën van uw Pietje van zeven jaren, die, zooals gij zegt, voor een dominé is in de wieg gelegd. - Ik geloof best, wat gij schrijft, dat de schoolmeester te... er toch maar wat voordeel van heeft, en dat de dominé ook wel weet, waarom hij elken zondag zoo mooi bidt voor denbeer, en dat 't er maar gek uit zou zien als de boeren en de arbeiders eens betalen moesten wat ze, die geestelijke goederen betreffende, aan den heer verschuldigd zijn. Maar, ofschoon ik dat geloof, en uw oom en gij, in 't vooruitzigt voor Pietje, en de schoolmeester te..., en de dominé daar ook, en de
| |
| |
boeren en de arbeiders er allen voordeel bij hebben, zoo geloof ik te gelijk, dat de groote heeren eigenlijk, zooals meer 't geval is, - de schapen scheren en gijlieden zamen de varkens.
Wat 'k u meermalen heb gezegd, en geschreven heb ook: waar de administratie is, als in de door u bedoelde plaatsen, daar is 't altemaal knoeijerij en schandaal.
't Is tijd, 't is meer dan tijd, dat aan die knoeijerijen en schandalen een einde worde gemaakt. Ik weet, dat 't moeijelijk is daar een einde aan te maken. Wie zullen spreken?... Uw' oom, die 't wel weet hoe er geknoeid wordt, heeft men een slot voor den mond gehangen. Zonder dat gij 't weet, draagt gij er ook een; - ja, zelfs voor Pietje is al een slotje in de maak tegen hij naar 't gymnasium gaat! En kijk, die schoolmeester te... en de dominé en de boeren en arbeiders daar eens... wel man, ik heb er me laatst meê geamuseerd: je hebt maar 't woord gees-, geest-, geestelijk-, geestelijk goed-, te noemen, dan steken ze de ooren op om te hooren wat je zegt,... maar breek ze den mond eens open?... ze beginnen zoo wat te brommen of te fluiten, kloppen de pijp eens uit, porren eens in 't vuur; maar, spreken doen ze niet!
Nu! daarom juist, omdat er zoovelen zijn die zwijgen moeten, en die toch als hun 't slot maar eens werd van den mond genomen en de vinger tusschen de deur gezet, - gij ook, mijn goede vriend! - zouden uitroepen als ik: 't is een groot schandaal! - en, omdat de synode der Herv. Kerk en hare commissie al jaren op 't geval heeft getuurd, verklaard heeft dat 't gansch onbehoorlijk was; maar... 't daarbij tot heden liet; daarom was 't goed dat in den laten avond van den 21 Dec. de heer Metman ten aanhoore van geheel 't Nederlandsche volk de Hooge Lands-Regering interpelleerde, haar wijzende op deze gewigtige aangelegenheid.
Lange brieven schrijf ik niet. - 'k Zal een nieuw velletje nemen om de zaak nader met u te behandelen, zoodra 'k den tijd maar hebben zal. - 'k Zal dan beproeven 't u duidelijk te maken dat de volksvertegenwoordiger uit Gouda den spijker juist op den kop geslagen heeft.
Vaarwel. Groet uwe vrouw. 't Beste met Pietje.
T.T.
- n.
| |
V. Brief van een oud-Burgemeester aan -? over den Spaanschgezinden Nederlander uit den tegenwoordigen tijd.
(Zie Tijdspiegel, Januarij, 1851, blz. 29.)
Ik weet eigenlijk niet aan wien deze brief geadresseerd moet worden, - want ik schrijf aan mijzelven, - maar 't schaadt niet om dien in de maandelijksche Brievenbus van den Tijdspiegel te werpen; we zullen later wel zien of hij besteld is geworden aan de lezers; eigenlijk ligt er weinig aan gelegen: wij zenden hem franko aan de redactie, en deze moet weten wat zij er mede gelieft te doen. - Op ons dorp wordt de Tijdspiegel ook gelezen, beoordeeld, gekritiseerd, bijzonderlijk door den predikant, den schoolmeester, den ontvanger, en door - mij. - Op ons kransje - het heet - dorpachtig genoeg - ‘ons Donderdagsch pijpje’ - is het artikel over den Spaanschgezinden Nederlander ter sprake gekomen, en de stemmen waren ook hier verdeeld. Onder ons viertal is een Katholieke broeder, een best eerlijk man, die bij onze discussiën, deze maal, zoo als men zegt, er het zwijgen toe deed, en ons maar liet voortpraten. - Wel verre
| |
| |
van aan de mij onbekende lezers alles mede te deelen, wat er over en weêr, pro en contra, ter gunste en ter beschuldiging van den Spanjaard-Bataaf is gezegd, heb ik mijne eigene gedachten over het boekwerk, door hem uitgegeven, opgeschreven, en liet ze door mijn' eersten klerk afschrijven, wenschende dat de redactie ze opneme, en er welligt, hier of daar, iemand opsta, die mij verbetere en wederlegge; want we zijn niet onfeilbaar, al hebben we ook den titel van Oud-burgemeester behouden. - Ter zake dus -: wij hebben ons eerstelijk afgevraagd: Waarom heeft de heer A.T. een bundel oud-hollandsche gedichten verzameld en uitgegeven? Antwoord: Om aan eene letterkundige behoefte te voldoen, om eene gaping aan te vullen, en dat is zeer prijzenswaardig. - Maar waarom heeft de heer A.T. juist in dien bundel schimp- en smaadschrift op den hervormer M. Luther opgenomen, vervaardigd door een Antwerpsch klopje? Op deze vraag heb ik mijzelven meer dan één antwoord gegeven:
1o. om door dit stuk, meer krachtig en nadrukkelijk, den geest der eeuw te kenschetsen;
2o. om daardoor het schoone, krachtige, navolgenswaardige van stijl, taal en inkleeding, ons duidelijk temaken, om de letterkunde te verrijken;
3o. om daardoor...., 't wil er niet uit, lezers, want 't stuit ons tegen de borst, te gelooven, dat de heer A.T. de letterkundige uitgave van een leesboek voor jongelieden zoude gebezigd, misbruikt hebben, om daardoor, viâ subreptionis, onder de hand, zijne protestantsche broeders, eens, in 't voorbijgaan, te tergen en te beleedigen. Zoo iets kunnen wij, voor als nog, niet gelooven, en ware dat zóó, alle letterkundige verdiensten van het leesboek zouden door zulk een - judas-streek - zeer verduisterd worden. Wij gelooven zoo iets dus niet, even min, dat de heer A.T., die, als letterkundige, zelfstandig en onafhankelijk genoeg is, hier onder vreemden invloed zoude gestaan hebben, en zich bij de keuze der oudere dichtstukken door anderen zoude hebben laten leiden: dat strookt niet met den aard van een Nederlander, van een Christen, die, even goed als wij, weet, dat de liefde de vervulling der wet, ook der Katholieke wet is. - Om dus de voortdurende bevreemding weg te nemen, dat juist het smaadschrift van het Antwerpsch klopje zoo bepaaldelijk, met voorbijgaan van andere proeven, staat afgedrukt - kunnen wij ons de zaak niet anders verklaren, dan dat de verzamelaar werkelijk in dit stuk van het boosaardige klopje zoo veel dichterlijke kracht, schoonheid, aesthetisch gevoel, en ‘voor de jongelieden’ zoo veel navolgenswaardigs heeft meenen te ontdekken, dat hij zich in gemoede gedrongen gevoelde, juist deze bijdrage op te nemen, en er welligt andere, die minder smaadzuchtig luidden, om achterwege moest laten: - het komt hier dus op het bijzonder schoonheidsen smaakgevoel, en geenszins op het godsdienstig beginsel van den verzamelaar aan - en als men de zaak uit dit licht beschouwt, komt het punt in quaestie op een zuiver kunstgebied, en wij zien nu,
dat de heer A.T. het stuk van het klopje (de parallel tusschen Maarten van Kossem en Martijn Luther), op taalen oudheidkundige gronden, ook in onze negentiende eeuw, voor de droevige vergetelheid, waarin hetzelve gedompeld lag, moest bewaren. - Wij voor ons, en ook de vrienden hier (misschien ook elders), hebben tot heden toe vruchteloos
| |
| |
naar die eigenlijke dichterlijke schoonheden in het stuk van het lieve klopje gezocht; maar dàt kan aan ons liggen - wij hebben het regte smaakorgaan niet ontvangen voor die middeneeuwsche poëzij. Wij vinden ze zeer stroef, mat, flaauw, onbeduidend, en dikwerf extra partijdig, onverdraagzaam, gemeen, somtijds zeer indecent en grofzinnelijk, en allerminst aangenaam geversificeerd, en laten die liefhebberij gaarne aan anderen over, zoodat wij voor ons, voor een paar fiksche stukken van Bilderdijk, Tollens of Loots, die ergerlijke middeneeuwsche zangen, en bestoven liedekens, alle te zamen, dadelijk afstaan en prijs geven. Maar de verzamelaar denkt hier anders over, en wel op zekere gronden, die we nu niet aanroeren. - t Is ook nog maar de eerste bundel. - Gij ziet dus, onbekende lezers van dezen mijnen brief, dat ik op eene, voor mij voldoende wijze, tot de beantwoording der vraag ben gekomen, ook in den Tijdspiegel reeds aangeroerd: waarom de heer A.T., letterkundige en dichter (vergelijk de titulatuur op het titelblad van het leesboek voor jongelieden - immers ook protestantsche?), en wel zeer erkend dichter, juist het schimpschrift van het Antwerpsch klopje heeft moeten, wij zeggen moeten, opnemen. Wij weten er geen anderen weg op, dan om deze, voor velen zoo ergerlijke letterkundige keuze, uit een zeer bijzonder dichterlijk schoonheids-gevoel af te leiden; want een braaf en edel man zal, op bedekte wijze, ook hen, die van hem zeer verschillen, geene opzettelijke en gezochte ergernis wenschen te geven: zoo iets is verre beneden de waarde van een geachten letterkundige, zoo als de heer A.T.
Ziedaar, onbekende, onpartijdige lezers, de brief, dien ik u en de Brievenbus toewerp. Ik weet waarlijk niet, of ik den spijker op den kop heb geslagen; - hier op het dorp moet men de letterkunde zoo wat uit de verte observeren. - Wie er iets anders op weet, deele het maar mede, zoo als ik deed, in het belang van twee groote zaken: de Waarheid en de Liefde -!-
steven mastboom.
|
|